De staatssecretaris van Financiën heeft een overzicht van inkomensafhankelijke regelingen, die mogelijk worden beïnvloed door het rechtsherstel van box 3, naar de Tweede Kamer gestuurd.
Door verlaging van het inkomen in box 3 daalt ook het verzamelinkomen. De hoogte van het verzamelinkomen is van invloed op diverse regelingen. Het gaat in ieder geval om de volgende regelingen:
- Kinderopvangtoeslag.
- Kindgebonden budget.
- Zorgtoeslag.
- Ouderenkorting.
- Aanvullende Beurs.
- Tegemoetkoming uit de Wet tegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Scholing.
- Draagkrachtberekening.
- Bijverdiengrens in het MBO.
- Inkomensafhankelijke hogere huurverhoging.
- Eigen Bijdrage WLZ/WMO.
Goodwill is een bedrijfsmiddel dat wordt afgeschreven in ten minste tien jaar.
Dat betekent dat de jaarlijkse afschrijving op goodwill door een ondernemer maximaal 10% van de aanschaffingskosten bedraagt. Omstandigheden, die bekend zijn ten tijde van een investering in een bedrijfsmiddel, vormen geen aanleiding voor een afwaardering van het bedrijfsmiddel naar een lagere bedrijfswaarde.
Een ondernemer schreef de door hem gekochte goodwill af in drie jaar. Naar zijn mening was dit toegestaan vanwege zijn hoge leeftijd en slechte gezondheid. De verwachting dat de onderneming drie jaar na de investering in de goodwill zou worden beëindigd, was volgens de ondernemer op economische gronden gerechtvaardigd. De Belastingdienst corrigeerde de afschrijving door het opleggen van een navorderingsaanslag.
In de procedure over de navorderingsaanslag ging de rechtbank ervan uit, dat de ondernemer een zakelijke prijs heeft betaald voor de door hem overgenomen en geactiveerde goodwill. Het betrof zakelijke goodwill, die verband hield met de te verwachten overwinst van de onderneming en het overgenomen klantenbestand. Persoonlijke omstandigheden spelen geen rol bij het bepalen van de levensduur en de hoogte van de afschrijving van een bedrijfsmiddel. De door de ondernemer genoemde argumenten voor versnelde afschrijving of afwaardering naar lagere bedrijfswaarde waren persoonlijke omstandigheden. De rechtbank wees erop dat de Wet IB 2001 afwaardering op lagere bedrijfswaarde in dit geval niet toestaat, omdat de aangevoerde persoonlijke omstandigheden bekend waren ten tijde van de aanschaf van de goodwill.
De rechtbank was van oordeel dat de Belastingdienst de te hoge afschrijving op de goodwill terecht heeft gecorrigeerd.
De Belastingdienst heeft tegelijk met de navorderingsaanslag een vergrijpboete van 25% opgelegd wegens grove schuld. Naar het oordeel van de rechtbank is de Belastingdienst geslaagd in het aannemelijk maken van grove schuld. Ter zake van het in drie jaar afschrijven van de geactiveerde goodwill is de ondernemer terecht verweten dat zijn gedraging in laakbaarheid aan opzet grenst. De ondernemer heeft eerder gewerkt als registeraccountant bij een groot accountantskantoor. Sinds zijn pensionering voerde hij een eigen aangiftepraktijk en maakte hij gebruik maakte van een eigen beconnummer. Hij had moeten weten dat de Wet IB 2001 voor goodwill een afschrijvingstermijn van minstens tien jaar voorschrijft. Ook onder de oude regeling, waarop de ondernemer zich beriep, kon de goodwill niet in een termijn van drie jaar worden afgeschreven.
De staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat heeft de Subsidieregeling elektrische personenauto’s aangepast.
De aanpassing betreft een wijziging van de definitie van een nieuwe personenauto. De wijziging hangt samen met een aanpassing op de website RDW kentekencheck van de Rijksdienst voor het Wegverkeer. Om mogelijke verwarring te voorkomen is de zinsnede ‘de datum waarop de personenauto voor het eerst op kenteken is geregistreerd’ vervangen door ‘de datum eerste inschrijving in Nederland’. Hiermee wordt aangesloten bij de registratie in het kentekenregister en het kentekenbewijs dat bij de aanschaf van een auto wordt verstrekt. Om van een nieuwe auto te kunnen spreken moeten de datum eerste toelating, de datum tenaamstelling en de datum eerste inschrijving in Nederland gelijk zijn.
De bedragen van het bruto wettelijk minimumloon worden halfjaarlijks aangepast.

De bedragen van het bruto wettelijk minimumloon worden halfjaarlijks aangepast. Per 1 juli 2022 gaat het minimumloon voor mensen van 21 jaar en ouder naar € 1.756,20 per maand. Voor jongere werknemers gelden daarvan afgeleide bedragen, zoals opgenomen in onderstaande tabel.
Leeftijd
|
Percentage
|
per maand
|
per week
|
per dag
|
21 jaar en ouder
|
100
|
€ 1.756,20
|
€ 405,30
|
€ 81,06
|
20 jaar
|
80
|
€ 1.404,95
|
€ 324,25
|
€ 64,85
|
19 jaar
|
60
|
€ 1.053,70
|
€ 243,20
|
€ 48,64
|
18 jaar
|
50
|
€ 878,10
|
€ 202,65
|
€ 40,53
|
17 jaar
|
39,5
|
€ 693,70
|
€ 160,10
|
€ 32,02
|
16 jaar
|
34,5
|
€ 605,90
|
€ 139,85
|
€ 27,97
|
15 jaar
|
30
|
€ 526,85
|
€ 121,60
|
€ 24,32
|
Voor werknemers, die werkzaam zijn in de beroepsbegeleidende leerweg (bbl), gelden afwijkende staffels voor de leeftijd van 18 tot en met 20 jaar.
Leeftijd
|
Percentage
|
per maand
|
per week
|
per dag
|
18 jaar
|
61,5
|
€ 1.080,05
|
€ 249,25
|
€ 49,85
|
17 jaar
|
52,5
|
€ 922,00
|
€ 212,80
|
€ 42,56
|
16 jaar
|
45,5
|
€ 799,05
|
€ 184,40
|
€ 36,88
|
|
In een procedure voor Hof Arnhem-Leeuwarden was in geschil of de waarde van een woning te hoog was vastgesteld. De belanghebbende bestreed de vastgestelde waarde aan de hand van drie referentieobjecten die aan dezelfde weg gelegen waren.
De waardematrix van de heffingsambtenaar bevatte vijf referentieobjecten, waarvan twee woningen ook op het lijstje van de belanghebbende stonden. Volgens de belanghebbende waren de andere drie door de heffingsambtenaar opgevoerde woningen als referentieobject ongeschikt en heeft de heffingsambtenaar de door de belanghebbende als derde opgevoerde woning ten onrechte niet meegenomen bij de waardebepaling. De heffingsambtenaar had die woning niet meegenomen vanwege de lage verkoopprijs ten opzichte van de andere referentiewoningen. Volgens het hof week de transactieprijs van deze woning zozeer af van de andere prijzen dat deze woning buiten beschouwing moest blijven, omdat een opgaaf van reden voor de lage prijs ontbrak. De heffingsambtenaar heeft onderzocht of sprake was geweest van een onzakelijke transactie, maar dat bleek niet het geval te zijn. Een reden voor de afwijkende transactieprijs heeft hij niet kunnen achterhalen.
Volgens de Hoge Raad is zonder nadere motivering niet begrijpelijk waarom het prijsverschil aanleiding zou moeten zijn om de gegevens met betrekking tot de recente verkoop van deze woning buiten beschouwing te laten. Hof Den Bosch moet de zaak nu verder behandelen.
De minister van SZW heeft de Subsidieregeling STAP-budget op twee punten gewijzigd om de regeling beter op de uitvoeringspraktijk aan te laten sluiten.
Het doel van de regeling is om personen, die een band hebben met de Nederlandse arbeidsmarkt, financieel te ondersteunen bij het volgen van scholing om hun positie op de arbeidsmarkt te verbeteren. De regeling was gericht op burgers van de EU of de EER. Onbedoeld zijn daarmee personen uitgesloten van de regeling, zoals langdurig ingezetenen, die na vijf jaar legaal verblijf in de lidstaat rechtmatig verblijf krijgen. Dat wordt aangepast met terugwerkende kracht tot 1 januari 2022.
Om ervoor te zorgen dat gedurende het hele jaar scholing gevolgd kan worden en zoveel mogelijk mensen gebruik kunnen maken van de regeling is gekozen voor een gefaseerde openstelling. De tijdvakken van openstelling zijn gedefinieerd als perioden van twee maanden, waarbij de eerste dag van de eerste maand van het tijdvak als startdatum wordt gehanteerd. Een tijdvak kan nu drie werkdagen worden verkort of verlengd als dat tot een efficiënter uitvoeringsproces in dat tijdvak kan leiden. De start- en einddata van de aanvraagtijdvakken zullen tijdig bekend worden gemaakt op het aanvraagportaal www.stapuwv.nl.
Om amateursportorganisaties financieel te ondersteunen, is de Beleidsregel tegemoetkoming amateursportorganisaties en verhuurders sportaccommodaties opgesteld.
De minister voor Langdurige Zorg en Sport heeft de Beleidsregel gewijzigd. Er zijn twee hoofdstukken toegevoegd op grond waarvan een financiële bijdrage beschikbaar wordt gesteld voor de periode van 1 november 2021 tot en met 31 januari 2022. Door de opgelegde beperkingen in deze periode hebben sportclubs minder gebruik kunnen maken van sportaccommodaties en zijn de inkomsten uit de sportkantine of kaartverkoop weggevallen.
De bijdrage geldt voor:
- amateursportorganisaties, die in de bedoelde periode een omzetverlies van minimaal 10% hebben geleden ten opzichte van de periode van 1 november 2019 tot en met 31 januari 2020; en
- de gederfde huurinkomsten van gemeenten, sportbedrijven en particuliere verhuurders tijdens de periode van 1 november 2021 tot en met 31 januari 2022.
Voor de berekening van de financiële schade wordt niet langer gekeken naar het totaal van vaste lasten, personeelskosten, bondsafdrachten en kantineresultaat. In plaats daarvan bedraagt de financiële schade een vast percentage van de totale inkomsten van de aanvrager in het laatst afgesloten boekjaar voor de COVID-19 uitbraak.
De tegemoetkoming voor de huurinkomstenderving van sportaccommodaties in de vierde tranche is grotendeels gelijk aan de tegemoetkoming voor huurinkomstenderving in het tweede kwartaal van 2021. Wel vervalt het onderscheid in vergoedingspercentages tussen gebruiksgebonden en niet-gebruiksgebonden huur.
De minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen heeft Kamervragen beantwoord over de invloed van de huidige hoge inflatie op het nieuwe pensioenstelsel.
Dat nieuwe stelsel wordt geregeld in het wetsvoorstel Wet toekomst pensioenen en is gebaseerd op een stabiele en lage inflatie van ongeveer 2%. Het Centraal Planbureau verwacht dat de inflatie voor het jaar 2022 gemiddeld op 5,2% uitkomt. De Nederlandsche Bank verwacht dat de stijging van de geharmoniseerde consumentenprijsindex in 2022 uitkomt op gemiddeld 6,7%.
Een van de aspecten van het nieuwe pensioenstelsel is dat, afhankelijk van de ontwikkeling van de economie, pensioenen eerder verhoogd of verlaagd worden dan onder het huidige stelsel.
Volgens de minister biedt het nieuwe stelsel meer mogelijkheden voor bescherming tegen inflatie dan het huidige stelsel. Uit berekeningen blijkt dat jaarlijkse schokken van inflatie van 6 of 9% kunnen worden opgevangen door de solidariteitsreserve. Wel geldt dat naarmate de schok langer duurt, het langer zal duren voordat de reserve weer op het oude niveau is. Bij een eenmalige schok van 9% en een volledige inflatiecompensatie van ouderen duurt het herstel van de reserve ongeveer tien jaar.
De minister heeft geen extra berekeningen over een hogere rente en de gevolgen voor het pensioenstelsel, het nieuwe pensioenstelsel en/of de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel laten maken.
De Arbowet bepaalt dat de werkgever moet zorgen voor de veiligheid en de gezondheid van zijn werknemers en verplicht de werkgever om een beleid te voeren dat is gericht op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden.
De werkgever moet het arbeidsomstandighedenbeleid regelmatig toetsen aan de ervaringen die daarmee zijn opgedaan en zo nodig de op dat beleid gebaseerde maatregelen aanpassen. Onderdeel van het arbeidsomstandighedenbeleid is een inventarisatie en evaluatie van de risico's die voor de werknemers aan de arbeid zijn verbonden. De werkgever moet deze risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) schriftelijk vastleggen. De RI&E moet naast een beschrijving van de gevaren ook de risicobeperkende maatregelen bevatten die de werkgever neemt. De RI&E is een dynamisch geheel, dat wil zeggen dat deze wordt aangepast zo dikwijls als de daarmee opgedane ervaring, gewijzigde werkmethoden of werkomstandigheden daartoe aanleiding geven.
Een voorbeeld van een omstandigheid die noopt tot aanpassing van de RI&E is de invoering van hybride of thuiswerken.
RI&E
Voor het opstellen van de RI&E zijn instrumenten ontwikkeld door brancheorganisaties. Deze zijn afgestemd op veel voorkomende risico’s in de betreffende branche. Als alternatief kan gebruik gemaakt worden van het algemene mkb RI&E-instrument. Werkgevers, die voor in totaal niet meer dan 40 uur per week arbeid laten verrichten, kunnen gebruik maken van een verkorte versie van de RI&E, de checklist gezondheidsrisico’s. De werkgever moet de RI&E laten toetsen door een gecertificeerde persoon of arbodienst. De verplichte toetsing geldt niet voor de werkgever die niet meer dan 25 werknemers in dienst heeft, mits hij gebruik gemaakt heeft van een goedgekeurd RI&E-instrument.
Controle
De Inspectie SZW controleert op naleving van de Arbowetgeving. Onderdeel van die controle is de aanwezigheid van een RI&E met het bijbehorende plan van aanpak. Het ontbreken daarvan of het niet op orde hebben van de RI&E is een overtreding die kan worden beboet. De hoogte van de boete is afhankelijk van de grootte van het bedrijf. Het normbedrag voor het ontbreken van een RI&E is € 3.000. De op te leggen boete is een percentage van het normbedrag. Dat begint bij 10% voor werkgevers met 1 tot 4 werknemers en loopt op tot 100% bij 500 of meer werknemers.
De Advocaat-generaal (A-G)bij de Hoge Raad is in een nadere conclusie ingegaan op de vraag of naar aanleiding van het zogenaamde kerstarrest van de Hoge Raad over de vermogensrendementsheffing ook rechtsherstel moet worden geboden aan belastingplichtigen die niet of te laat bezwaar hebben gemaakt tegen hun aanslag inkomstenbelasting.
Rechtsherstel kan worden geboden via ambtshalve vermindering van opgelegde aanslagen. Ambtshalve vermindering vindt niet plaats als de onjuistheid van de belastingaanslag voortvloeit uit rechtspraak die is gewezen nadat de aanslag onherroepelijk is komen vast te staan, tenzij de minister van Financiën anders bepaalt. Dat betekent dat de staatssecretaris de bevoegdheid heeft om te bepalen dat ambtshalve vermindering wordt verleend aan belastingplichtigen die geen bezwaar hebben gemaakt tegen hun aanslag.
De staatssecretaris heeft de landsadvocaat om advies gevraagd over de vraag of het EVRM ertoe verplicht om restitutie te verlenen op onherroepelijke aanslagen. Volgens de landsadvocaat is dat niet het geval. Wel zijn er argumenten die ervoor pleiten dat het afzien van ambtshalve vermindering evident onredelijk zou zijn. De landsadvocaat wijst erop dat sprake is van strijdigheid met fundamentele Europese rechten, dat de Hoge Raad al eerder op mogelijke tekortkomingen van het stelsel van heffing van box 3 heeft gewezen en dat een belastingplichtige erop mag vertrouwen dat de wetgever door de rechter geconstateerde gebreken deugdelijk herstelt.
De A-G merkt op, dat al geruime tijd wordt geprocedeerd over de geldigheid van de box 3 heffing voor eerdere jaren dan 2017 in het licht van de mensenrechtenverdragen. In eerdere arresten heeft de Hoge Raad ruimte geboden voor rechtsherstel van de schending van het recht op het ongestoord genot van eigendom in gevallen waarin sprake is van een individuele en buitensporige last. Gelet op de vele aandacht, die is besteed aan deze jurisprudentie, kon het belastingplichtigen en hun adviseurs nauwelijks zijn ontgaan dat de rechtspraak op dit terrein in beweging was. Dit aspect kan een rol spelen bij de beantwoording van de vraag of het evident onredelijk is dat belastingplichtigen, die ervoor hebben gekozen niet in bezwaar en beroep te gaan, niet alsnog voor rechtsherstel in aanmerking komen.
Een schending van fundamentele rechten leidt volgens de landsadvocaat ook niet zonder meer tot de conclusie dat afzien van herziening van onherroepelijke besluiten evident onredelijk is. Volgens de landsadvocaat moet een politiek-bestuurlijke afweging worden gemaakt of tot ambtshalve vermindering zal worden overgegaan.
De A-G volstaat met de conclusie dat het EVRM niet ertoe dwingt terug te komen op onherroepelijk vaststaande aanslagen waarvoor een verzoek tot ambtshalve vermindering is ingediend na het wijzen van het Kerstarrest. Dat is anders als een belastingplichtige niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de belastingaanslag en dit bezwaar is aangemerkt als een verzoek tot ambtshalve vermindering voordat het kerstarrest werd gewezen. Nieuwe rechtspraak, die tot stand komt terwijl het verzoek om ambtshalve vermindering lopende is, moet bij de behandeling van het verzoek in aanmerking worden genomen. Anders zou een belastingplichtige, die zich met een rechtsgeldige klacht tot de rechter wendt, worden afgehouden van de voortgegane rechtsontwikkeling.
De Tweede Kamer heeft de regering in een motie gevraagd om in afwachting van een uitspraak van het Hof van Justitie EU over de publieke toegankelijkheid van gegevens in het UBO-register geen boetes of taakstraffen op te leggen en alleen te handhaven bij significante risico’s voor witwassen of andere strafbare activiteiten.
Verder wordt de regering gevraagd de uitspraak van het Hof van Justitie EU onverkort op te volgen.
De minister van Financiën merkt in een brief aan de Tweede Kamer op dat het niet voldoen aan de registratieplicht een overtreding is van de Handelsregisterwet en een economisch delict. Vanwege het grote aantal entiteiten, dat niet aan de registratieplicht heeft voldaan, zal de handhaving zoveel mogelijk op risicobasis plaatsvinden. Dat gebeurt in ieder geval tot de uitspraak van het Hof van Justitie EU is gedaan. Steekproefsgewijze handhaving zal pas daarna plaatsvinden.
De levering en de installatie van zonnepanelen is belast met omzetbelasting tegen het algemene tarief van 21%.
Particuliere zonnepaneelhouders kunnen de omzetbelasting terugvragen door zich te registreren als ondernemer en aangifte te doen voor de btw. Op grond van een arrest van het Hof van Justitie EU zijn zonnepaneelhouders btw-ondernemer als zij stroom tegen vergoeding aan het energiebedrijf leveren. In de praktijk levert dit voor de zonnepaneelhouders administratieve lasten en voor de Belastingdienst uitvoeringslasten op. Door beleid zijn deze zoveel mogelijk verminderd. Zo kunnen zonnepaneelhouders gebruik maken van de kleineondernemersregeling (KOR) waardoor zij geen aangifte hoeven te doen. Nadeel van deze regeling is dat zij geen aftrek van voorbelasting krijgen als zij later nieuwe zonnepanelen aanschaffen of laten installeren. Dat geldt overigens ook voor iemand die al ondernemer is voor de omzetbelasting en gebruik maakt van de KOR.
