Terug naar vorige
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de Successiewet 1956 (SW) op een discriminerende wijze onderscheid maakt tussen biologische kinderen zonder juridische familierechtelijke betrekking en juridisch erkende kinderen. Dit onderscheid, dat tot uiting komt in de tariefstelling en vrijstellingen voor erfbelasting, is in strijd met het EVRM. Hoewel de Hoge Raad het onderscheid onrechtmatig achtte, bood hij geen direct rechtsherstel. Hij liet het aan de wetgever om de discriminatie weg te nemen. Een wetsvoorstel om biologische kinderen gelijk te stellen aan juridisch erkende kinderen is inmiddels in voorbereiding en zal naar verwachting op 1 januari 2026 ingaan.
Hardheidsclausule
In afwachting van deze wetswijziging heeft de staatssecretaris van Financiën de hardheidsclausule toegepast. De clausule wordt ingezet in gevallen waarin een biologisch kind erft van zijn biologische vader en er geen juridische familierechtelijke relatie bestaat, maar er wel sprake is van een aantoonbare biologische band en een vorm van family life. In deze situaties kan de erfbelasting worden berekend naar het lagere tarief van tariefgroep I en kan ook de kindvrijstelling worden toegepast. Dit betekent een aanzienlijke verlaging van de erfbelasting.
Dit kan echter ook betekenen dat bepaalde andere bepalingen in de SW van toepassing worden, die mogelijk niet altijd in het voordeel van de belastingplichtige zijn. In dat geval kan ervoor worden gekozen om geen gebruik te maken van de goedkeuring.