Terug naar vorige
In 2017 ontvangen een broer en zus elk € 10.000 van hun ouders. In de aangifte schenkbelasting wordt gebruikgemaakt van de eenmalig verhoogde vrijstelling. Daarbij geven zij aan dat de schenking niet herroepbaar is. Alles lijkt op dat moment correct geregeld.
In 2021 doen de ouders opnieuw een schenking, ditmaal € 75.000 per kind, bedoeld voor de eigen woning. De broer en zus willen hierbij de eigenwoningvrijstelling toepassen. De Belastingdienst weigert dit echter. Volgens de inspecteur hebben zij in 2017 al gebruikgemaakt van de eenmalig verhoogde vrijstelling, waardoor deze niet opnieuw van toepassing is. Om dit te weerleggen, overhandigen ze een herroepingsverklaring waarin wordt gesteld dat de schenking uit 2017 is herroepen en nu als een renteloze lening moet worden gezien. Dit zou de weg vrijmaken om in 2021 alsnog de vrijstelling voor de nieuwe schenking aan te spreken. De inspecteur verwerpt dit argument, onder meer omdat de herroeping volgens hem geen fiscale gevolgen kan hebben.
De zaak komt voor bij de rechtbank. De rechter oordeelt dat, zelfs als de schenking in 2017 herroepbaar was, deze herroeping niet leidt tot een fiscale herziening. De belastingplicht die destijds is ontstaan, blijft bestaan, net als de toegepaste vrijstelling. Bovendien constateert de rechter dat de opgevoerde herroeping vanuit fiscale motieven lijkt te zijn gedaan. Daarmee kan het beroep op het speciale beleid van de staatssecretaris, dat enkel voor niet-fiscale herroepingen geldt, niet slagen. De rechter handhaaft uiteindelijk de aanslag schenkbelasting voor 2021.