Door een wijziging van de btw-richtlijn 2006 is het mogelijk geworden om op de levering en installatie van zonnepanelen op of in de onmiddellijke nabijheid van een woning het nultarief toe te passen. Het kabinet heeft een voorstel tot wijziging van de Wet OB 1968 ter consultatie gepubliceerd. De wijziging betreft de invoering van het nultarief voor de levering en installatie van zonnepanelen. Door de toepassing van het nultarief drukt er geen btw op de aanschaf en de installatie van de zonnepanelen. Particuliere zonnepaneelhouders hoeven geen btw terug te vragen. Voor de stroomleveringen aan het energiebedrijf kan in de meeste gevallen gebruik worden gemaakt van de KOR zonder aanmeldverplichting door de registratiedrempel voor ondernemers met een jaaromzet tot € 1.800.
De Hoge Raad heeft in het zogenaamde kerstarrest geoordeeld dat het met ingang van 1 januari 2017 geldende forfaitaire stelsel van belastingheffing in box 3 van de inkomstenbelasting op stelselniveau in strijd is met het recht op het ongestoorde genot van eigendom.
De Hoge Raad heeft de belanghebbende rechtsherstel geboden door alleen het werkelijke rendement in de heffing te betrekken, voor zover dat lager is dan het in aanmerking genomen forfaitaire rendement.
Hof Arnhem-Leeuwarden heeft in een procedure de in het kerstarrest geformuleerde uitgangspunten toegepast. Het hof merkt op dat de massaal bezwaarprocedure met de collectieve uitspraak op bezwaar voor de jaren 2017 tot en met 2020 ten einde is gekomen. In deze procedure is het werkelijke rendement vast te stellen op basis van de stukken van het geding. Volgens het hof is nog onduidelijk welk gevolg de inspecteur in dit geval aan de collectieve uitspraak verbindt, op welke wijze een eventuele vermindering van de aanslagen te zijner tijd wordt vormgegeven en of daartegen een rechtsmiddel kan worden aangewend.
Het hof heeft het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen voor het jaar 2017 verminderd tot € 3.576, bestaande uit € 3.445 aan rente en € 131 aan dividenden en voor het jaar 2018 tot € 2.041, bestaande uit € 1.907 aan rente en € 134 aan dividend. Met een ongerealiseerd koersverlies op beleggingen per 31 december 2018 heeft het hof geen rekening gehouden.
Volgens de wettelijke regeling bedroeg het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen in 2017 € 22.027 en € 19.300 in 2018.
De minister van Financiën heeft Kamervragen beantwoord over de regeldruk voor verenigingen.
Door de regeldruk worden vrijwilligers, die verenigingen vaak draaiende houden, geconfronteerd met extra taken en wordt het lastiger om vrijwilligers te werven. De regeldruk ontstaat onder meer door vereisten in vergunningen of de AVG.
Volgens de minister is regelgeving op het gebied van bestuur en toezicht, veiligheid en privacy van belang om misbruik van verenigingen tegen te gaan. Het kabinet heeft maatregelen genomen die het eenvoudiger maken om vrijwilligers te vinden en te binden, zoals de regeling WW en vrijwilligerswerk, de regeling Gratis Verklaring omtrent gedrag (VOG) voor vrijwilligers en de verhoging van de onbelaste vrijwilligersvergoeding.
De belangrijkste wijzingen in de regelgeving waarmee verenigingen te maken hebben zijn de invoering van het UBO-register, de btw-verplichting voor denksporten, de AVG en de Wet Bestuur en Toezicht Rechtspersonen (WBTR).
De btw-vrijstelling voor denksporten is per 1 januari 2022 vervallen. Dit is het gevolg van een arrest van het Hof van Justitie EU over de toepassing van de vrijstelling voor sportbeoefening. Voor deze vrijstelling is vereist dat de activiteit een niet te verwaarlozen lichamelijke component omvat. Bij denksporten is dat niet het geval. Denksportverenigingen met een omzet die lager is van € 20.000 kunnen gebruik maken van de btw-vrijstelling voor kleine ondernemers. Een groot deel van deze verenigingen doet dat.
De WBTR is op 1 juli 2021 in werking getreden en voorziet in maatregelen om de kwaliteit van bestuur en toezicht bij verenigingen en stichtingen te verbeteren. Verenigingen en stichtingen hoeven hun statuten alleen aan te passen als daarin bepaalde regels ontbreken. Dat hoeft niet eerder te gebeuren dan bij een statutenwijziging om een andere reden. Volgens de minister legt de WBTR geen extra administratieve last op verenigingen en stichtingen.
Per 1 mei 2022 vervangt de Wet open overheid (Woo) de huidige Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De belangrijkste veranderingen door de invoering van de Woo ten opzichte van de Wob zijn de volgende.
- Er komt een onafhankelijk adviescollege openbaarheid en informatiehuishouding.
- Elk bestuursorgaan, dat onder de Woo valt, stelt een contactpersoon aan bij wie mensen terecht kunnen met vragen over de beschikbaarheid van overheidsinformatie.
- Bestuursorganen moeten de informatiehuishouding op orde krijgen. De Regeringscommissaris ziet daarop toe.
- De Woo verplicht op termijn tot het actief openbaar maken van aangewezen informatie.
- De termijn voor het afhandelen van een verzoek bedraagt maximaal vier weken, met een mogelijke verlenging van twee weken.
- Het uitgangspunt is dat ook informatie, die ouder is dan vijf jaar, openbaar wordt gemaakt.
Met de komst van de nieuwe wet verandert er veel. Om rijksambtenaren op weg te helpen is daarom een handboek opgesteld: de Woo-instructie. Deze instructie is bedoeld als naslagwerk om Woo-verzoeken binnen de Rijksoverheid op dezelfde manier te behandelen.
De Tweede Kamer heeft in een motie de regering gevraagd om meerdere scenario’s op te stellen voor langere betaaltermijnen voor belastingschulden dan de huidige vijf jaar.
De staatssecretaris van Financiën heeft eerder aangegeven geen voorstander te zijn van het generiek verlengen van de terugbetaaltermijn. Toch lijkt het hem verstandig om een aantal scenario’s uit te werken voor bedrijven die in de problemen zouden kunnen komen door de aflossing van hun belastingschulden.
Het ministerie van Financiën is een internetconsultatie gestart naar mogelijke knelpunten bij het aflossen van belastingschulden en om beleidsopties in beeld te brengen. De reacties uit deze consultatie worden voor de zomer naar de Kamer gestuurd. De in de motie gevraagde scenario’s kunnen onderdeel zijn van het commentaar van het kabinet bij de resultaten van de consultatie.
Werknemer voor de Werkloosheidswet (WW) is de natuurlijke persoon, die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt en die in privaat- of publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
Niet als dienstbetrekking wordt beschouwd de arbeidsverhouding van een persoon, die directeur-grootaandeelhouder (dga) is. In de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder 2016 is bepaald wie onder dga wordt verstaan. Het gaat dan om de bestuurder van een rechtspersoon die, tezamen met bloed- of aanverwanten tot en met de derde graad en al dan niet tezamen met zijn echtgenoot, houder is van aandelen die ten minste tweederde van de stemmen vertegenwoordigen, zodat hij tezamen met zijn bloed- of aanverwanten en zijn echtgenoot over zijn ontslag kan besluiten.
Naar het oordeel van de Centrale Raad van Beroep heeft het UWV de bestuurder van een bv terecht aangemerkt als dga. Samen met zijn vader en zijn oom hield de bestuurder alle aandelen van de moedermaatschappij van de bv. Dit betekent dat de bestuurder samen met zijn familieleden kon besluiten over zijn ontslag. Daarbij is niet van belang of vaststaat dat in een concrete situatie in dezelfde zin gestemd wordt of zal worden. Het UWV heeft de aanvraag van de bestuurder om een faillissementsuitkering na het faillissement van de bv terecht afgewezen.
Voor de omzetbelasting is het privégebruik van een tot het bedrijf behorend goed gelijkgesteld met een dienst onder bezwarende titel, wanneer voor dit goed recht op aftrek van de belasting is ontstaan.
Deze gelijkstelling aan een dienst onder bezwarende titel heeft als doel de ondernemer en de eindverbruiker gelijk te behandelen. De vergoeding voor het privégebruik wordt gesteld op de door de ondernemer voor het verrichten van de dienst gemaakte uitgaven.
De Belastingdienst heeft naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd aan de eigenaar van een recreatiewoning in verband met het privégebruik van de woning. De woning is door de eigenaar bij de aanschaf volledig voor bedrijfsdoeleinden bestemd, waardoor de omzetbelasting geheel in aftrek kon worden gebracht. De eigenaar heeft een beheer- en verhuurovereenkomst met een exploitant gesloten. De Belastingdienst berekende de omzetbelasting over het privégebruik door uitgaven in een jaar naar rato van de nachten voor eigen gebruik en het totale aantal gebruiksnachten van de recreatiewoning te verdelen. De Hoge Raad is van oordeel dat deze toerekening niet correct is.
De in de beheer- en verhuurovereenkomst gemaakte afspraken komen erop neer dat de recreatiewoning op zodanige wijze beschikbaar is gesteld aan de exploitant dat de eigenaar buiten de perioden waarin hij de recreatiewoning voor zichzelf beschikbaar heeft gehouden, niet op elk moment naar eigen goeddunken kon beschikken over de recreatiewoning. Daarom kunnen de perioden van het jaar waarin de recreatiewoning aan de exploitant met het oog op verhuur ter beschikking stond, maar niet werd gebruikt, niet ook worden aangemerkt als perioden waarin de recreatiewoning aan de eigenaar voor privédoeleinden ter beschikking stond.
Volgens de Hoge Raad zijn voor de berekening van de verschuldigde omzetbelasting over het privégebruik alleen de nachten waarin de eigenaar de recreatiewoning daadwerkelijk voor zichzelf beschikbaar heeft gehouden van belang. Dat betekent dat deze nachten moeten worden afgezet tegen alle nachten van het jaar. De Hoge Raad heeft de naheffingsaanslagen dienovereenkomstig verlaagd.
Anders dan de eigenaar bepleitte is ter zake van het gebruik voor privédoeleinden niet het verlaagde omzetbelastingtarief van toepassing. Volgens de Hoge Raad valt het privégebruik van een ondernemingsgoed niet in de categorie “verstrekken van logies binnen het kader van het hotel-, pension- en vakantiebestedingsbedrijf aan personen die daar slechts voor een korte periode verblijf houden”.
Voor bezitters van een eigen woning geldt dat zij het eigenwoningforfait bij hun inkomen in box 1 van de inkomstenbelasting moeten tellen.
De aftrekbare kosten van de eigen woning, zoals de betaalde hypoheekrente, komen op dat inkomen in mindering. Voor belastingplichtigen van wie het inkomen in box 1 in de hoogste tariefschijf valt, geldt dat de aftrekbare kosten van de eigen woning tegen een lager tarief dan het tarief van de hoogste schijf in aftrek komen. De achtergrond voor deze regeling is een beperking van het fiscale voordeel van die aftrekbare kosten.
Volgens de rechtbank Den Haag vindt het tariefverschil tussen het eigenwoningforfait en de aftrek van kosten eigen woning zijn oorsprong niet in de ongelijke behandeling van gelijke gevallen of gelijke behandeling van ongelijke gevallen, maar in het feit dat het hier twee afzonderlijke regelingen betreft. Dat betekent dat een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen.
Overigens zou volgens de rechtbank ook als wel sprake is van ongelijke behandeling van gelijke gevallen of van gelijke behandeling van ongelijke gevallen het beroep niet slagen. Niet iedere vorm van ongelijke behandeling is verboden. Dat geldt alleen voor een ongelijke behandeling waarvoor een redelijke en objectieve rechtvaardiging ontbreekt. Bij het beantwoorden van de vraag of een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat, komt de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toe. Zolang het niet gaat om onderscheid op basis van aangeboren kenmerken van een persoon, zoals geslacht, ras en etnische afkomst, dient het oordeel van de wetgever te worden geëerbiedigd, tenzij het van redelijke grond ontbloot is. Dit laatste kan niet snel worden aangenomen.
De minister voor VROM heeft mede namens de staatssecretaris van Financiën Kamervragen over de kamerverhuurvrijstelling beantwoord.
De vragen zijn gesteld naar aanleiding van een krantenartikel waarin wordt gesteld dat onderverhuur en samenwonen het woningtekort voor een flink deel kunnen oplossen.
De kamerverhuurvrijstelling houdt in dat inkomsten uit de verhuur van woonruimte in de eigen woning onder voorwaarden tot een bepaald bedrag zijn vrijgesteld voor de inkomstenbelasting. De verhuurde woonruimte blijft deel uitmaken van de eigen woning.
Het bedrag van de kamerverhuurvrijstelling is hoger dan de gemiddelde kostprijs voor een studentenkamer met gedeelde voorzieningen. De minister verwacht dat een eventuele verhoging van de kamerverhuurvrijstelling weinig effect op het verkleinen van het woningtekort zal hebben. Een verhoging van de vrijstelling zou een prijsopdrijvend effect kunnen hebben, aldus de minister.
Als niet aan de voorwaarden voor de kamerverhuurvrijstelling wordt voldaan, valt het verhuurde deel van de woning in box 3 samen met een deel van de eigenwoningschuld. De rente over het deel van de schuld, dat is toe te rekenen aan de verhuurde kamer, komt dan niet in aftrek.
De staatssecretaris van Financiën heeft Kamervragen beantwoord over dubbele belasting op energie en brandstof, over oplossingen voor de stijgende brandstofprijzen en over een verlaging van de benzineprijs zoals in België.
Volgens de staatssecretaris vloeit het heffen van btw over heffingen zoals accijnzen en energiebelasting voort uit de Europese Btw-richtlijn. Grondslag voor de btw-heffing is de vergoeding. Dat is het totale bedrag dat ter zake van de levering in rekening wordt gebracht, de omzetbelasting daar niet onder begrepen. Het kabinet is niet van plan om het beleid in die zin te wijzigen dat dubbele belastingheffing wordt vermeden. Bij de vaststelling van de hoogte van accijnzen wordt rekening gehouden met het feit dat daar btw over geheven zal worden. De staatssecretaris is van mening dat geen sprake is van onrechtvaardige belasting over belasting. Vanwege de sterk gestegen energie- en brandstofprijzen worden de brandstofaccijnzen tijdelijk verlaagd en valt energie tijdelijk onder het lage btw-tarief.
De onbelaste reiskostenvergoeding van € 0,19 per km zou om uitvoeringstechnische redenen niet in de loop van het jaar kunnen worden verhoogd. Inmiddels is toegegeven dat dit per medio 2022 zou kunnen.
De minister van Financiën heeft van meerdere Kamerfracties vragen ontvangen over het UBO-register.
De deadline voor het inschrijven van uiteindelijk belanghebbenden van bestaande rechtspersonen is versteken op 27 maart 2022.
De minister ziet het UBO-register als een belangrijk middel in de strijd tegen witwassen en terrorismefinanciering. Volgens de minister is bij de implementatie van de Europese richtlijn, die tot invoering van het UBO-register verplicht, veel aandacht uitgegaan naar de privacyaspecten. Het UBO-register kan door het publiek niet op persoonsgegevens doorzocht worden. UBO’s wordt inzicht geboden in het aantal raadplegingen van hun gegevens. Er komt een verbeterde identificatie van raadplegers. Aan het Hof van Justitie EU zijn prejudiciële vragen gesteld over het UBO-register door een Luxemburgse rechter. De Advocaat-Generaal (A-G) bij het Hof van Justitie EU concludeert dat raadplegers door de beheerder van het register geregistreerd moeten worden. In noodzakelijke gevallen moeten de identiteitsgegevens van de raadplegers aan de UBO verstrekt kunnen worden. De richtlijn verplicht nu niet tot de registratie van de raadplegers. Hoewel in de Nederlandse wet is geregeld dat informatie over raadplegingen op verzoek verstrekt kan worden aan UBO’s, vallen de identiteitsgegevens van de raadplegers daar niet onder.
De minister is niet van plan om op basis van de conclusie van de A-G actie te ondernemen. Evenmin is zij van plan om de termijn, waarbinnen gegevens over UBO’s moeten worden geregistreerd, voor bestaande rechtspersonen te verlengen. Ook komt er geen handhavingsmoratorium, waarbij voorlopig geen boetes of taakstraffen worden opgelegd in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen over het UBO-register door het Hof van Justitie EU. Wel zal de handhaving zich richten op juridische entiteiten met hogere witwasrisico’s. Entiteiten, waar handhaving voorgenomen is, ontvangen eerst een laatste waarschuwing van het Bureau Economische Handhaving om alsnog opgave te doen van hun UBO's.
Per 1 maart 2022 zijn van 34% van de juridische entiteiten die daartoe verplicht zijn de UBO’s ingeschreven. Van de juridische entiteiten, die voor 27 september 2020 al bestonden en die tot 27 maart 2022 de tijd hebben om hun UBO’s te registreren, heeft op 1 maart circa 26% de UBO’s geregistreerd.
Een ondernemer voor de omzetbelasting heeft recht op aftrek van voorbelasting.
Dat is de omzetbelasting die andere ondernemers aan hem in rekening brengen voor de levering van goederen of het verrichten van diensten, die door de ondernemer worden gebruikt voor door hem te verrichten belaste prestaties. Voor het recht op aftrek van voorbelasting dient er een rechtstreeks en onmiddellijk verband te bestaan tussen de afname van een goed of dienst in een eerder stadium en een of meer verrichte handelingen in een later stadium, waarvoor recht op aftrek bestaat. Ontbreekt dat verband, dan bestaat er recht op aftrek van voorbelasting als de kosten voor de betrokken goederen of diensten deel uitmaken van de algemene kosten van de belastingplichtige en zijn opgenomen in de prijs van de door hem verrichte prestaties. Het vereiste rechtstreekse en onmiddellijke verband ontbreekt als de ondernemer de uitgave toch zou hebben gedaan wanneer hij geen belastbare economische activiteit had uitgeoefend.
Een exploitant van zonnepanelen claimde de aftrek van een deel van de omzetbelasting die drukte op de kosten van het dak van zijn nieuwbouwhuis en van de aan het huis bevestigde overkapping. De zonnepanelen waren deels op het dak en deels op de overkapping geplaatst. Naar het oordeel van Hof Arnhem Leeuwarden zou de exploitant de kosten voor de bouw van de woning en de overkapping ook hebben gemaakt wanneer hij geen zonnepanelen zou hebben aangeschaft. Daarom kan niet worden gezegd dat deze uitgaven zijn gedaan ten behoeve van het met zonnepanelen opwekken en tegen vergoeding leveren van energie. De kosten voor de bouw van de woning en de overkapping maken geen deel uit van de algemene kosten voor het opwekken van energie. De exploitant heeft geen recht op de geclaimde aftrek van omzetbelasting.
De staatssecretaris van Financiën heeft Kamervragen over het gebruik van eHerkenning voor het doen van aangifte door ondernemers beantwoord.
De rechtbank Gelderland heeft onlangs geoordeeld dat een ondernemer niet verplicht kan worden om eHerkenning bij een commerciële partij aan te schaffen om aan de aangifteplicht voor de loonheffing te kunnen voldoen.
Anders dan de rechtbank is het kabinet van mening dat voor het gebruik van eHerkenning een wettelijke basis bestaat in de Algemene wet bestuursrecht en, specifiek voor het fiscale domein, in de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de Regeling elektronisch berichtenverkeer Belastingdienst. Als het aan het kabinet ligt, wordt de wettelijke basis van eHerkenning verder verankerd in de wet Digitale Overheid.
Voor de vennootschapsbelasting, de loonbelasting en de omzetbelasting is het al enige jaren verplicht om digitaal aangifte te doen. Het inlogmiddel voor deze informatiesystemen moet voldoen aan het beveiligingsniveau ‘substantieel’. eHerkenning op niveau 3 is het enige inlogmiddel dat dit beveiligingsniveau heeft.
De staatssecretaris gaat niet in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. Het oordeel dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd, is juist omdat de belanghebbende in het betreffende tijdvak geen loonheffing verschuldigd was. De overwegingen van de rechtbank over eHerkenning hebben geen gevolgen voor andere belastingaanslagen, ongeacht of aangifte met eHerkenning of op andere wijze is gedaan.
Er is op dit moment geen kosteloos, publiek inlogmiddel beschikbaar dat voldoet aan de eisen die worden gesteld voor het inloggen op een portaal als het aangifteportaal van de Belastingdienst voor ondernemers. Het kabinet is niet van plan op korte termijn een kosteloos en volledig doorontwikkeld publiek inlogmiddel ter beschikking stellen.
De staatssecretaris is niet bereid om mogelijk te maken dat aangifte kan worden gedaan zonder eHerkenning. Het enige alternatief daarvoor is het doen van aangifte op papier. Dit alternatief is niet uitvoerbaar en niet wenselijk.
De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel, waarmee de maximale wettelijke betaaltermijn van het grootbedrijf aan het mkb wordt verkort van 60 naar 30 dagen, aangenomen.
Het wetsvoorstel is bedoeld om het mkb te beschermen tegen de overmacht van het grootbedrijf. Meldingen van te late betalingen kunnen anoniem gedaan worden bij het tijdelijke Meldpunt Achterstallige Betalingen van de Autoriteit Consument en Markt. Dit meldpunt is tot 26 januari 2023 geopend.
In het jaar 2018 gold voor de verkrijging van een woning een tarief voor de overdrachtsbelasting van 2%.
Voor andere onroerende zaken bedroeg het tarief 6%. De Wet Belastingen van Rechtsverkeer omvat geen definitie van het begrip woning. In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel ter invoering van het verlaagde tarief staat dat onder woningen worden verstaan onroerende zaken, die op het moment van de juridische overdracht naar hun aard zijn bestemd voor bewoning. Bij twijfel of een onroerende zaak naar zijn aard bestemd is voor bewoning is mede van belang of de gemeente aan de onroerende zaak een woonbestemming heeft gegeven.
De vraag in een procedure voor Hof Arnhem-Leeuwarden was of de verkrijging van een gedeeltelijk gesloopte woning al dan niet onder het lage tarief voor de overdrachtsbelasting viel. Op het moment van de verkrijging waren nog ruimtes aanwezig die deel hebben uitgemaakt van een woning. Tussen partijen was niet in geschil dat deze ruimtes in het verleden zijn aangewend voor bewoning en publiekrechtelijk altijd bestemd zijn geweest voor bewoning. De omstandigheid dat bewoning van deze ruimtes op het moment van overdracht feitelijk onmogelijk was door verval of gedeeltelijke sloop, is volgens het hof onvoldoende voor de conclusie dat deze ruimtes daardoor naar hun aard niet langer zijn bestemd voor bewoning.
De minister van EZK heeft laten weten dat er coronasteun komt voor startende ondernemers, die eerder niet in aanmerking kwamen voor de TVL.
Het gaat om starters, die in het vierde kwartaal van 2021 of in het eerste kwartaal van 2022 door de coronamaatregelen zijn beperkt in hun bedrijfsactiviteiten. De steun is bedoeld voor ondernemers, die zijn gestart tussen 30 juni 2020 en 30 september 2021. De omzetdervingsdrempel, het subsidiepercentage en het minimumsubsidiebedrag van de startersregeling zijn gelijk met de bedragen van de reguliere TVL in dezelfde tijdvakken. De subsidie kent een maximum van € 100.000 per kwartaal. Als referentiekwartaal voor deze regeling geldt het derde kwartaal van 2021, behalve voor ondernemers die in dit kwartaal zijn gestart. Deze groep kan alleen TVL aanvragen over het eerste kwartaal van 2022. Als referentieperiode gelden de eerste drie maanden volgend op de maand van inschrijving in het handelsregister.
De subsidieregeling moet nog worden uitgewerkt.
Het kabinet heeft een aantal maatregelen aangekondigd in verband met de gestegen energieprijzen.
Ongeveer 800.000 huishoudens met een inkomen op of net boven het sociaal minimum kwamen al in aanmerking voor een tegemoetkoming van circa € 200. De gemeenten keren deze bedragen uit. Het kabinet verhoogt dit bedrag met € 600. De btw op energie (aardgas, elektriciteit en stadsverwarming) wordt per 1 juli 2022 tijdelijk verlaagd van 21 naar 9%. Deze maatregel geldt tot 1 januari 2023. Het kabinet is in gesprek met de energiebranche om het effect van de verlaging zo snel mogelijk bij huishoudens terecht te laten komen. De accijns op benzine en diesel wordt per 1 april tijdelijk verlaagd met 21%. Als gevolg daarvan daalt het accijnstarief van benzine met 17,3 cent en het accijnstarief van diesel met 11,1 cent per liter. De accijnsverlaging gaat ook gelden voor lng en lpg. Voor deze brandstoffen bedraagt de accijnsverlaging 4,1 cent per liter. De verlaging van de accijnzen geldt tot 1 januari 2023.
In het najaar is door het vorige kabinet € 150 miljoen beschikbaar gesteld aan gemeenten om kwetsbare huishoudens te ondersteunen bij het nemen van energiebesparende maatregelen. In aanvulling daarop wordt nogmaals € 150 miljoen beschikbaar gesteld uit de middelen die in het Coalitieakkoord zijn gereserveerd voor energiebesparing van huishoudens.
Om het effect van de stijgende energieprijzen ook in het Caribisch deel van het Koninkrijk te dempen wordt € 5 miljoen beschikbaar gesteld.
Ondernemers, die voldoen aan het urencriterium, kunnen hun winst verminderen met de zelfstandigenaftrek.
De zelfstandigenaftrek vermindert de winst niet verder dan tot nihil. Het niet-gerealiseerde deel van de zelfstandigenaftrek in een jaar wordt door de Belastingdienst bij voor bezwaar vatbare beschikking vastgesteld. Dit bedrag wordt afzonderlijk op het aanslagbiljet vermeld. De niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek wordt in de volgende negen kalenderjaren verrekend door in die jaren een verhoging van de zelfstandigenaftrek in aanmerking te nemen. Deze verhoging bedraagt maximaal het bedrag waarmee de winst de zelfstandigenaftrek van dat jaar overtreft. Verrekening van niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek vindt plaats in de volgorde waarin deze is ontstaan. Ook de verrekening van niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek in een volgend kalenderjaar vindt plaats bij voor bezwaar vatbare beschikking. De wijze van verrekening van niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek is ontleend aan de systematiek van de verliesverrekening.
Volgens de rechtbank Noord-Nederland is verrekening van niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek slechts mogelijk voor zover deze bij beschikking is vastgesteld. De rechtbank paste daarbij de jurisprudentie op het terrein van de verliesverrekening naar analogie toe. Daaruit volgt dat alleen verliezen, die bij beschikking zijn vastgesteld, voor verrekening in aanmerking komen.
De minister van SZW heeft een ontwerpbesluit, waarin de uitkering van betaald ouderschapsverlof wordt verhoogd van 50 naar 70% van het loon, naar de Tweede Kamer gestuurd.
De voorlegging van het ontwerpbesluit geschiedt in het kader van de wettelijk voorgeschreven procedure van de Wet betaald ouderschapsverlof. De verhoging zal per 2 augustus 2022 worden doorgevoerd.
Het kabinet heeft besloten de hoge schenkingsvrijstelling voor de eigen woning, de zogenaamde jubelton, per 1 januari 2023 te verlagen tot € 27.231.
De verlaging loopt vooruit op de afschaffing van de jubelton per 1 januari 2024. Na verlaging is het bedrag van de schenkingsvrijstelling eigen woning gelijk aan de eenmalig verhoogde vrijstelling voor schenkingen van ouders aan kinderen in de leeftijd tussen 18 en 40 jaar oud. Het is niet mogelijk om de verlaagde schenkingsvrijstelling voor de eigen woning te benutten voor een schenking van ouders aan kinderen naast de eenmalig verhoogde vrijstelling voor schenkingen van ouders aan kinderen.
Het verlagen van de schenkingsvrijstelling voor de eigen woning zal worden opgenomen in het wetsvoorstel Belastingplan 2023.
Het kabinet heeft in een brief aan de Tweede Kamer bekendgemaakt dat het generieke steunpakket voor ondernemingen met ingang van het tweede kwartaal van 2022 wordt beëindigd.
Dat betekent concreet dat de NOW, de TVL en het generieke uitstel van belastingbetalingen per 1 april 2022 niet langer beschikbaar zijn. Ook komt een einde aan de tijdelijk vereenvoudigde uitvoering van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen.
In de toekomst wil het kabinet maatregelen nemen vanuit een breder perspectief dan alleen de belasting van de zorg. Dan zal ook rekening gehouden worden met de maatschappelijke en sociaaleconomische kant van maatregelen. In de loop van maart komt het kabinet met een uitwerking en een langetermijnvisie op de vormgeving van het steunpakket.
Doorlopende maatregelen
Verschillende specifieke regelingen lopen door na het eerste kwartaal van 2022. De evenementengarantieregelingen worden samengevoegd en lopen door tot en met september 2022. De tijdelijke garantie- en kredietregelingen KKC en GO-C en het borgstellingskrediet voor de landbouw (BL-C) worden verlengd tot en met juni 2022. De BMKB-C blijft opengesteld tot en met het tweede kwartaal van 2022. De Qredits-overbruggingskredieten voor bestaande ondernemers en starters worden verstrekt tot en met juni 2022.
De staatssecretaris van Financiën heeft een toelichting gegeven aan de Tweede kamer over de wijze waarop de Belastingdienst omgaat met het arrest van de Hoge Raad over de belastingheffing in box 3.
Omdat het kabinet pas later dit voorjaar een definitief besluit neemt over de gevolgen van dit arrest, kan met de uitkomst daarvan nog geen rekening gehouden worden bij de aangiftecampagne 2021. In het aangifteprogramma 2021 zijn de gevolgen van het arrest niet verwerkt. De aangifte dient op de gebruikelijke manier te worden gedaan. Bij het vaststellen van de definitieve aanslag inkomstenbelasting over 2021 zal rekening worden gehouden met het arrest. De Belastingdienst houdt de aangiftes met box 3 apart tot de automatisering is aangepast en een juiste aanslag kan worden opgelegd. De aangiftetermijn 2021 zal niet worden verlengd tot een aangepast aangifteprogramma beschikbaar is.
Ook in de voorlopige aanslag 2022 is nog geen rekening gehouden met de gevolgen van het arrest. De voorlopige aanslag 2022 voor mensen met inkomen in box 3 kan daardoor te hoog zijn. Voor zover dat het geval is, zal dit bij de definitieve aanslag worden hersteld. De Belastingdienst wil een invorderingspauze bieden voor mensen, die de voorlopige aanslag 2022 (deels) niet betalen. Dat betekent dat er geen (dwang)invorderingsmaatregelen zullen worden genomen als de voorlopige aanslag 2022 niet wordt betaald. De invorderingspauze geldt alleen voor mensen met inkomen in box 3.
In verband met de coronacrisis geldt voor ondernemers met betalingsproblemen de mogelijkheid van bijzonder uitstel van betaling van belastingen.
Het bijzonder uitstel geldt tot 1 april 2022. Dat houdt in, dat alle belastingen waarvoor een ondernemer bijzonder uitstel heeft verkregen en waarvan de uiterste betaaldatum vóór 1 april 2022 ligt, voorlopig niet betaald hoeven te worden. Na afloop van het bijzonder uitstel geldt een betalingsregeling. Volgens deze regeling kunnen ondernemers de opgebouwde belastingschuld in 60 maanden aflossen, ingaande op 1 oktober 2022.
Vanaf 1 april 2022 moeten ondernemers voldoen aan alle nieuwe betalingsverplichtingen.
Voorlopige aanslagen 2022
Voorlopige aanslagen inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting 2022 vallen onder de regeling bijzonder uitstel. Voor ondernemers die hebben aangegeven de voorlopige aanslag in termijnen te betalen en die bijzonder uitstel van betaling hebben tot 1 april geldt dat het gehele bedrag van de voorlopige aanslag 2022 in het bijzonder uitstel valt. De termijnen van april tot en met december 2022 worden opgenomen in de betalingsregeling, die op 1 oktober 2022 van start gaat.
De levering van een nieuw gebouwde onroerende zaak is belast met omzetbelasting.
De levering van bestaande onroerende zaken is in beginsel vrijgesteld van omzetbelasting en belast met overdrachtsbelasting. Een bestaande onroerende zaak kan door verbouwing veranderen in een nieuwe onroerende zaak, waardoor omzetbelasting is verschuldigd bij de levering daarvan. Over de vraag wanneer verbouwing tot een nieuwe onroerende zaak leidt, bestaat onduidelijkheid. De jurisprudentie, die daarover is gewezen, is niet eenduidig. In de hoop aan de bestaande onduidelijkheid een einde te maken heeft de rechtbank Zeeland-West Brabant prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad.
De rechtbank wil weten aan de hand van welke criteria moet worden beoordeeld of na werkzaamheden aan een onroerende zaak ‘in wezen nieuwbouw’ is gerealiseerd. Dient die beoordeling plaats te vinden aan de hand van criteria als:
- wijzigingen in de bouwkundige identiteit of de uiterlijke herkenbaarheid;
- wijzigingen in de bouwkundige constructie;
- wijzigingen in de functie in de zin van aanwendingsmogelijkheden;
- de grootte van de gedane investeringen en/of de door verbouwing gerealiseerde meerwaarde, of aan de hand van andere criteria?
De rechtbank wil verder weten welke van de hiervoor genoemde criteria als noodzakelijke voorwaarden voor ‘in wezen nieuwbouw’ moeten worden aangemerkt en welk gewicht aan deze criteria moet worden toegekend.
De rechtbank heeft deze vragen gesteld in een procedure die betrekking heeft op een voormalig kantoorpand, dat is verbouwd tot hotel. De kosten van de verbouwing waren hoger dan de voor het kantoorpand betaalde koopsom.
Met ingang van 1 maart 2022 is de subsidieregeling STAP-budget van kracht. De subsidieregeling vervangt de inmiddels vervallen aftrek voor scholing in de inkomstenbelasting.
Op grond van deze regeling kan iedereen met een band met de Nederlandse arbeidsmarkt jaarlijks subsidie aanvragen voor het volgen van scholing.
Het STAP-budget geldt voor iedereen, die op het moment van de aanvraag:
- ten minste 18 jaar oud is, maar de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt;
- (familielid van een) burger is van de EU; en
- in de periode van twee jaar en drie maanden tot drie maanden voorafgaand aan de aanvraag ten minste zes maanden verzekerd is voor de volksverzekeringen.
De scholingsactiviteiten moeten aan een aantal voorwaarden voldoen om voor subsidie in aanmerking te komen. Het gaat om:
- scholing, die wordt aangeboden door opleiders die erkend zijn door het ministerie van OCW;
- branche- en sectorerkende opleidingen en trainingen;
- opleidingen en trainingen, die worden gegeven door opleiders met een NRTO-keurmerk;
- scholing die leidt tot een door het Nederlands Kwalificatieraamwerk NLQF ingeschaalde kwalificatie of diploma dat is opgenomen in het NLQF-register.
Er komt een scholingsregister, waarin alle scholingsactiviteiten zijn opgenomen waarvoor STAP kan worden aangevraagd. De subsidie is gelijk aan de kosten van de scholing met een maximum van € 1.000 per jaar. Er kan per jaar voor één scholingsactiviteit STAP-budget worden aangevraagd. Vergoedingen van derden, bijvoorbeeld van de werkgever, verminderen het bedrag dat voor subsidie in aanmerking komt. Het STAP-budget wordt bij het UWV aangevraagd door de deelnemer. Het UWV betaalt de factuur direct aan de opleider.
De staatssecretaris van Financiën heeft in een brief aan de Tweede Kamer zijn plannen voor deze kabinetsperiode geschetst.
De brief bevat ook een planning van fiscale wetsvoorstellen. Daaraan ontlenen wij het volgende.
In het Belastingplan 2023 worden regelingen opgenomen als het afbouwen van de vrijstelling van bpm voor bestelauto’s van ondernemers, het verbeteren van de bedrijfsopvolgingsregeling en het afschaffen van de middelingsregeling en het verlagen van de zelfstandigenaftrek. Het Belastingplan 2023 zal verder veranderingen omvatten voor het belasten van verhuurd vastgoed in box 3, een verhoging van het heffingvrije vermogen in box 3, de afschaffing van de schenkingsvrijstelling voor de eigen woning en een verhoging van het algemene tarief van de overdrachtsbelasting van 8 naar 9%.
De huidige inkomensafhankelijke combinatiekorting zal worden uitgefaseerd. Dat zal worden opgenomen in het Belastingplan 2023 of 2024 of in de Fiscale verzamelwet 2024. Een verhoging van de onbelaste reiskostenvergoeding is te verwachten in het Belastingplan 2024 of de Fiscale verzamelwet 2024.
De aangekondigde verhoging van het maximumbedrag in het wetsvoorstel excessief lenen van de eigen bv van € 500.000 naar € 700.000 wordt verwerkt in een nota van wijziging op het reeds ingediende wetsvoorstel.
De omvorming van het stelsel van belastingheffing in box 3 naar een heffing op basis van het werkelijk behaalde rendement zal in een afzonderlijk wetsvoorstel worden gegoten.
Het genot van een eigen woning moet in de vorm van het eigenwoningforfait bij het inkomen van box 1 worden geteld.
Op dat forfaitaire inkomen komen de aftrekbare kosten in mindering. De betaalde rente op de eigenwoningschuld behoort tot de aftrekbare kosten. De inkomsten uit de tijdelijke verhuur van de eigen woning worden voor 70% in aanmerking genomen.
Nadat hun relatie in de loop van 2016 was beëindigd, betaalde een van beide partners de volledige hypotheekrente van de eigen woning. Deze woning was gezamenlijk eigendom van beide partners, in de verhouding 2/3 – 1/3. De woning werd in dat jaar tijdelijk verhuurd. De vraag was of alle betaalde hypotheekrente in aftrek mocht worden gebracht door de betalende partner. Daarnaast was de vraag welk deel van de huurinkomsten in aanmerking moest worden genomen.
In 2018 is de woning blijkens een opgemaakte akte van verdeling aan een van beide partners toebedeeld. Tot de datum van inschrijving van die akte waren beide ex-partners gezamenlijk eigenaar van de woning. Voor hun aandeel in de eigendom van de woning was voor ieder van hen sprake van een eigen woning. Dat betekent dat in 2016 slechts het eigen deel van de betaalde rente in aftrek kon worden gebracht.
De verdeling 2/3 – 1/3 gold volgens Hof Amsterdam ook voor de huuropbrengst van 2016. Voor de belanghebbende in deze procedure betekende dit dat 2/3 van 70% van de huuropbrengst belast was.
Wie wisselende inkomsten in box 1 heeft, kan door het indienen van een middelingsverzoek een teruggaaf van inkomstenbelasting krijgen.
De inkomens in box 1 over drie aaneensluitende kalenderjaren worden dan gemiddeld, waarna de belasting per jaar wordt herrekend over het gemiddelde inkomen. Het verschil tussen de geheven en de herrekende inkomstenbelasting wordt teruggegeven voor zover dat verschil de drempel van € 545 overschrijdt. Bij de berekening van de middelingsteruggaaf wordt geen rekening gehouden met de extra belasting die is verschuldigd omdat bepaalde aftrekposten niet tegen het hoogste tarief maar tegen een verlaagd tarief in aftrek komen. Dat staat met zoveel woorden in de tekst van de Wet IB 2001 en is bevestigd in een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant.
Over het jaar 2019 was van de belanghebbende een bedrag van € 75 geheven in verband met de tariefaanpassing voor de aftrek van het negatieve inkomen uit eigen woning. Bij de middelingsteruggaaf heeft de inspecteur dat bedrag buiten beschouwing gelaten. Bij de middelingsbeschikking was een berekening gevoegd waaruit volgt op welke wijze de teruggaaf is vastgesteld. Bij de behandeling van het ingediende bezwaar tegen de middelingsbeschikking heeft de inspecteur nogmaals uiteengezet hoe de teruggaaf is berekend. De belanghebbende ging desondanks in beroep tegen de uitspraak op bezwaar. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
De minister van SZW heeft de regeling NOW-6 gepubliceerd.
Deze regeling biedt werkgevers ondersteuning in de loonkosten van het eerste kwartaal van 2022 wanneer zij worden geconfronteerd met een omzetverlies van 20% of meer. De maximale subsidie wordt bereikt bij een omzetverlies van 90%. Dit percentage geldt overigens ook met terugwerkende kracht voor de NOW-5. Het deel van de loonsom, dat vergoed wordt, bedraagt 85%. De loonsom mag in het subsidietijdvak maximaal 15% dalen zonder gevolgen voor de subsidie. Het in aanmerking te nemen loon van een werknemer bedraagt maximaal tweemaal het maximum dagloon. Ondernemers, die gebruik willen maken van de NOW-6, dienen uiterlijk 1 oktober 2021 te zijn gestart. Wel moet sprake zijn van ten minste één maand referentieomzet in de periode van juli tot en met oktober 2021.
Ten opzichte van de voorgaande NOW-regelingen is het begrip ‘overname’ uitgebreid met een zuivere aandelentransactie. Door deze wijziging kan ook in het geval van een zuivere aandelentransactie gebruik worden gemaakt van de startersmethodiek. Deze wijziging geldt ook voor de NOW-2 tot en met de NOW-5.
De forfaitaire opslag bedraagt 30% in plaats van 40%, zoals tot en met de NOW-5 het geval was. De verlaging van de forfaitaire opslag hangt samen met een verandering van de registratie van de loonsom in de polisadministratie van het UWV per 1 januari 2022.
Volgens de staatssecretaris van Financiën is Nederland geen belastingparadijs.
Dit zegt hij in antwoord op Kamervragen. Wel wijst hij erop dat het Nederlandse fiscale stelsel wordt gebruikt voor structuren waarmee belasting wordt ontweken. Dat is onwenselijk, omdat bedrijven die door internationale ontwijkingstructuren de belastingheffing kunnen uitstellen of afstellen, de kosten van algemene voorzieningen afwentelen op burgers en bedrijven die wel op tijd belasting betalen. Nederland heeft de afgelopen jaren meerdere maatregelen genomen tegen belastingontwijking.
De staatssecretaris ziet geen aanleiding om de bronbelasting op rente en dividenden aan te passen. Door de invoering van de bronbelasting worden geldstromen vanuit Nederland naar laagbelastende jurisdicties zoveel mogelijk aan banden gelegd. De bronbelasting op renten en royalty’s wordt sinds 2021 geheven. De aanvullende bronbelasting op dividenden treedt op 1 januari 2024 in werking. De bronbelasting maakt, anders dan de dividendbelasting, geen onderscheid tussen niet-houdstercoöperaties en houdstercoöperaties. Elke coöperatie die binnen concernverband een rentebetaling, royaltybetaling of, vanaf 1 januari 2024, een winstuitkering doet aan een lichaam dat is gevestigd in een laagbelastende jurisdictie of in een niet-coöperatieve jurisdictie dient bronbelasting in te houden.
Door de invoering van de bronbelasting heft Nederland sinds begin 2021 25% bronbelasting op renten en royalty’s vanuit Nederland naar laagbelastende jurisdicties en in misbruiksituaties. Vanaf 2022 bedraagt het tarief 25,8%. Vanaf 2024 worden ook dividendstromen belast die onder de bestaande wetgeving binnen concernverband onbelast kunnen worden uitgekeerd aan lichamen die zijn gevestigd in laagbelastende jurisdicties. De Europese Commissie heeft recent een voorstel gepresenteerd om ongewenste geldstromen via doorstroomvennootschappen tegen te gaan. Het kabinet bestudeert dit voorstel en zal daarop binnenkort een inhoudelijke reactie geven.
De staatssecretaris van Financiën heeft vragen van de vaste commissie voor Financiën van de Tweede Kamer beantwoord.
De vragen hebben betrekking op het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021 over de belastingheffing in box 3 en de gevolgen van dat arrest. De staatssecretaris is uitgebreid ingegaan op de systematiek van heffing in box 3, zoals die sinds 2001 bestaat en op de wijzigingen die in de loop der jaren hierin zijn aangebracht. Volgens de staatssecretaris is de vermogensrendementsheffing van box 3 door zijn vormgeving in wezen een progressieve vermogensbelasting. In het aangehaalde arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de forfaitaire wijze waarop het belastbaar inkomen uit box 3 is bepaald in 2017 en 2018 strijdig is met het recht op eigendom en het verbod op discriminatie wanneer de belastingheffing over het forfaitaire rendement hoger uitvalt dan het werkelijk behaalde rendement. Gevolg van het arrest is dat niet alleen passend rechtsherstel moet worden geboden aan de betrokken burgers, maar ook de wijze waarop box 3 is vormgeven moet worden aangepast.
In de collectieve uitspraak op de bezwaren is niet aangegeven op welke wijze rechtsherstel wordt geboden. De staatssecretaris geeft aan dat mogelijk niet kan worden voldaan aan de wettelijke plicht om uiterlijk zes maanden na de collectieve uitspraak rechtsherstel te realiseren voor de betrokken burgers. Volgens de Landsadvocaat is het juridisch houdbaar om verzoeken om ambtshalve vermindering van onherroepelijk vaststaande aanslagen van belastingplichtigen, die niet tijdig bezwaar hebben gemaakt tegen de belastingheffing in box 3, af te wijzen.
De Hoge Raad geeft geen expliciete rechtsregel over de bepaling van het werkelijk behaalde rendement. De vraag kan worden gesteld of het werkelijk rendement alleen het directe inkomen uit vermogen, zoals rente, dividend, pacht en huur minus kosten omvat, of ook gerealiseerde en ongerealiseerde vermogensmutaties. Volgens externe deskundigen dient bij de bepaling van het werkelijke rendement ook rekening te worden gehouden met de waardeveranderingen van de vermogensbestanddelen in box 3.
Het rechtsherstel is dermate omvangrijk dat dit niet handmatig kan worden uitgevoerd. Ook geautomatiseerde uitvoering van het herstel vraagt veel van de Belastingdienst. Het met terugwerkende kracht vaststellen van het werkelijke rendement van belastingplichtigen is volgens de staatssecretaris niet mogelijk op basis van de gegevens waar de Belastingdienst over beschikt. De Belastingdienst heeft onvoldoende gegevens over de samenstelling en tussentijdse mutaties van het vermogen en over het rendement.
In 2017 hadden 1,3 miljoen belastingplichtigen alleen spaargeld in box 3. In 2018 waren dit er circa 1,1 miljoen vanwege de verhoging van het heffingvrije vermogen. Naar verwachting is dit in 2022 gehalveerd ten opzichtige van 2017 als gevolg van de verdere verhoging van het heffingvrije vermogen in 2021.
De staatssecretaris van Financiën heeft het besluit met fiscale tegemoetkomingen naar aanleiding van de coronacrisis, kortweg het Besluit noodmaatregelen coronacrisis, gewijzigd.
Ten opzichte van de vorige versie van het besluit van 16 december 2021 zijn de goedkeuringen in het onderdeel belastinguitstel, aanvullende regeling voor uitstel van betaling van belastingen, verlengd tot 1 april 2022.
Op grond van deze goedkeuringen verleent de ontvanger uitstel van betaling aan ondernemers voor belastingen, die uiterlijk op 31 maart 2022 betaald moeten zijn. Dat geldt zowel voor ondernemers, voor wie al uitstel van betaling loopt, als voor ondernemers, die voor het eerst of opnieuw om uitstel verzoeken op grond van dit besluit. De ontvanger stelt de ondernemer in de gelegenheid om de uitgestelde belastingschuld af te lossen met een betalingsregeling mits de betalingsproblemen door de coronacrisis zijn ontstaan.
In het regeerakkoord van het vorige kabinet is de invoering van een vrachtwagenheffing opgenomen. Het wetsvoorstel is in het najaar van 2021 aan de Tweede Kamer aangeboden
De vrachtwagenheffing is een plaatsgebonden heffing voor vrachtwagens, ongeacht hun herkomst. De heffing gaat dus ook voor buitenlandse vrachtwagens gelden. De invoering van de wet is voorzien voor 2027. De wet kan niet eerder worden ingevoerd vanwege de tijd die gemoeid is met het voorbereiden van de uitvoering van de vrachtwagenheffing. Als het wetsvoorstel is aangenomen kan worden gestart met de aanbesteding, het bouwen, integreren en testen van ICT-systemen en het contracteren van dienstaanbieders.
De vrachtwagenheffing is een vorm van rekeningrijden. De minister van I en W heeft de nota naar aanleiding van het verslag en een nota van wijziging naar de Tweede Kamer gestuurd. De nota van wijziging is nodig om enkele onvolkomenheden in het wetsvoorstel te herstellen.
De staatssecretaris van Financiën heeft Kamervragen beantwoord over de belastingheffing in box 3 van de inkomstenbelasting.
De vragen zijn gesteld naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021. Volgens de staatssecretaris zijn nog niet alle gevolgen van het arrest duidelijk en kan op veel vragen nog geen definitief antwoord worden gegeven. De staatssecretaris beperkt zich in de beantwoording tot hoofdlijnen.
Volgens de staatssecretaris is nog niet vastgesteld hoe groot de groep belastingplichtigen is die in aanmerking komt voor rechtsherstel. Evenmin is duidelijk wat de budgettaire consequenties van het rechtsherstel zijn. Om uitvoerbaar te zijn moet een oplossing worden gekozen die voor de verschillende belastingjaren zo eenvormig mogelijk is en die zoveel mogelijk geautomatiseerd en massaal kan worden uitgevoerd. Wel is duidelijk dat de huidige wetgeving moet worden aangepast. Onderzocht wordt wat de mogelijkheden zijn om de wetgeving eerder aan te passen dan de beoogde inwerkingtreding per 2025 voor een vermogensrendementsheffing over het werkelijke rendement.
De staatssecretaris heeft toegezegd dat voorlopige aanslagen 2022, die niet in overeenstemming zijn met het arrest van de Hoge Raad, bij de vaststelling van de definitieve aanslagen zullen worden hersteld zonder dat de belastingplichtige actie hoeft te ondernemen. Verder wordt uitgewerkt op welke wijze op of na 24 december 2021 opgelegde definitieve aanslagen en navorderingen zullen worden hersteld. Ook voor deze aanslagen hoeven de belastingplichtigen geen actie te ondernemen.
De bijzondere regeling voor uitstel van betaling van belastingen voor ondernemers is verlengd tot en met 31 maart 2022.
De regeling zou op 31 januari 2022 aflopen. Door de verlenging sluit de regeling aan bij de duur van andere maatregelen uit het coronasteunpakket. Lopend uitstel wordt automatisch verlengd. Ondernemers, die nog geen gebruik maken van de regeling of die hun openstaande schulden hebben afgelost, kunnen tot en met 31 maart 2022 uitstel van betaling aanvragen. Het uitstel geldt voor belastingen waarvan de uiterste betaaldatum voor 1 april 2022 ligt.
De minister van SZW heeft in een brief aan de Tweede Kamer de parameters van de NOW-6 nader bekendgemaakt.
Zoals eerder meegedeeld komt de NOW-6 sterk overeen met de NOW-5. De omzetverliesdrempel blijft 20%, het vergoedingspercentage 85 en de maximale omzetverliesgrens waarmee rekening wordt gehouden is opgehoogd van 80 naar 90%. Het maximaal te vergoeden loon van een werknemer bedraagt tweemaal het maximale dagloon. Het omzetverlies wordt berekend door de omzet van het eerste kwartaal van 2022 te vergelijken met een kwart van de omzet van 2019. Voor ondernemers die zijn gestart na 1 januari 2019, maar uiterlijk op 1 oktober 2021, geldt een afwijkende referentieperiode. Ook in het geval van overnames geldt een afwijkende referentieperiode. De referentiemaand voor de loonsom in de NOW-6 is oktober 2021.
Het percentage waarmee de loonsom mag dalen zonder gevolgen voor de subsidie, de zogenaamde loonsomvrijstelling, verandert niet in de NOW-6 ten opzichte van de NOW-5 en blijft 15%.
Het UWV heeft de polisadministratie per 1 januari 2022 veranderd. Dit heeft gevolgen voor de definitie van de loonsom die wordt gebruikt om de hoogte van de NOW-subsidie te bepalen. Door de veranderingen valt de loonsom hoger uit. De forfaitaire opslag wordt daarom verlaagd van 40 naar 30%.
Ondernemers, die gebruik willen maken van de NOW-6, dienen uiterlijk 1 oktober 2021 te zijn gestart. De NOW-6 is verder nagenoeg gelijk aan de NOW-5. Het aanvraagloket voor de NOW-6 wordt opengesteld van 14 februari tot en met 13 april 2022.
De minister maakt melding van een wijziging die wordt aangebracht in de NOW-2 t/m 5 en zal worden verwerkt in de NOW-6. Zuivere aandelentransacties, waarbij het bedrijf hetzelfde blijft, maar enkel een andere aandeelhouder krijgt, vallen niet onder de in het Burgerlijk Wetboek bedoelde overgang van een onderneming, waarnaar in de NOW-regelingen wordt verwezen. Dat betekent dat wanneer een bedrijf door een zuivere aandelentransactie een bedrijf heeft overgenomen, geen gebruik kan worden gemaakt van de startersmethodiek voor de referentieomzetberekening. Door de wijziging in de regeling is dat straks wel mogelijk.
Voor de NOW-1 wordt per geval beoordeeld of er nadelige gevolgen zijn die onevenredig uitpakken en of het in bepaalde gevallen mogelijk is de startersregeling toe te passen.
Ondernemers, die in beide referentiekwartalen voor de TVL over het vierde kwartaal van 2021 met zwangerschaps- en/of bevallingsverlof waren, kunnen deze TVL toch aanvragen.
De referentiekwartalen zijn het vierde kwartaal van 2019 en het eerste kwartaal van 2020. Deze groep ondernemers kan het derde kwartaal van 2020 gebruiken als referentieperiode. De betreffende ondernemers hebben tot 11 februari 2022, 17.00 uur de tijd om de TVL over het vierde kwartaal aan te vragen. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland houdt aanvragen van deze groep ondernemers apart, totdat de Europese Commissie goedkeuring heeft verleend voor de hardheidsclausule die hun aanvraag mogelijk maakt.
Met ingang van 1 januari 2022 is het belastbaar feit voor de bpm gewijzigd naar het moment van inschrijving van een personenauto of motorrijwiel in het kentekenregister.
Uitgangspunt is dat de bpm moet worden betaald en de aangifte moet worden gedaan vóórafgaand aan de inschrijving in het kentekenregister. Voor ondernemers, die regelmatig om inschrijving van motorrijtuigen verzoeken, bestaat een voorziening. Deze ondernemers mogen, op basis van een vergunning, de bpm per tijdvak voldoen na afloop van het tijdvak van de inschrijving. Dat is nu een tijdvak van één maand. Per 1 juli 2022 wordt het onder voorwaarden mogelijk een kwartaalaangifte bpm te doen. Voor de periode tot 1 juli 2022 heeft de staatssecretaris een praktische werkwijze goedgekeurd waarmee een kwartaalaangifte materieel wordt benaderd. Deze regeling houdt in dat de in januari en februari 2022 verschuldigde belasting uiterlijk op 30 april 2022 wordt voldaan en de in april en mei 2022 verschuldigde belasting uiterlijk op 31 juli 2022.
De Wet op de vennootschapsbelasting kent een vrijstelling voor stichtingen en verenigingen die een onderneming drijven.
Deze vrijstelling geldt als de jaarwinst niet meer bedraagt dan € 15.000 of als de som van de winst van het jaar en de vier voorafgaande jaren niet meer bedraagt dan € 75.000.
De Belastingdienst weigerde de vrijstelling toe te passen bij een stichting die nog geen vijf jaar bestond. In het jaar 2012 was de eerste winstgrens van € 15.000 wel overschreden, maar de tweede winstgrens van € 75.000 nog niet. De Belastingdienst paste deze grens naar rato van het aantal bestaansjaren van de stichting toe en weigerde de vrijstelling omdat de totale winst over de eerste drie jaren van € 69.731 hoger was dan drie vijfde van de tweede winstgrens. Volgens de Belastingdienst kon de stichting niet aan het vereiste van de “vier daaraan voorafgaande jaren” voldoen omdat zij nog geen vijf jaren bestond.
De Hoge Raad deelt deze opvatting niet. De tekst van de Wet geeft geen aanleiding om daarin te lezen dat de tweede winstgrens geen toepassing vindt als een stichting of vereniging nog geen vijf jaren bestaat of nog geen vijf jaren een onderneming drijft. Ook de strekking van de regeling over de tweede winstgrens geeft hiertoe geen aanleiding, aldus de Hoge Raad. De regeling van de tweede winstgrens is bedoeld om een tegemoetkoming te verlenen als de eerste winstgrens in een bepaald jaar door een incidentele oorzaak wordt overschreden. Met die strekking is niet te verenigen dat deze tegemoetkoming in de eerste vier (boek)jaren na de oprichting van een lichaam nooit zou kunnen worden toegepast of naar tijdsevenredigheid moet worden herleid.
De Hoge Raad legt de regeling als volgt uit. Gedurende de eerste vijf jaren sinds de oprichting moet voor elk jaar waarin de winst meer bedraagt dan de eerste winstgrens van € 15.000 worden vastgesteld of de winst van het desbetreffende jaar tezamen met de winst van de voorafgaande jaren meer is dan € 75.000. Zolang dat niet het geval is, is de winst van het lichaam onbelast. Vanaf het moment dat de tweede winstgrens wordt gepasseerd, blijft in volgende jaren de winst van het lichaam onbelast zolang deze per jaar niet meer bedraagt dan de eerste winstgrens van € 15.000.
Op 18 december 2021 is de TVL voor het vierde kwartaal van 2021 opengesteld.
In verband met de daarna in werking getreden aanvullende maatregelen ter bestrijding van COVID-19 is de omzetverliesdrempel voor het vierde kwartaal verlaagd van 30 naar 20%. De aangepaste regeling is inmiddels door de Europese Commissie goedgekeurd en gepubliceerd in de Staatscourant.
Om ondernemers met een omzetverlies van 20 tot 30% ten opzichte van de referentieperiode de kans te geven een aanvraag voor subsidie voor het vierde kwartaal van 2021 in te dienen, is de aanvraagperiode met twee weken verlengd tot en met 11 februari 2022.
Bij de beëindiging van een dienstbetrekking op initiatief van de werkgever moet aan de werknemer een transitievergoeding worden betaald.
Volgens een arrest van de Hoge Raad is de werkgever ook een transitievergoeding verschuldigd als een slapend dienstverband wordt beëindigd, ook al gebeurt dat op verzoek van de werknemer. Een dienstverband is slapend als de werknemer langdurig arbeidsongeschikt is en het opzegverbod tijdens ziekte is vervallen. De werkgever heeft in die gevallen recht op compensatie van de transitievergoeding. De compensatie wordt betaald door het UWV.
In een procedure voor de rechtbank was in geschil wat de invloed is van een door het UWV opgelegde verlengde loondoorbetalingsverplichting op het recht op of de hoogte van de compensatie. De opgelegde loonsanctie had tot gevolg dat het tijdvak van het opzegverbod tijdens ziekte eveneens met een jaar werd verlengd, in dit geval tot 16 mei 2016. Op 24 april 2017 werd een vaststellingsovereenkomst gesloten waarmee de arbeidsovereenkomst eindigde per 1 mei 2017. De werkgever betaalde een transitievergoeding van € 10.000 bruto. Het UWV stelde de compensatie vast op € 0. Volgens het UWV kwam dat omdat zonder de loonsanctie het opzegverbod tijdens ziekte zou zijn geëindigd voor de invoering van de verplichte transitievergoeding per 1 juli 2015.
Volgens de rechtbank is aan de voorwaarden voor het recht op compensatie voldaan. De compensatie kan niet hoger zijn dan de betaalde transitievergoeding en bedraagt niet meer dan het bedrag aan transitievergoeding dat verschuldigd zou zijn bij het beëindigen van de arbeidsovereenkomst op de dag na het verstrijken van de reguliere termijn van het opzegverbod wegens ziekte. Anders dan het UWV stelt, heeft volgens de rechtbank het feit dat het reguliere opzegverbod wegens ziekte is geëindigd voor 1 juli 2015 niet tot gevolg dat de werkgever geen recht heeft op compensatie. De bepaling in de wet waarop het UWV zich beroept, is volgens de rechtbank alleen bedoeld om geen recht op compensatie te geven voor het deel van de transitievergoeding dat ziet op de periode na het einde van het reguliere opzegverbod wegens ziekte. De rechtbank verwees naar de wetsgeschiedenis.
Een redelijke wetsuitleg van de maximeringsbepaling brengt mee dat ook als het einde van het reguliere opzegverbod wegens ziekte vóór 1 juli 2015 is gelegen de werkgever recht heeft op compensatie van een over de voorafgaande periode opgebouwde transitievergoeding.
Op 26 november 2021 heeft het kabinet een vijfde aanvullend coronasteunpakket voor de culturele en creatieve sector aangekondigd.
De nadere uitwerking van dit steunpakket wordt begin dit jaar bekendgemaakt. De verstrekking van de vorige opeenvolgende steunpakketten voor de culturele en creatieve sector vond plaats op grond van de Regeling aanvullende ondersteuning culturele en creatieve sector COVID-19. Die regeling zou per 1 januari 2022 vervallen. Door een besluit van de minister van OCW is de vervaldatum van de regeling verschoven naar 1 januari 2024.
Bij de Tweede Kamer is een wetsvoorstel ingediend ter aanpassing van de regeling van de waardeoverdracht en afkoop van kleine pensioenen.
Het wetsvoorstel voert een afkoopregeling in voor kleine nettopensioenen en nettolijfrenten. De met de Wet waardeoverdracht klein pensioen ingevoerde regeling voor automatische waardeoverdracht wordt uitgebreid naar alle kleine pensioenen. De automatische waardeoverdracht van kleine pensioenen volgens de huidige wet is beperkt tot kleine ouderdomspensioenen, die zijn ontstaan doordat de deelneming aan de pensioenregeling is gestopt vanwege uitdiensttreding. Kleine pensioenen met een andere ontstaansgeschiedenis dan einde deelneming of waarvan de ontstaansgeschiedenis niet duidelijk is, blijven achter bij de oude pensioenuitvoerder. De administratiekosten van kleine pensioenen zijn relatief hoog. Uitbreiding van het recht op waardeoverdracht moet voorkomen dat pensioenuitvoerders daarmee geconfronteerd worden. Als waardeoverdracht niet mogelijk is, mogen kleine pensioenen worden afgekocht. Kleine nettopensioenen en nettolijfrentes kunnen op grond van het wetsvoorstel worden afgekocht. Afkoop is nu nog niet toegestaan.
De staatssecretaris van Financiën heeft het Besluit (fiscale) noodmaatregelen coronacrisis gewijzigd.
Ten opzichte van de vorige versie van het besluit is de regeling voor uitstel van betalingen van belastingen gewijzigd. De tijdelijke specifieke aanvullende tegemoetkoming voor de periode van 1 oktober 2021 tot en met 31 januari 2022 is vervangen door een definitieve en meer algemene aanvullende regeling voor uitstel van betaling van belastingen. Noch het feit dat aan een ondernemer eerder uitstel op grond van het bestaande beleid is verleend, noch het feit dat deze ondernemer verzoekt om een andere vorm van uitstel mag een belemmering vormen voor het toekennen van uitstel van betaling op grond van deze regeling.
Ook de reikwijdte van de betalingsregeling is aangepast. De maatregel, die bewerkstelligt dat continuïteitsbijdragen voor zorglichamen geen invloed hebben op de zorgvrijstelling, is verlengd. De continuïteitsbijdragen zijn bedoeld als compensatie van omzetdalingen en extra gemaakte kosten door de coronapandemie. De maatregel geldt voor de boekjaren 2020 en 2021. Buiten de ontvangst van de continuïteitsbijdrage(n) in 2020 of 2021 mag zich ten opzichte van 2019 geen wijziging in de feiten en omstandigheden hebben voorgedaan die tot gevolg heeft dat de zorgvrijstelling niet meer van toepassing is.
De regeling van de investeringsaftrek is bedoeld om investeringen door ondernemers in bedrijfsmiddelen te bevorderen.
Er zijn drie vormen van investeringsaftrek:
- kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA);
- energie-investeringsaftrek (EIA) en
- milieu-investeringsaftrek (MIA).
KIA
Voor investeringen in bedrijfsmiddelen kan KIA worden genoten indien het totale investeringsbedrag in 2022 ligt tussen € 2.400 en € 332.994. Er geldt een minimumbedrag per bedrijfsmiddel van € 450. Vanaf een investeringsbedrag van € 2.400 bedraagt de investeringsaftrek 28% van het investeringsbedrag. De maximale KIA bedraagt € 16.784. Dit bedrag wordt bereikt bij een investeringsbedrag tussen € 59.939 en € 110.998. Bij een hoger investeringsbedrag dan € 110.998 daalt de KIA met 7,56% van het meerdere, totdat deze nihil bedraagt bij een investeringsbedrag van € 332.994.
EIA
Het tarief van de EIA voor investeringen in energiebesparende bedrijfsmiddelen bedraagt in 2022 45,5% van het investeringsbedrag. De lijst met bedrijfsmiddelen die in aanmerking komen voor EIA is aangepast. Het maximale investeringsbedrag waarover aftrek wordt verleend bedraagt € 128 miljoen. Voor het recht op EIA moet het investeringsbedrag per bedrijfsmiddel ten minste € 2.500 bedragen. Een overzicht van de voor EIA kwalificerende bedrijfsmiddelen is te vinden op de website van de Rijksdienst voor ondernemend Nederland.
MIA
De tarieven van de MIA voor investeringen in bedrijfsmiddelen die zijn aangewezen als milieu-investeringen zijn niet gewijzigd. De lijst met bedrijfsmiddelen die in aanmerking komen voor MIA is wel aangepast. De MIA bedraagt voor investeringen:
- in categorie I 45%;
- in categorie II 36%;
- in categorie III 27%.
Voor het recht op MIA moet het investeringsbedrag per bedrijfsmiddel ten minste € 2.500 bedragen. Er geldt een maximumbedrag van € 50 miljoen per belastingplichtige en per bedrijfsmiddel waarover MIA wordt verleend.
Vamil
In aanvulling op de MIA geldt voor milieu-investeringen de Vamilregeling. Deze regeling staat vervroegde afschrijving toe op milieu-investeringen tot 75% van de aanschafwaarde. De resterende 25% moet regulier worden afgeschreven.
Een overzicht van de voor MIA/Vamil kwalificerende bedrijfsmiddelen is te vinden op de website van de Rijksdienst voor ondernemend Nederland.
Desinvesteringsbijtelling
Indien bedrijfsmiddelen, waarvoor eerder investeringsaftrek is genoten, binnen vijf jaar na aanvang van het investeringsjaar worden vervreemd of van bestemming veranderen (bijvoorbeeld van eigen gebruik naar verhuur) wordt de winst verhoogd met een desinvesteringsbijtelling. Er geldt een drempel voor de desinvesteringsbijtelling van € 2.400.
Oudedagsreserve
De toevoeging aan de oudedagsreserve voor een ondernemer bedraagt in 2022 9,44% van de winst, maar maximaal € 9.632. De toevoeging wordt verminderd met ten laste van de winst gekomen pensioenpremies.
Ondernemersaftrek
Een ondernemer voldoet aan het urencriterium als hij op jaarbasis ten minste 1.225 uur en de helft van zijn arbeidstijd aan zijn onderneming besteedt. Door te voldoen aan het urencriterium heeft de ondernemer recht op ondernemersaftrek. De ondernemersaftrek omvat:
- de zelfstandigenaftrek;
- de aftrek voor S&O-werk;
- de meewerkaftrek;
- de startersaftrek arbeidsongeschikten; en
- de stakingsaftrek.
De zelfstandigenaftrek is verlaagd naar € 6.310. Voor startende ondernemers geldt een extra zelfstandigenaftrek van € 2.123. De aftrek voor S&O-werk bedraagt in 2022 € 13.360. Wie in een van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was en in deze periode niet meer dan tweemaal de S&O-aftrek heeft toegepast, heeft recht op een verhoogde aftrek S&O-werk. De verhoging bedraagt € 6.684. De overige bedragen van de ondernemersaftrek zijn niet gewijzigd. De ondernemersaftrek in de hoogste inkomensschijf vindt plaats tegen een gereduceerd tarief van 40% in plaats van het tabeltarief van 49,5%.
Gemengde kosten
Gemengde kosten zijn kosten met een deels zakelijk, deels privé karakter. Voor gemengde kosten geldt een beperking van de mate waarin zij in aftrek komen op de winst. De volgende kosten zijn voor 80% aftrekbaar:
- kosten van voedsel, drank en genotmiddelen;
- kosten van representatie, inclusief recepties, feestelijke bijeenkomsten en vermaak; en
- kosten van congressen, seminars, symposia, excursies, studiereizen en dergelijke.
De ondernemer kan er voor kiezen 20% van de werkelijke gemengde kosten niet in aftrek te brengen. Als alternatief kan de ondernemer de kosten volledig in aftrek brengen en de winst verhogen met een vast bedrag van € 4.800.
Mkb-winstvrijstelling
De mkb-winstvrijstelling voor ondernemers is niet gewijzigd en bedraagt 14% van de winst.
De staatssecretaris van SZW heeft in een verzamelmededeling diverse nieuwe bedragen gepubliceerd, die per 1 januari 2022 gelden in diverse wetten, besluiten en regelingen.
Een tweede verzamelmededeling volgt. Ook komt er een regeling waarin bedragen en percentages worden vastgesteld die niet door middel van een mededeling kunnen worden geïndexeerd. De belangrijkste bedragen zijn:
Het bruto ouderdomspensioen voor de AOW bedraagt voor een alleenstaande € 1.290,39 per maand en voor samenwonenden € 874,69 per maand. De uitkeringsbedragen worden verhoogd met de tegemoetkoming AOW van € 26,38.
De bruto nabestaandenuitkering voor de Anw bedraagt € 1.263,61 per maand. De bruto wezenuitkering bedraagt voor een kind tot 10 jaar € 404,36; voor een kind van 10 tot 16 jaar € 606,53 en voor kinderen van 16 tot 21 jaar € 808,71 per maand. De uitkeringsbedragen worden verhoogd met de tegemoetkoming Anw van € 17,90.
De staatssecretaris van I en W heeft de Subsidieregeling elektrische personenauto’s particulieren (SEPP) aangepast.
Op grond van de SEPP kan subsidie worden verkregen voor de aanschaf of lease van een nieuwe of een gebruikte elektrische personenauto, zolang het subsidieplafond niet is bereikt. De subsidiebedragen voor nieuwe auto’s zijn verlaagd. Dat hangt samen met de toename van het aanbod en de snellere prijsdaling dan waarmee rekening was gehouden. Om meer particulieren de kans te geven over te stappen naar een elektrische personenauto is het budget voor de SEPP voor de komende jaren verhoogd.
De subsidiebedragen voor nieuwe elektrische auto’s zijn als volgt:
Jaar
|
Nieuw bedrag
|
Oud bedrag
|
2022
|
€ 3.350
|
€ 3.700
|
2023
|
€ 2.950
|
€ 3.350
|
2024
|
€ 2.550
|
€ 2.950
|
De voorwaarde, dat de aanvraag van de subsidie binnen 60 dagen na de datum van ondertekening van de lease- of koopovereenkomst moet worden ingediend, is vervallen. Vanwege de jaarlijkse subsidieplafonds en de afhandeling op volgorde van binnenkomst is er voldoende prikkel om de subsidieaanvraag snel in te dienen.
De tarieven in box 1 van de inkomstenbelasting en voor de loonbelasting zijn in 2022 als volgt.
Schijf
|
Inkomen op jaarbasis
|
Belasting en premies volksverzekeringen
|
|
|
|
jonger dan AOW-leeftijd
|
AOW-leeftijd en ouder
|
1a
|
€ 0 t/m € 35.472
|
37,07%
|
19,17%
|
1b
|
€ 35.473 t/m € 69.398
|
37,07%
|
37,07%
|
2
|
€ 68.399 of meer
|
49,5%
|
49,5%
|
Voor mensen, die geboren zijn voor 1 januari 1946, geldt een hogere grens van de tweede schijf van € 36.409.
Het tarief in de eerste schijf bevat een premiecomponent. Tot de AOW-leeftijd bestaat deze uit 17,9% AOW, 0,1% Anw en 9,65% Wlz. Bij het bereiken van de AOW-leeftijd vervalt de AOW-premie. In 2022 bedraagt de AOW-leeftijd 66 jaar en zeven maanden.
Heffingskortingen
De algemene heffingskorting bedraagt maximaal € 2.888 en wordt boven een inkomen uit werk en woning van € 21.316 afgebouwd tot nihil. De afbouw bedraagt 6,007% van het inkomen boven € 21.316. Voor mensen, die de AOW-leeftijd hebben bereikt, bedraagt de algemene heffingskorting maximaal € 1.494 en bedraagt de afbouw 3,106%. Vanaf een inkomen van € 68.399 is de algemene heffingskorting nihil.
De arbeidskorting bedraagt maximaal € 4.260 voor mensen die jonger zijn dan de AOW-leeftijd. Voor mensen die de AOW-leeftijd hebben bereikt bedraagt de arbeidskorting maximaal € 2.204. De arbeidskorting wordt afgebouwd tot nihil vanaf een arbeidsinkomen van € 36.650. De afbouw bedraagt 5,86% van het arbeidsinkomen boven € 36.649. Voor AOW-gerechtigden bedraagt de afbouw 3,03%. De arbeidskorting bedraagt nihil bij een inkomen vanaf € 109.346.
De inkomensafhankelijke combinatiekorting kent in 2022 geen basisbedrag. De korting loopt op bij een hoger arbeidsinkomen dan € 5.219 met 11,45% van het meerdere inkomen tot een maximum van € 2.534 bij een inkomen van € 27.350 of hoger. Voor AOW-gerechtigden bedraagt de inkomensafhankelijke combinatiekorting maximaal € 1.452.
De jonggehandicaptenkorting bedraagt € 771.
De ouderenkorting geldt voor AOW-gerechtigden. De ouderenkorting bedraagt € 1.726 tot een inkomen van € 38.464. Boven dat inkomen daalt de ouderenkorting met 15% van het meerdere tot nihil bij een inkomen van € 49.971.
Het eigenwoningforfait voor woningen met een WOZ-waarde tussen € 75.000 en € 1.130.000 bedraagt in 2022 0,45% van de WOZ-waarde.
Voor het deel van de WOZ-waarde boven € 1.130.000 geldt een verhoogd eigenwoningforfait van 2,35%.
Als het eigenwoningforfait groter is dan de aftrekbare kosten, zoals de betaalde hypotheekrente, wordt het eigenwoningforfait verminderd met de aftrek wegens geen of een geringe eigenwoningschuld. Deze aftrek was aanvankelijk gelijk aan het verschil tussen het eigenwoningforfait en de aftrekbare kosten. Sinds 2019 wordt deze aftrek geleidelijk afgebouwd. In 2022 bedraagt de aftrek nog 86,67% van het verschil tussen het eigenwoningforfait en de aftrekbare kosten.
Aftrek van betaalde hypotheekrente in de hoogste tariefschijf gaat in 2022 tegen 40% in plaats van tegen het tabeltarief van 49,5%. De hoogste tariefschijf begint bij een inkomen van € 69.399.
De rente in een uitkering uit een kapitaalverzekering eigen woning (KEW) is onbelast als de uitkering in 2022 niet meer bedraagt dan € 173.500. De vrijstelling voor de KEW geldt alleen voor op 1 januari 2013 bestaande verzekeringen die voldoen aan alle voorwaarden.
De maximale vrijstelling voor kamerverhuur bedraagt in 2022 € 5.711.
Premies lijfrenteverzekeringen
Betaalde premies voor lijfrenteverzekeringen zijn onder voorwaarden aftrekbaar. Voor iemand die op 1 januari de AOW-leeftijd nog niet heeft bereikt bedraagt de aftrekbare premie, dat is de jaarruimte, in 2022 13,3% van de premiegrondslag. De jaarruimte is maximaal € 13.570. De jaarruimte wordt verminderd met de opbouw van pensioenaanspraken en dotaties aan de oudedagsreserve.
Wie in de voorgaande zeven jaren de jaarruimte niet of niet geheel heeft benut, kan gebruik maken van een aanvullende aftrek. Deze zogenoemde reserveringsruimte bedraagt 17% van de premiegrondslag in het jaar van aftrek. Er geldt een maximum van € 7.587. Voor wie aan het begin van het kalenderjaar maximaal tien jaar jonger is dan de AOW-leeftijd wordt dit maximum verhoogd tot € 14.978. De premiegrondslag is het totaal van de winst uit onderneming, het resultaat uit werkzaamheden en het inkomen uit arbeid in het vorige jaar, met een maximum van € 114.866 en verminderd met de franchise ter grootte van € 12.837.
Voor tijdelijke oudedagslijfrenten geldt als voorwaarde voor aftrekbaarheid van de premie dat het bedrag van de jaarlijkse uitkering niet hoger mag zijn dan € 22.735. De uitkeringen mogen niet eerder ingaan dan in het jaar waarin men de AOW-leeftijd bereikt.
Persoonsgebonden aftrek
Onder de persoonsgebonden aftrek vallen de volgende aftrekposten:
- uitgaven voor onderhoudsverplichtingen;
- uitgaven voor specifieke zorgkosten;
- weekenduitgaven voor gehandicapten;
- scholingsuitgaven; en
- aftrekbare giften.
De persoonsgebonden aftrek in de hoogste tariefschijf vindt plaats tegen een tarief van 40% in plaats van het reguliere tabeltarief van 49,5%.
Box 2
In box 2 wordt belasting geheven over de voordelen uit aanmerkelijk belang. Voordelen zijn dividend dat wordt uitgekeerd op aandelen die tot een aanmerkelijk belang behoren en de meeropbrengst bij vervreemding van dergelijke aandelen. Het tarief in box 2 bedraagt in 2022 26,9%.
Box 3
In box 3 wordt belasting geheven tegen een tarief van 31% over de grondslag voor sparen en beleggen. Dat is het vermogen in box 3 verminderd met de vrijstelling van € 50.650 per persoon. Schulden komen tot een bedrag van € 3.200 per persoon niet in mindering op de grondslag voor sparen en beleggen.
Het fictieve rendement voor het spaardeel bedraagt 0,01%; het fictieve rendement voor het beleggingsdeel bedraagt 5,53%. Voor de eerste schijf tot een bedrag van € 50.650 boven de vrijstelling geldt een fictief rendement van 1,82%. Voor de tweede schijf van € 50.650 tot € 962.350 geldt een fictief rendement van 4,37%. Voor de derde schijf, dat is al het vermogen in box 3 boven een bedrag van € 962.350, geldt een fictief rendement van 5,53%.
Over de belastingheffing in box 3 worden al jaren procedures gevoerd.
Het aantal ingediende bezwaarschriften is jaarlijks dermate groot, dat de staatssecretaris van Financiën de bezwaren aanmerkt als massaal bezwaar. Over de rechtsvragen van de massaalbezwaarprocedure worden enkele procedures gevoerd. De uitkomsten daarvan gelden voor alle bezwaarschriften die onder het massaal bezwaar vallen. De Hoge Raad heeft in een van deze procedures geoordeeld dat de belastingheffing in box 3 volgens het huidige systeem niet door de beugel kan.
Het systeem van belastingheffing in box 3 van de inkomstenbelasting ging in de jaren 2001 tot en met 2016 uit van een vast rendement over het vermogen van 4%. De wetgever meende dat dit rendement voor een vermogensbezitter haalbaar was.
Met ingang van 2017 geldt een ander systeem, omdat inmiddels was gebleken dat het veronderstelde rendement van 4% niet zonder meer haalbaar was. In de nieuwe systematiek worden voor spaargeld en voor het overige vermogen jaarlijks gemiddelde rendementscijfer vastgesteld. Deze gemiddelde rendementen zijn gebaseerd op gegevens van voorgaande jaren.
De wet gaat uit van een bepaalde verdeling van het vermogen over spaargeld en andere beleggingen, afhankelijk van de omvang van het totale vermogen in box 3. De wet kent drie verschillende vermogensmixen. Kleine vermogens worden verondersteld voor 2/3 te bestaan uit spaargeld en voor 1/3 uit overig vermogen. In de tweede vermogensschijf veronderstelt de wetgever dat het spaardeel 21% bedraagt en het overige vermogen 79%. Voor de derde vermogensschijf is de verdeling 100% overig vermogen en 0% spaargeld.
De procedure bij de Hoge Raad betrof een belastingplichtige met een in de jaren 2017 en 2018 van de wettelijke verdeling sterk afwijkende vermogensmix. Het merendeel van het vermogen bestond uit spaargeld, waar de wet uitgaat van hoofdzakelijk beleggingen. De geheven belasting in box 3 overschreed het behaalde rendement ruimschoots. Volgens de Hoge Raad is de wettelijke vermogensmix in strijd met het recht op ongestoord bezit van eigendom en met het gelijkheidsbeginsel. De wettelijke regeling houdt geen rekening met de eigen keuze van een belastingplichtige voor de belegging van zijn vermogen. De Hoge Raad heeft zelf voorzien in het geconstateerde rechtstekort. Opmerkelijk is dat de Hoge Raad dat heeft gedaan door de werkelijk behaalde rendementen op sparen en beleggen van de individuele belastingplichtige in de heffing te betrekken. Uitgaan van de werkelijke vermogensverdeling en de door de wetgever vastgestelde rendementen zou ook een mogelijkheid zijn geweest.
Voor wie niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de aan hem opgelegde aanslagen inkomstenbelasting in box 3 over de jaren 2017 en 2018 kan wellicht via een verzoek om ambtshalve vermindering zijn voordeel doen met deze uitspraak.
De uiterste datum voor het indienen van een vaststellingsverzoek voor de TVL over het tweede kwartaal van 2021 is verschoven van 11 januari naar 8 maart 2022.
In het vaststellingsverzoek moeten ondernemers de werkelijke omzet over de periode april tot en met juni 2021 doorgeven aan de RVO.nl.
In veel gevallen is het formulier voor het vaststellingsverzoek al ingevuld en hoeft de ondernemer alleen nog akkoord te geven. Als de aangevraagde subsidie € 125.000 of meer bedraagt, moet een accountantsproduct worden meegestuurd bij het indienen van het vaststellingsverzoek. Het accountantsproduct is te vinden op de website van de Nederlandse beroepsorganisatie van accountants (NBA).
De staatssecretaris van SZW heeft de vijfde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-5) gepubliceerd.
De regeling geldt voor de maanden november en december van 2021. Het aanvraagloket is geopend van 13 december 2021 tot en met 31 januari 2022. Het streven is om de voorschotten binnen twee tot vier weken na ontvangst van een volledige aanvraag uit te betalen.
In verband met de huidige lockdown heeft het kabinet diverse steunmaatregelen voor het vierde kwartaal van 2021 en het eerste kwartaal van 2022 aangepast.
Werkgevers
De loonkostensubsidie NOW-6 geldt voor de maanden januari, februari en maart 2022. Deze regeling zal vergelijkbaar zijn met de huidige NOW-5. Om in aanmerking te komen voor subsidie moet een werkgever ten minste 20% omzetverlies hebben. Het vergoedingspercentage blijft 85. De vergoeding is maximaal bij 90% omzetverlies. De volledige voorwaarden voor de NOW-6 worden in januari bekend gemaakt.
Zelfstandigen
Er komt geen extra steunmaatregel voor zelfstandigen. Wel blijft de versoepeling van de Bijzondere bijstand voor zelfstandigen van kracht. Dat betekent dat er geen vermogenstoets wordt gehanteerd en dat de bijstand met terugwerkende kracht kan worden aangevraagd.
Vaste lasten
De voorwaarden van de TVL zullen in het eerste kwartaal van 2022 gelijk zijn aan die van de huidige TVL. Om in aanmerking te komen voor de TVL moet een ondernemer meer dan 30% omzetverlies lijden. Voor het vierde kwartaal van 2021 volstaat 20% omzetverlies. De maximale subsidie bedraagt 100% van de vaste lasten. De vaste lasten worden berekend aan de hand van een sectorafhankelijk percentage van de omzet. De subsidie bedraagt maximaal € 550.000 voor het mkb en € 600.000 voor grote ondernemingen. De regeling Ongedekte Vaste Kosten land- en tuinbouw (OVK) geldt zonder wijzigingen ten opzichte van de huidige versie in het eerste kwartaal van 2022.
Belastingmaatregelen
In januari beslist het kabinet of verlenging van de bijzondere regeling voor uitstel van belastingbetaling na 31 januari 2022 nodig is. De afspraken met België en Duitsland over de belastingheffing van grenswerkers gelden tot en met 31 maart 2022. Het doorbetalen van de onbelaste reiskostenvergoeding bij een gewijzigd reispatroon en de regeling betaalpauze voor hypotheken eindigen per 31 december 2021.
Evenementen
De garantieregeling voor evenementen (TRSEC) en de Aanvullende Tegemoetkoming Evenementen (ATE) zijn verlengd tot en met het derde kwartaal van 2022. Deze regelingen treden in werking als een evenement in deze periode door de Rijksoverheid wordt verboden. In het eerste kwartaal van 2022 bedraagt het subsidiepercentage 90 en in het tweede en derde kwartaal 80. De voorwaarden voor deze regelingen worden begin 2022 bekendgemaakt.
Coronafinancieringsregelingen
De coronafinancieringsregelingen KKC, GO-C, BMKB-C, BL-C en de Qredits-overbruggingsfaciliteiten gelden ook in het eerste halfjaar van 2022.
Culturele en creatieve sector
Er komt een specifiek steunpakket voor de culturele sector voor de maand januari 2022. De leenfaciliteit bij Cultuur + Ondernemen geldt tot en met het tweede kwartaal van 2022.
Sport
Voor de amateursport gelden de eerdere compensatieregelingen TASO en TVS voor de vaste lasten en de huurkosten tot en met januari 2022. Ook de compensatieregeling SPUK IJZ voor zwembaden en ijsbanen wordt verlengd tot en met januari 2022.
De minister van VWS heeft de premiepercentages voor de Zorgverzekeringswet voor 2022 vastgesteld.
De hoge premie daalt van 7,0% in 2021 naar 6,75% in 2022. De lage premie daalt van 5,75% in 2021 naar 5,5% in 2022. De hoge premie wordt betaald door inhoudingsplichtigen. De lage premie geldt voor zelfstandigen en dga’s. De premie is verschuldigd over het premieloon, met een maximum van € 59.706 in 2022. In 2021 bedraagt het maximum premieloon € 58.311.
De voorlopige aanslag inkomstenbelasting 2022 is gebaseerd op de meest recente gegevens waarover de Belastingdienst beschikt.
Dat kan zijn de voorlopige aanslag 2021 of de meest recente definitieve aanslag inkomstenbelasting. Bij het verzoek om wijziging van een voorlopige aanslag stelt de Belastingdienst voor het eerst een optimale verdeling van gemeenschappelijke aftrekposten in de berekening van de aanslag voor, op basis van een reeks berekeningen. Mensen kunnen echter kiezen voor een andere dan de voorgestelde verdeling van bedragen.
Het kabinet heeft bekend gemaakt dat de huidige coronamaatregelen in ieder geval tot 14 januari 2022 gelden.
Om die reden worden diverse steunmaatregelen verlengd tot en met het eerste kwartaal van 2022.
Werkgevers
De loonkostensubsidie NOW-6 geldt voor de maanden januari, februari en maart 2022. Deze regeling zal vergelijkbaar zijn met de huidige NOW-5. Om in aanmerking te komen voor subsidie moet een werkgever ten minste 20% omzetverlies hebben. De vergoeding bedraagt 85% van het omzetverlies. De volledige voorwaarden voor de NOW-6 worden in januari bekend gemaakt.
Zelfstandigen
Er komt geen extra steunmaatregel voor zelfstandigen. Wel blijft de versoepeling van de Bijzondere bijstand voor zelfstandigen van kracht. Dat betekent dat er geen vermogenstoets wordt gehanteerd en dat de bijstand met terugwerkende kracht kan worden aangevraagd.
Vaste lasten
De voorwaarden van de TVL zullen in het eerste kwartaal van 2022 gelijk zijn aan die van de huidige TVL. Om in aanmerking te komen voor de TVL moet een ondernemer meer dan 30% omzetverlies lijden. De maximale subsidie bedraagt 100% van de vaste lasten, die worden berekend aan de hand van een sectorafhankelijk percentage van de omzet. De subsidie bedraagt maximaal € 550.000 voor het mkb en € 600.000 voor grote ondernemingen. De regeling Ongedekte Vaste Kosten land- en tuinbouw (OVK) geldt zonder wijzigingen ten opzichte van de huidige versie in het eerste kwartaal van 2022.
Belastingmaatregelen
In januari beslist het kabinet of verlenging van de bijzondere regeling voor uitstel van belastingbetaling na 31 januari 2022 nodig is. De afspraken met België en Duitsland over de belastingheffing van grenswerkers gelden tot en met 31 maart 2022. Het doorbetalen van de onbelaste reiskostenvergoeding bij een gewijzigd reispatroon en de regeling betaalpauze voor hypotheken eindigen per 31 december 2021.
Evenementen
De garantieregeling voor evenementen (TRSEC) en de Aanvullende Tegemoetkoming Evenementen (ATE) zijn verlengd tot en met het derde kwartaal van 2022. Deze regelingen treden in werking als een evenement in deze periode door de Rijksoverheid wordt verboden. In het eerste kwartaal van 2022 bedraagt het subsidiepercentage 90 en in het tweede en derde kwartaal 80. De voorwaarden voor deze regelingen worden begin 2022 bekendgemaakt.
Coronafinancieringsregelingen
De coronafinancieringsregelingen KKC, GO-C, BMKB-C, BL-C en de Qredits-overbruggingsfaciliteiten gelden ook in het eerste halfjaar van 2022.
Culturele en creatieve sector
Er komt een specifiek steunpakket voor de culturele sector voor de maand januari 2022. De leenfaciliteit bij Cultuur + Ondernemen geldt tot en met het tweede kwartaal van 2022.
Sport
Voor de amateursport gelden de eerdere compensatieregelingen TASO en TVS voor de vaste lasten en de huurkosten tot en met januari 2022. Gemeenten krijgen de mogelijkheid om ijsbanen en zwembaden te ondersteunen.
Uitgangspunt van de wet is dat een zieke werknemer bescherming verdient.
De werknemer verliest het recht op doorbetaling van loon als hij niet meewerkt aan zijn re-integratie in het arbeidsproces. Het verlies van loon is volgens Hof Den Bosch een zware sanctie. Naar het oordeel van het hof moet daar niet de sanctie van ontslag op staande voet bijkomen. Ontslag op staande voet is een uiterste middel, dat door een werkgever met terughoudendheid moet worden ingezet. Volgens Hof Den Bosch geldt die terughoudendheid des te meer als de wet al voorziet in een andere sanctie, zoals bij de weigering om mee te werken aan re-integratie. Door de mogelijkheid tot inhouding van het loon is er voor de werkgever geen dringende reden om het dienstverband op te zeggen.
Het hof oordeelde in een procedure van een werknemer, die werd ontslagen op het moment dat de opschorting van het loon één maand was toegepast. Andere redenen voor het ontslag dan het niet meewerken aan de re-integratie zijn niet gegeven. Het hof verklaarde voor recht dat het gegeven ontslag op staande voet vernietigbaar was. De werknemer had de kantonrechter kunnen vragen het ontslag op staande voet te vernietigen, maar heeft dat niet gedaan. De werknemer heeft zich daardoor neergelegd bij het einde van de arbeidsovereenkomst, dat door de kantonrechter is vastgesteld op 3 augustus 2020. Het hof heeft de loonvordering van de werknemer afgewezen. Naar het oordeel van het hof heeft de werkgever de loonbetaling wegens het niet meewerken aan de re-integratie terecht gestaakt.
Het hof heeft de werkgever wel veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding omdat het gegeven ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is.
De staatssecretaris van Financiën heeft een nieuwe versie van het besluit over de btw-heffing en de toepassing van de KOR bij zonnepanelen gepubliceerd.
De vorige versie van dit besluit dateert van december 2020. Het besluit bevat een goedkeuring voor particuliere zonnepaneelhouders die de kleine-ondernemersregeling (KOR) willen toepassen. De goedkeuring houdt in dat de KOR met ingang van 1 januari volgend op het jaar van aanschaf kan worden toegepast, ook als de aanmelding voor de regeling plaatsvindt in de laatste vier weken van het kalenderjaar van aanschaf.
Particuliere zonnepaneelhouders melden zich bij de Belastingdienst aan als ondernemer met behulp van het formulier Opgaaf Zonnepaneelhouders. Op dat formulier kan worden aangegeven of de zonnepaneelhouder de KOR wil toepassen. Het formulier moet uiterlijk op 31 december van het jaar van aanschaf bij de Belastingdienst zijn ingediend.
In juli 2021 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen over de reikwijdte van de aftrek van omzetbelasting voor exploitanten van zonnepanelen. De gevolgen van dit arrest zijn verwerkt in het besluit. Op grond van het arrest bestaat geen recht op aftrek van de omzetbelasting die drukt op uitgaven, die niet gerelateerd zijn aan de levering van stroom aan het energiebedrijf.
Het besluit is op 30 november 2021 in werking getreden.
Belastingheffing is een inbreuk op het recht op ongestoord genot van eigendom.
Een dergelijke inbreuk is toegestaan als er een redelijke verhouding bestaat tussen het algemene belang en de bescherming van individuele rechten. Dat is niet het geval als een persoon wordt getroffen door een individuele en buitensporige last. Bij de beoordeling van wat in het algemeen belang is en bij de keuze van middelen om dit belang te dienen komt de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toe.
Volgens de Hoge Raad moet de rechter bij de beoordeling of een belastingplichtige door de box 3-heffing wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige last die heffing bezien in samenhang met de gehele financiële situatie van de betrokkene. Daarbij moet in aanmerking worden genomen of en in hoeverre de betrokkene een zodanig laag inkomen heeft dat hij op zijn vermogen moet interen om de belasting te voldoen.
De vermogensrendementsheffing van box 3 vormde voor het jaar 2018 geen individuele en buitensporige last voor een echtpaar met een vermogen van ruim € 118.000 en een gezamenlijk belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.470. De belastingheffing over het box 3-vermogen bedroeg € 350 en overtrof daarmee de werkelijke inkomsten uit vermogen van € 79. Het netto besteedbaar inkomen van het echtpaar bedroeg € 41.090. Het moeten betalen van het overschot van € 271 aan box 3-heffing uit dit netto besteedbaar inkomen levert volgens de rechtbank niet een zodanig laag inkomen op dat daardoor op het vermogen moet worden ingeteerd. Om die reden was geen sprake van een individuele en buitensporige last.
De stichting Privacy First heeft de Nederlandse staat voor de rechter gedaagd vanwege de invoering van het UBO-register.
Het UBO-register is het gevolg van de implementatie van de vierde en vijfde Europese anti-witwasrichtlijn in Nederlandse wetgeving. Een UBO is de ultimate beneficial owner of de uiteindelijk begunstigde van een juridische entiteit. Van de UBO’s van in Nederland gevestigde vennootschappen en andere juridische entiteiten worden de volgende gegevens in het Handelsregister opgenomen:
- het burgerservicenummer;
- een fiscaal identificatienummer van een ander land;
- de naam, de geboortemaand en het geboortejaar, de woonplaats en de nationaliteit;
- de geboortedag, de geboorteplaats, het geboorteland en het woonadres;
- de aard van het door de uiteindelijk belanghebbenden gehouden economisch belang en de omvang van dit belang, aangeduid in bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen klassen.
De naam, geboortemaand en -jaar, de woonplaats en nationaliteit van een UBO, alsmede de aard en omvang van zijn belang kunnen door iedereen, die dat wil, worden ingezien. Andere gegevens zijn niet voor het publiek toegankelijk, maar wel voor de financiële inlichtingeneenheid of een andere bevoegde autoriteit.
Privacy First heeft gevorderd dat de verplichting om gegevens over de UBO aan te leveren en het recht van eenieder om gegevens over de UBO in te zien buiten werking wordt gesteld of in ieder geval wordt geschorst. Volgens de stichting zijn deze bepalingen in strijd met het Handvest van de grondrechten van de EU, de EU-beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit en de Algemene Verordening Gegevensbescherming. De voorzieningenrechter heeft de vordering afgewezen op de grond dat toewijzing ertoe zou leiden dat de Staat niet voldoet aan zijn verplichting tot het inrichten van een nationaal openbaar UBO-register. De Nederlandse rechter kan de nationale wetgeving ter implementatie van een Europese richtlijn niet buiten werking stellen zonder dat het Hof van Justitie EU de ongeldigheid van die richtlijn heeft vastgesteld.
Wel heeft de nationale rechter de ruimte om de tenuitvoerlegging van EU-regelgeving op te schorten in afwachting van een oordeel van het Hof van Justitie EU over de geldigheid van die regelgeving. Dat kan alleen als de zaak spoedeisend is en voor de verzoeker onherstelbare en ernstige schade dreigt. Die schade voor UBO’s is volgens de rechter door Privacy First niet aangetoond.
In hoger beroep heeft Hof Den Haag het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het hof voelt zich, als niet zijnde de hoogste nationale rechter en oordelend in kort geding, niet verplicht om prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie EU te stellen.
Betaalde premies voor lijfrenteverzekeringen zijn onder voorwaarden aftrekbaar.
Voor iemand die op 1 januari de AOW-leeftijd nog niet heeft bereikt bedraagt de aftrekbare premie, dat is de jaarruimte, in 2021 13,3% van de premiegrondslag. De jaarruimte is maximaal € 13.236. De jaarruimte wordt verminderd met de opbouw van pensioenaanspraken en dotaties aan de oudedagsreserve. Wie in de voorgaande zeven jaren de jaarruimte niet of niet geheel heeft benut, kan gebruik maken van een aanvullende aftrek. Deze zogenoemde reserveringsruimte bedraagt 17% van de premiegrondslag in het jaar van aftrek. Er geldt een maximum van € 7.489.
Voor wie aan het begin van het kalenderjaar maximaal tien jaar jonger is dan de AOW-leeftijd wordt dit maximum verhoogd tot € 14.785. De premiegrondslag is het totaal van de winst uit onderneming, het resultaat uit werkzaamheden en het inkomen uit arbeid in het vorige jaar, met een maximum van € 112.189 en verminderd met de franchise ter grootte van € 12.672.
Voor tijdelijke oudedagslijfrenten geldt als voorwaarde voor aftrekbaarheid van de premie dat het bedrag van de jaarlijkse uitkering niet hoger mag zijn dan € 22.443. De uitkeringen mogen niet eerder ingaan dan in het jaar waarin men de AOW-leeftijd bereikt.
Nadat het kabinet onlangs heeft besloten om voor het vierde kwartaal van 2021 de TVL open te stellen, kondigt het kabinet nu de vijfde versie van de NOW aan.
Tegelijk wordt de TVL voor het vierde kwartaal verruimd. Ook de regeling voor belastinguitstel wordt verlengd.
NOW-5
De NOW-5 gaat gelden voor de periode van 1 november 2021 tot en met 31 december 2021. De regeling is vrijwel gelijk aan de NOW-4. Het omzetverlies moet ten minste 20% bedragen, het subsidiepercentage is 85, de forfaitaire opslag voor werkgeverslasten 40% en het te vergoeden loon bedraagt maximaal twee keer het maximumdagloon. Het maximaal te vergoeden omzetverlies bedraagt 80%. De referentiemaand voor de loonsom wordt september 2021. De referentie voor de bepaling van het omzetverlies is 1/6 van de omzet van het jaar 2019. Voor starters geldt een afwijkende referentieperiode. Ondernemingen, die zijn gestart tussen 1 februari 2020 en 1 juli 2021, kunnen de periode van 1 juli 2021 tot en met 31 oktober 2021 als referentieomzetperiode hanteren. Ondernemingen, die na 1 juli maar voor 1 oktober 2021 zijn gestart, kunnen hun referentieomzet berekenen over de periode vanaf de eerste volledige kalendermaand met omzet tot en met 31 oktober 2021. Deze omzet wordt omgerekend naar twee maanden. Werkgevers kunnen bij de NOW-5 aanvraag niet kiezen over welke maanden zij het omzetverlies willen laten berekenen. In alle gevallen gaat het om het omzetverlies over november en december 2021. De loonsom mag maximaal 15% zijn gedaald zonder gevolgen voor de NOW-subsidie. In de NOW-3 en NOW-4 was dit 10%.
Onder de NOW-5 geldt een bonus- en dividendverbod voor heel 2021 bij een voorschot of definitieve subsidie van € 125.000 of meer. Ook geldt voor deze groep een inkoopverbod voor eigen aandelen. Bij een aanvraag op werkmaatschappijniveau geldt het dividendverbod voor het gehele concern. Het bonusverbod geldt in die gevallen voor het bestuur en de directie van het concern en de aanvragende entiteit.
De regeling voor werktijdverkorting blijft tijdens de NOW-5 van kracht voor niet-coronagerelateerde aanvragen.
Het kabinet streeft ernaar dat werkgevers in december al de NOW-5 kunnen aanvragen en dat de voorschotten nog in die maand betaald kunnen worden. De definitieve vaststelling van de NOW-5 kan vanaf 1 juni 2022 tot en met 22 februari 2023 worden aangevraagd.
TVL
De maximale subsidiebedragen voor de TVL voor het vierde kwartaal worden verhoogd naar € 550.000 voor mkb-ondernemingen en € 600.000 voor grote ondernemingen. Het subsidiepercentage wordt verhoogd van 85 naar 100.
Fiscale maatregelen
Uitstel van betaling van belastingen
Het uitstel van betaling van belastingen over het vierde kwartaal van 2021 voor ondernemers, die nog openstaande belastingschulden hebben onder het bijzonder uitstel van betaling vanwege de coronacrisis, wordt verlengd. Dit verlengde uitstel van betaling geldt voor alle belastingen die op grond van het Besluit noodmaatregelen coronacrisis voor uitstel in aanmerking komen en waarvan de uiterste betaaldatum voor 1 februari verstrijkt. Deze belastingschuld wordt opgeteld bij de belastingschuld die vanaf 1 oktober 2022 in 60 maanden moet worden afgelost. Ondernemers die niet eerder uitstel van betaling vanwege de coronacrisis hebben aangevraagd of die hun uitgestelde belastingschuld volledig hebben voldaan, kunnen uitstel van betaling aanvragen voor de betaling van hun belastingen over het vierde kwartaal.
Invorderingsrente
De invorderingsrente zou per 1 januari 2022 stijgen van 0,01% naar 1%. Dit gaat niet door. De invorderingsrente blijft tot 1 juli 2022 0,01%. Daarna stijgt de invorderingsrente stapsgewijs per halfjaar naar het oude niveau, zie onderstaande tabel.
|
1 januari 2022
|
1 juli 2022
|
1 januari 2023
|
1 juli 2023
|
1 januari 2024
|
Oude regeling
|
1%
|
2%
|
3%
|
3%
|
4%
|
Nieuwe regeling
|
0,01%
|
1%
|
2%
|
3%
|
4%
|
Grensarbeiders
Voor grensarbeiders zijn afspraken gemaakt met België en Duitsland. Op grond daarvan worden thuiswerkdagen behandeld als dagen, die zijn gewerkt in het land waar normaal zou zijn gewerkt. Deze afspraken lopen tot en met 31 december van dit jaar. Nederland zal beide landen benaderen voor een verdere verlenging.
Vangnet zelfstandigen
Voor zelfstandigen is er inkomensondersteuning beschikbaar in de vorm van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen. De toepassing van dit besluit is tijdelijk vereenvoudigd. Met ingang van 1 januari 2022 zal het Besluit weer zonder wijzigingen worden uitgevoerd.
De dga en zijn partner zijn wettelijk verplicht om voor hun werk voor de bv ten minste het hoogste van de volgende bedragen aan salaris te ontvangen:
75% van het salaris uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking;
- het hoogste salaris van de overige werknemers van de bv;
- € 47.000.
- De bv mag aannemelijk maken dat het salaris lager moet zijn. Er mag rekening worden gehouden met een afwijking ten opzichte van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking van 25%, zolang het loon daardoor niet lager wordt dan € 47.000.
Let op! Deze verplichting geldt voor iedere bv waarin u of uw partner een aanmerkelijk belang heeft en waarvoor u werkzaamheden verricht.
Voor 2021 kan een lager gebruikelijk loon gelden dan volgens bovenstaande regeling als de bv door de coronacrisis is geconfronteerd met een serieuze omzetdaling.
Bij de aangifte over het laatste kwartaal van 2021 moet u btw afdragen over privégebruik van zaken die tot de onderneming behoren.
Voor het privégebruik van de auto kunt u gebruikmaken van een forfaitaire regeling. U draagt bij de aangifte over het laatste tijdvak van het jaar 2,7% van de catalogusprijs van de auto af. In plaats van de forfaitaire regeling kunt u btw betalen over het werkelijke privégebruik. Dit kan voordeliger zijn.
Voor een auto die inclusief het jaar van ingebruikname vijf jaar in de onderneming is gebruikt, geldt een forfait van 1,5%. Heeft u bij de aankoop van de auto geen btw in aftrek gebracht, dan mag u voor de berekening van het privégebruik altijd uitgaan van het lagere forfait.
Nieuw voor 2022 is een gerichte vrijstelling voor de vergoeding van kosten van thuiswerken.
Het gaat om € 2 per thuisgewerkte dag of gedeelte daarvan. Voor een werkdag kan niet zowel de vrijstelling voor een thuiswerkvergoeding als de vrijstelling voor een vergoeding voor kosten van woon-werkverkeer worden toegepast. Wel kan op een thuiswerkdag een vergoeding voor een dienstreis worden toegekend. Op basis van de verhouding thuiswerkdagen en werkdagen op de vaste werkplek kan een combinatie van thuiswerk- en reiskostenvergoeding worden gegeven.
Het tarief, waartegen de aftrek van ondernemersfaciliteiten in de hoogste inkomensschijf (belastbaar inkomen in 2021 meer dan € 68.507) wordt verrekend in de inkomstenbelasting, bedraagt in 2021 43%. In 2022 gaat dit tarief naar 40%.
Het voordeel van deze faciliteiten loopt daardoor terug.
Het gaat om de volgende faciliteiten:
- De zelfstandigenaftrek.
- De aftrek speur- en ontwikkelingswerk.
- De meewerkaftrek.
- De startersaftrek arbeidsongeschikten.
- De stakingsaftrek.
De mkb-winstvrijstelling.
Het Belastingplan 2021 omvat onder andere een aanpassing van de verliesverrekening in de vennootschapsbelasting (Vpb).
Verliezen kunnen worden verrekend met de belastbare winst van het voorgaande jaar, de zogenaamde achterwaartse verliesverrekening, en met belastbare winsten van volgende jaren: de voorwaartse verliesverrekening. De aanpassing houdt in dat de voorwaartse verliesverrekening in de tijd onbeperkt is. Verliezen tot € 1 miljoen zijn volledig verrekenbaar. Voor zover de verrekenbare verliezen meer bedragen dan € 1 miljoen worden deze verrekend tot een bedrag van 50% van de belastbare winst nadat die winst is verminderd met een bedrag van € 1 miljoen. De achterwaartse verliesverrekening is beperkt tot het voorgaande jaar. Ook voor de achterwaartse verliesverrekening geldt de beperking voor verliezen boven een bedrag van € 1 miljoen. De aanpassing van de verliesverrekening gaat in per 1 januari 2022. De wijzigingen gelden voor verliezen uit boekjaren, die zijn aangevangen op of na 1 januari 2013, voor zover deze verliezen worden verrekend met belastbare winsten van boekjaren, die aanvangen op of na 1 januari 2022.
Aftrek van betaalde hypotheekrente en persoonsgebonden aftrek in de hoogste tariefschijf gaat in 2021 tegen 43% in plaats van tegen het tabeltarief van 49,5%.
In 2022 daalt het aftrektarief naar 40%. De hoogste tariefschijf begint in 2021 bij een inkomen van € 68.507 en in 2022 bij € 69.398.
Persoonsgebonden aftrek
Onder de persoonsgebonden aftrek vallen de volgende aftrekposten:
- uitgaven voor onderhoudsverplichtingen;
- uitgaven voor specifieke zorgkosten;
- weekenduitgaven voor gehandicapten;
- scholingsuitgaven; en
- aftrekbare giften.
Het zo mogelijk naar voren halen van uitgaven die kwalificeren als persoonsgebonden aftrek of het in 2021 vooruit betalen van hypotheekrente over de eerste helft van 2022 kan voordelig zijn.
Bij uw overlijden gaat uw vermogen naar uw erfgenamen.
De erfgenamen moeten over hun aandeel in de nalatenschap erfbelasting betalen. Heeft u geen testament, dan geldt het wettelijk erfrecht. Dat komt erop neer dat uw echtgenoot en de kinderen voor gelijke delen erven, waarbij het vruchtgebruik van de kindsdelen naar uw echtgenoot gaat. De kinderen krijgen een vordering op uw echtgenoot. Voor de echtgenoot geldt een hoge vrijstelling. De vrijstelling voor de kinderen is beperkt. De wettelijke regeling kan goed uitpakken, maar een goed testament kan helpen om bij overlijden belasting te besparen. Soms wordt gekozen voor het verschuiven van erfbelasting in plaats van besparen van erfbelasting. Een mogelijke reden hiervoor is dat het geld vastzit, bijvoorbeeld in een huis of in beleggingen. Het kan fiscaal gunstig zijn om ook de kleinkinderen te laten erven, bijvoorbeeld door voor hun legaten op te nemen in het testament. Een kleinkind kan van zijn grootouders een bedrag van € 21.282 belastingvrij erven.
Laat controleren of uw testament actueel is en nog past bij uw huidige situatie. Heeft u geen testament, overweeg dan om er een op te laten stellen.
Gebruik de schenkingsvrijstellingen
Door tijdens uw leven (een deel van) uw vermogen over te dragen aan uw kinderen kan de heffing van erfbelasting worden beperkt. Naast een jaarlijkse vrijstelling voor een schenking van ouders aan een kind van € 6.604 bestaat er voor kinderen tussen 18 en 40 jaar een verhoogde vrijstelling van € 26.881. Schenkingen aan kleinkinderen zijn vrijgesteld tot € 3.244.
De staatssecretaris van Financiën heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over de hoogte van het eigenwoningforfait in 2022.
Het forfait wordt jaarlijks aangepast aan de hand van de ontwikkeling van het indexcijfer van de woninghuren en de ontwikkeling van de woningwaarden. Het berekende forfait wordt vervolgens naar beneden afgerond op een veelvoud van 0,05%-punt. Voor 2022 komt het eigenwoningforfait uit op 0,45%. Dat is 0,05%-punt lager dan in 2021.
De arbeidskorting wordt jaarlijks aangepast, enerzijds aan de zogenaamde tabelcorrectiefactor en anderzijds aan de ontwikkeling van het wettelijk minimumloon. Voor 2022 ziet de arbeidskorting er als volgt uit.
Arbeidsinkomen vanaf
|
tot
|
arbeidskorting
|
vermeerderd met % van het meerdere arbeidsinkomen
|
eindbedrag
|
-
|
€ 10.350
|
-
|
4,541
|
€ 470
|
€ 10.350
|
€ 22.356
|
€ 470
|
28,461
|
€ 3.887
|
€ 22.356
|
€ 36.649
|
€ 3.887
|
2,61
|
€ 4.260
|
€ 36.649
|
€ 109.346
|
€ 4.260
|
- 5,86
|
nihil
|
€ 109.346
|
-
|
-
|
|
|
Waar het kabinet eerder heeft besloten om het merendeel van de steunmaatregelen voor ondernemers per 1 oktober jl. te beëindigen, vormen de strengere coronamaatregelen aanleiding om het nog lopende steunpakket uit te breiden.
De uitbreiding geldt voor het vierde kwartaal van 2021 onder voorbehoud van goedkeuring door de Europese Commissie.
Herleving TVL-regeling
De aangekondigde Vaste Lasten Nachthoreca (VLN)-regeling wordt verbreed tot TVL vierde kwartaal 2021. De regeling ziet er als volgt uit. Ondernemers, die in het vierde kwartaal van 2021 een omzetverlies hebben van 30% of meer ten opzichte van de referentieperioden en aan de overige voorwaarden voldoen, komen in aanmerking voor een TVL-subsidie. De hoogte van de subsidie wordt berekend aan de hand het omzetverlies, de sectorafhankelijk vastgestelde vaste lasten en het subsidiepercentage van 85. De voor de VLN aangekondigde voorwaarde, dat de ondernemer in zowel het tweede als in het derde kwartaal van 2021 TVL-steun moet hebben ontvangen, wordt niet opgenomen in de TVL voor het vierde kwartaal.
Regeling Ongedekte Vaste Kosten (OVK)
Land- en tuinbouwbedrijven hebben te maken met het landbouwspecifieke plafond van het staatssteunkader, waardoor gelijke behandeling met andere bedrijven die TVL ontvangen niet mogelijk is. Daarom geldt de OVK ook in het vierde kwartaal van 2021.
Ondersteuning voor evenementen
Voor evenementen, die door de overheid in verband met corona zijn verboden, loopt tot het einde van het jaar de Tijdelijke Regeling Subsidie Evenementen COVID-19 (TRSEC). Het subsidiepercentage wordt verhoogd naar 100 tot en met 31 december 2021, zoals ook in de zomer het geval was.
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) werkt momenteel de Aanvullende Tegemoetkoming Evenementen (ATE) uit. Deze regeling wordt naar verwachting begin 2022 opengesteld. De ATE zou aanvankelijk gelden voor evenementen in de periode van 10 juli t/m 24 september 2021, waarvoor geen aanspraak op TRSEC bestaat. Vanwege het nieuwe evenementenverbod wordt de ATE uitgebreid tot de periode van 10 juli tot en met 31 december 2021. Evenementen, die buiten de garantieregeling vallen, die voldoen aan de gestelde voorwaarden van de ATE en die geannuleerd worden vanwege een door het Rijk afgekondigd evenementenverbod, komen voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding bedraagt 100%.
Ondersteuning voor de culturele sector
Van 13 november tot 4 december 2021 mogen geen evenementen plaatsvinden waarbij de bezoekers geen zitplaats hebben. Daarnaast geldt een maximale capaciteit van 1.250 bezoekers per ruimte. De suppletieregeling bij het Fonds Podiumkunsten voor instellingen, die te maken hebben met deze beperkende maatregelen, wordt uitgebreid naar een vergoeding van maximaal 55% van de kaarten van de totale reguliere capaciteit en opengesteld voor voorstellingen met een zitplaats. Sommige instellingen zullen, indien zij aan de voorwaarden voldoen, ook aanspraak kunnen maken op de TVL Q4 2021.
Aanvullende ondersteuning voor de sport
Voor professionele sportwedstrijden stelt het kabinet maximaal € 36 miljoen beschikbaar ter compensatie van de geleden schade van kaartverkoop en compensatie van seizoenkaarthouders voor de periode 13 november tot 4 december 2021. Voor de amateursport is maximaal € 5 miljoen beschikbaar. De minister van VWS werkt beide regelingen in samenwerking met de sportsector uit.
Vangnet zelfstandigen
Voor zelfstandigen is inkomensondersteuning beschikbaar in de vorm van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz). Het Bbz is tijdelijk vereenvoudigd om de overgang van de Tozo naar het Bbz beter uitvoerbaar te maken. De verwachting is dat de Tozo niet weer van stal wordt gehaald.
Geen nieuwe tranche NOW
Naar verwachting zal de NOW niet herleven, gezien de krappe arbeidsmarkt. De NOW is een generieke en grofmazige regeling en kan niet sectorspecifiek worden ingezet. Wel worden voorbereidingen getroffen voor een mogelijke herstart van de NOW als de beperkende maatregelen na 4 december 2021 worden verlengd.
Schulden komen in mindering op het vermogen in box 3. Dat geldt echter niet voor belastingschulden.
Alleen erfbelastingschulden kunnen als schuld in box 3 worden opgevoerd. U kunt de belastingheffing in box 3 beperken door uw belastingschulden voor de jaarwisseling te betalen. Als u verwacht dat u belasting moet (bij)betalen, is het raadzaam om de Belastingdienst te vragen om een voorlopige aanslag of om een aangifte in te dienen en de aanslag voor de peildatum te betalen. Heeft u het verzoek uiterlijk acht weken voor het einde van het jaar gedaan, maar heeft de Belastingdienst nog niet of te laat gereageerd op het verzoek, dan mag u het nog niet betaalde bedrag wel als schuld in box 3 aanmerken.
Maak gebruik van de vrijstellingen
Er bestaan diverse vrijstellingen in box 3, bijvoorbeeld voor voorwerpen van kunst en wetenschap en voor groene beleggingen. Het kan aantrekkelijk zijn om belast vermogen (tijdelijk) om te zetten in vrijgesteld vermogen. Belegt u groen, dan bespaart u niet alleen belasting in box 3, maar profiteert u ook van een extra heffingskorting in box 1 van 0,7% van de waarde van de vrijgestelde beleggingen. Voor groene beleggingen geldt in 2021 een vrijstelling van maximaal € 60.429 per persoon (€ 120.858 voor fiscale partners).
Uitgangspunt van de werkkostenregeling is dat alle vergoedingen en verstrekkingen aan werknemers loon vormen, ook als het gaat om kosten die 100% zakelijk zijn.
Er is een vrije ruimte waarbinnen vergoedingen en verstrekkingen belastingvrij gegeven kunnen worden. De vrije ruimte bedraagt 1,7% over de eerste € 400.000 van de fiscale loonsom en 1,18% over het meerdere.
Let op: In verband met de coronacrisis bedraagt de vrije ruimte in 2021 over de eerste € 400.000 van de loonsom 3% in plaats van de reguliere 1,7%. Maak van deze extra ruimte gebruik!
Is het totale bedrag aan vergoedingen en verstrekkingen aan uw werknemer hoger dan de vrije ruimte, dan moet u over het meerdere een zogenaamde eindheffing van 80% betalen.
Bonussen en andere eindejaarsuitkeringen zijn doorgaans bruto. Wellicht kunt u deze uitkeringen geheel of gedeeltelijk belastingvrij doen, bijvoorbeeld in de vorm van een vergoeding voor reiskosten. Mogelijk hebt u nog een deel van de vrije ruimte over om bonussen belastingvrij uit te betalen.
Voor bepaalde vergoedingen en verstrekkingen gelden aparte vrijstellingen, die niet ten laste komen van de vrije ruimte. Wanneer de vergoeding hoger is dan de daarvoor geldende norm, dan is het deel boven de norm belastbaar loon van de werknemer. Er zijn ook verstrekkingen die op nihil worden gewaardeerd. Daarvoor hoeft dus geen bedrag bij het loon geteld te worden.
De Vpb kent twee tarieven. Het lage tarief is van toepassing over de eerste tariefschijf. Het hoge tarief is verschuldigd over de winst boven de eerste tariefschijf.
Het hoge tarief bedraagt in 2021 25% en 25,8% in 2022. Het lage tarief bedraagt in beide jaren 15%. De eerste tariefschijf loopt in 2021 tot € 245.000 en in 2022 tot € 395.000.
Onder voorwaarden kan een groep van vennootschappen voor de Vpb een fiscale eenheid vormen. Voordelen daarvan zijn dat onderlinge transacties onbelast kunnen plaatsvinden en dat slechts één aangifte Vpb hoeft te worden gedaan. Nadelen zijn de hoofdelijke aansprakelijkheid van alle delen van de fiscale eenheid voor Vpb-schulden en het slechts eenmaal kunnen benutten van het tariefstapje. Gezien de verschillen tussen het hoge en het lage tarief kan het aantrekkelijk zijn om een bestaande fiscale eenheid te verbreken. Het verbreken van een fiscale eenheid kan leiden tot sanctieheffingen als gevolg van onderlinge transacties. Ook kan de verbreking gevolgen hebben voor de verliesverrekening.
Wilt u per 1 januari 2022 één of meer vennootschappen uit een bestaande fiscale eenheid halen? Zorg er dan voor dat het verzoek tot ontvoeging uiterlijk op 31 december 2021 is ingediend. Verbreking van de fiscale eenheid per begin van het jaar kan ook wenselijk zijn als het de bedoeling is om een vennootschap in de loop van 2022 te verkopen.
De vrijstelling voor schenkingen die verband houden met de financiering van een eigen woning is verruimd tot een bedrag van € 105.302 in 2021.
Om van deze vrijstelling gebruik te maken hoeft er geen familierelatie tussen schenker en verkrijger te zijn. De verkrijger moet tussen 18 en 40 jaar oud zijn. Het bedrag van € 105.302 wordt verminderd met eerder toegepaste verhoogde vrijstellingen, voor zover het gaat om schenkingen van ouders aan kinderen voor de eigen woning of de studie. De verruimde schenkingsvrijstelling eigen woning staat politiek ter discussie. De vraag is hoelang deze vrijstelling blijft bestaan.
Gezien de lage of zelfs negatieve rente op spaartegoeden kan het aantrekkelijk zijn om (extra) af te lossen op de hypotheekschuld. Hoewel de hypotheekrente nog steeds heel laag is, ligt deze toch hoger dan de spaarrente.
Hoewel de hypotheekrente nog steeds heel laag is, ligt deze toch hoger dan de spaarrente. Boetevrije aflossing is vaak mogelijk tot 10 of zelfs 20% van de oorspronkelijke hoofdsom. Aflossing met spaargeld verlaagt bovendien het vermogen in box 3, waardoor u mogelijk minder belasting betaalt.
Heeft u de rente in het verleden voor langere tijd vastgezet op een hoger niveau dan de huidige rente? Informeer bij de bank naar de mogelijkheid van rentemiddeling of vraag eens wat het kost aan boeterente om het contract open te breken en de rente op een lager niveau vast te zetten. Omdat er altijd een deel extra mag worden afgelost, kan dit voordelig zijn. De boeterente die u bij vervroegde aflossing moet betalen is aftrekbaar.
Tip! Oriënteer u ook eens bij andere geldverstrekkers. Ondanks de kosten van een nieuwe hypotheek kunt u voordeliger uit zijn door over te stappen. Denk eens aan uw eigen bv als geldverstrekker voor uw hypotheek.
De minister van EZK heeft gereageerd op een motie waarin het kabinet is verzocht te onderzoeken welke mogelijkheden er bestaan om de introductie van zonneauto’s te versnellen.
In een brief aan de Tweede Kamer belicht de minister de mogelijkheden voor stimulering van de aanbodkant en van de vraagkant. De overheid kent zowel generiek als specifiek beleid ter stimulering van het bedrijfsleven, zoals de WBSO en de mkb-innovatiestimulering Regio en Topsectoren (MIT). Ook zijn er verschillende financieringsinstrumenten voor bedrijven. Innovaties zoals zonneauto’s profiteren volgens de minister van dit generieke beleid.
De (fiscale) stimulering van emissieloze auto’s is techniekneutraal. Het wordt aan de markt overgelaten welke technieken worden toegepast om op een nihiluitstoot uit te komen. De beperking van de verlaagde bijtelling voor privégebruik tot een deel van de catalogusprijs geldt niet voor waterstofauto’s en voor auto’s met geïntegreerde zonnepanelen met een vermogen van ten minste 1 kilowattpiek. Een verdergaande differentiatie in de bijtelling vindt de minister niet wenselijk.
Voor de investering door ondernemers in emissievrije personenauto’s wijst de minister op de MIA en de Vamil. Elektrisch aangedreven voertuigen met geïntegreerde zonnepanelen komen in 2021 in aanmerking voor 36% MIA tot een investeringsbedrag van € 75.000. Bij de samenstelling van de Milieulijst 2022 wordt bezien of dergelijke voertuigen in aanmerking kunnen komen voor het hogere steunpercentage van 45%.
Voor particulieren verwijst de minister naar de Subsidieregeling Elektrische Personenauto’s Particulieren (SEPP).
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over de jaarlijkse aanpassing van de leennormen voor hypothecair krediet.
Voor inkomens tot ongeveer € 50.000 neemt de maximale leenruimte heel licht toe en bij inkomens daarboven neemt de maximale leenruimte iets af. Dit komt door de prijsstijging van de overige uitgaven van huishoudens. Rekening houdend met de verwachte gemiddelde bruto loonstijging van 2,2% zal de maximale leenruimte voor alle inkomenscategorieën iets toenemen ten opzichte van 2021. Het kabinet volgt het advies van het Nibud en wijzigt de systematiek van de leennormen niet voor het jaar 2022.
De minister is niet van plan de wegingsfactor voor studieschulden op de leencapaciteit van huishoudens met een studieschuld verder te verlagen. De wegingsfactor voor studieschulden bedraagt sinds 1 januari 2021 0,35%. De Tweede Kamer had in een motie om verdere verlaging gevraagd. De huidige wegingsfactor is, gelet op de rente op studieleningen, de laagste die door het Nibud verantwoord wordt geacht. Een verlaging van de wegingsfactor is volgens de minister onverantwoord, omdat oud-studenten daarmee een groter risico lopen op financiële problemen.
De staatssecretaris van SZW heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over enkele wijzigingen van de NOW-regelingen.
De termijn van veertien weken, die werkgevers hebben om een vaststellingsaanvraag aan te vullen met een accountantsverklaring, gaat ook gelden voor werkgevers die een derdenverklaring nodig hebben. Deze wijziging geldt voor de NOW-1, 2, 3 en 4.
De sluitingsdata van alle tranches van de NOW-3 worden samengetrokken met de sluitingsdatum van het vaststellingsloket NOW-4 en vastgesteld op 22 februari 2023.
Het vaststellingsloket van de NOW-2 wordt langer opengesteld, namelijk tot 31 maart 2022. Het UWV heeft aangegeven het NOW-4 loket per 31 maart 2022 te zullen openen.
Tranche
|
Periode
|
Opening loket
|
Sluiting loket
|
NOW-1
|
maart t/m/ juni 2020
|
7 oktober 2020
|
31 oktober 2021
|
NOW-2
|
juni t/m september 2020
|
14 maart 2021
|
31 maart 2022
|
NOW-3.1
|
oktober t/m december 2020
|
4 oktober 2021
|
22 februari 2023
|
NOW-3.2
|
januari t/m maart 2021
|
31 januari 2022
|
23 februari 2023
|
NOW-3.3
|
april t/m juni 2021
|
31 januari 2022
|
23 februari 2023
|
NOW-4
|
|
31 maart 2022
|
23 februari 2023
|
De staatssecretaris van SZW heeft de bedragen van het bruto wettelijk minimumloon per 1 januari 2022 gepubliceerd.
Ten opzichte van de sinds 1 juli 2021 geldende bedragen zijn deze met 1,41% verhoogd. Uitgaande van een voltijds dienstverband gelden de volgende bedragen.
Leeftijd
|
Percentage
|
Per maand
|
Per week
|
Per dag
|
21 jaar en ouder
|
100
|
€ 1.725,00
|
€ 398,10
|
€ 79,62
|
20 jaar
|
80
|
€ 1.380,00
|
€ 318,50
|
€ 63,70
|
19 jaar
|
60
|
€ 1.035,00
|
€ 238,85
|
€ 47,77
|
18 jaar
|
50
|
€ 862,50
|
€ 199,05
|
€ 39,81
|
17 jaar
|
39,5
|
€ 681,40
|
€ 157,25
|
€ 31,45
|
16 jaar
|
34,5
|
€ 595,15
|
€ 137,35
|
€ 27,47
|
15 jaar
|
30
|
€ 517,50
|
€ 119,45
|
€ 23,89
|
Voor werknemers in de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) in de leeftijd van 18 tot en met 20 jaar gelden afwijkende staffels en bedragen.
Leeftijd
|
Percentage bbl
|
Per maand
|
Per week
|
Per dag
|
20 jaar
|
61,5
|
€ 1.060,90
|
€ 244,85
|
€ 48,97
|
19 jaar
|
52,5
|
€ 905,65
|
€ 209,00
|
€ 41,80
|
18 jaar
|
45,5
|
€ 784,90
|
€ 181,15
|
€ 36,23
|
De staatssecretaris van Financiën heeft vragen van de Eerste Kamer over de verruimde schenkingsvrijstelling voor de eigen woning beantwoord.
Een inhoudelijk beleidsmatig oordeel over de schenkingsvrijstelling wil de staatssecretaris niet geven. Dat laat hij over aan een volgend kabinet.
De verruimde schenkingsvrijstelling is per 1 januari 2017 in werking getreden als onderdeel van het Belastingplan 2016. Bij de voorbereiding hiervan is uitgegaan van in 2015 bekende gegevens. Destijds had ongeveer 25% van de huishoudens met een eigen woning een hypotheekschuld die hoger was dan de waarde van de woning. In 2013 had meer dan de helft van de huishoudens onder de 40 jaar met een eigen woning onderwaarde. Het kabinet verwachtte dat de verruiming van de schenkingsvrijstelling zou leiden tot een vermindering van de schuld en niet tot hogere huizenprijzen.
Door de gestegen huizenprijzen, de verplichte fiscale aflossingseis voor hypotheken en de strengere leennormen is de onderwaterproblematiek vrijwel verdwenen. Uit een evaluatie van de regeling is gebleken dat de schenkingsvrijstelling minder doeltreffend en doelmatig is dan ander beleid om de hypotheekschuld te verlagen en de onderwaterproblematiek te beperken. Een deel van de ontvangers heeft de schenking gebruikt om een duurdere woning te kopen. Het gebruik van de schenkingsvrijstelling is volgens de evaluatie te beperkt voor een meetbaar effect op woningprijzen. Vanwege de demissionaire status neemt het kabinet geen besluit over een eventuele aanpassing van de regeling.
De rekening van de energiebedrijven wordt voor een groot deel bepaald door de heffing van energiebelasting.
Deze heffing wordt enigszins gematigd door een vaste belastingvermindering. Zoals eerder aangekondigd past het kabinet in verband met de sterk gestegen energieprijzen de tarieven van de energiebelasting aan. Dat gebeurt via een derde nota van wijziging op het Belastingplan 2022.
De belastingvermindering in de energiebelasting wordt verhoogd met € 230 inclusief btw. De belastingvermindering is een korting op het energiebelastingdeel van de energierekening en geldt per elektriciteitsaansluiting met verblijfsfunctie, ongeacht het verbruik. De belastingvermindering bedraagt in 2022 na de verhoging € 789,77 inclusief btw. Daarnaast wordt het tarief van de eerste schijf voor elektriciteit met € 0,06933 per kWh exclusief btw verlaagd. Deze verlaging geldt voor het gehele jaar 2022.
De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel ter invoering van een conditionele bronbelasting op dividenden aangenomen.
Dit wetsvoorstel is een aanvulling op de Wet bronbelasting 2021 met als doel het onbelast wegstromen van dividenden vanuit Nederland naar laagbelastende landen en in misbruiksituaties te verhinderen. Een laagbelastend land kent een statutair winstbelastingtarief dat lager is dan 9%. Het wetsvoorstel is ook van toepassing op dividenden die worden uitgekeerd naar landen, die op de EU-lijst van non-coöperatieve landen staan. Het is de bedoeling dat het wetsvoorstel per 1 januari 2024 in werking treedt.
Dividenduitkeringen binnen concernverband vinden nu nog plaats zonder inhouding van dividendbelasting. De conditionele bronbelasting moet dat voorkomen wanneer een dividenduitkering binnen een concern wordt gedaan aan een vennootschap die is gevestigd in een laagbelastende of non-coöperatieve jurisdictie. Het wetsvoorstel heeft ook betrekking op dividenduitkeringen door niet-houdstercoöperaties, aangezien deze niet zijn onderworpen aan dividendbelasting. Het tarief van de conditionele bronbelasting op dividenden is gelijk aan het hoge tarief van de vennootschapsbelasting. Dat bedraagt nu 25%, maar met ingang van 2022 vermoedelijk 25,8%.
De staatssecretaris van Financiën heeft een tweede nota van wijziging inzake het Belastingplan 2022 ingediend bij de Tweede Kamer.

De nota van wijziging bevat de fiscale uitwerking van twee door de Kamer aangenomen moties en enkele technische verbeteringen.
Het maximum van de algemene heffingskorting wordt met € 14 verhoogd per 1 januari 2022.
De earningsstrippingmaatregel beperkt de aftrekbaarheid van het verschil tussen rentelasten en -baten van geldleningen in de vennootschapsbelasting, voor zover dat verschil meer bedraagt dan 30% van de gecorrigeerde winst of € 1 miljoen. Voorgesteld wordt om dit percentage van 30 te verlagen tot 20.
Het hoge tarief van de vennootschapsbelasting gaat per 1 januari 2022 omhoog van 25 naar 25,8%. De verhoging dient ter financiering van de verhoging van de salarissen in de zorg.
In het wetsvoorstel Belastingplan 2022 is de bevoegdheid voor de inspecteur opgenomen om binnen vijf jaar na afloop van het jaar waarin voorheffingen zijn geheven een (herzienings)beschikking inzake voort te wentelen voorheffingen (voorheffingenbeschikking) vast te stellen. Deze termijn is niet toereikend wanneer met toepassing van de verlengde navorderingstermijn van twaalf jaar een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting is opgelegd. Voorgesteld wordt om de termijn voor het vaststellen van een (herzienings)beschikking inzake voort te wentelen voorheffingen in de betreffende gevallen te laten aansluiten op de navorderingstermijn.
De staatssecretaris van Financiën heeft Kamervragen beantwoord over de betalingsregeling voor ondernemers met coronabelastingschulden.
Vanaf 1 oktober 2021 moet een ondernemer, die uitstel van betaling in verband met de coronacrisis heeft gekregen, voldoen aan zijn nieuwe betalingsverplichtingen. Onder strikte voorwaarden kan een bedrijf aanvullend uitstel van betaling krijgen tot 1 februari 2022. Het niet tijdig doen van aangifte of voldoen van nieuwe betalingsverplichtingen heeft tot 1 oktober 2022 geen gevolgen voor het recht op de betalingsregeling van 60 maanden. Per 1 oktober 2022 moet de ondernemer beginnen met het aflossen binnen de betalingsregeling. Vanaf die datum moet de ondernemer zowel voldoen aan zijn aangifteplicht als aan zijn betalingsplicht als voorwaarde voor de betalingsregeling. Doet de ondernemer dat niet dan kan de Belastingdienst de betalingsregeling intrekken.
De staatssecretaris is van mening dat het beleid veel ruimte aan bedrijven biedt om tot een oplossing te komen voor schulden die door de coronacrisis zijn ontstaan.
Volgens de staatssecretaris kan in uitzonderlijke gevallen en onder strikte voorwaarden kwijtschelding van onhoudbare belastingschulden gewenst zijn. Sanering van schulden kan een oplossing zijn voor in de kern gezonde bedrijven om een faillissement af te wenden. Het huidige beleid biedt de mogelijkheid tot sanering. De Belastingdienst beoordeelt saneringsverzoeken sinds het begin van dit jaar welwillender dan voorheen.
De Belastingdienst en Douane nemen bij een minnelijk saneringsakkoord genoegen met eenzelfde uitkeringspercentage als aan concurrente schuldeisers toekomt. Het kabinet verwacht dat saneringsakkoorden voor bedrijven hierdoor een grotere kans van slagen krijgen. De Belastingdienst en Douane passen dit versoepelde beleid toe van 1 augustus 2022 tot en met 30 september 2023. Als er geen saneringsakkoord tot stand komt en de onderneming alsnog failliet gaat of in een dwanginvorderingstraject terecht komt, dan houdt de Belastingdienst een preferente positie.
De Belastingdienst werkt voor de omzetbelasting met een verouderd ICT-systeem.
Door een storing in dit systeem, gevolgd door menselijke fouten bij de herstelwerkzaamheden, zijn geautomatiseerd 37.700 naheffingsaanslagen opgelegd aan ondernemers. Aan de ondernemers zijn betaalverzuimboetes en aangifteverzuimboetes opgelegd. Volgens de staatssecretaris is er geen verband tussen de hoogte van de foutief opgelegde naheffing en de hoogte van de omzet. Direct na het constateren van de fout is dit gemeld in het verstoringenoverzicht op Belastingdienst.nl. Inmiddels zijn de getroffen ondernemers per brief geïnformeerd.
Om dergelijke verstoringen te voorkomen worden extra controles op handmatige taken ingesteld en wordt onderzoek gedaan naar een structurele oplossing. De Belastingdienst is inmiddels gestart met de voorbereiding van de vervanging van het bestaande systeem.
De Tweede Kamer wil van het kabinet weten welke mogelijkheden er zijn voor de invoering van een tijdelijke solidariteitsheffing van bedrijven die tijdens de coronacrisis extra winst hebben gemaakt.
Bedrijven, die ondersteuning nodig hebben, zouden daarbij moeten worden ontzien.
Aan een solidariteitsheffing ligt een extra herverdelingsgedachte van winsten ten grondslag. Meer winstgevende bedrijven dienen volgens die gedachte bovenop de reguliere belastingheffing meer bij te dragen aan de algemene middelen dan minder winstgevende of verlieslatende bedrijven. Het is mogelijk om (tijdelijke) aanpassingen, zoals tariefsverhogingen of schijfverkortingen, in de toekomst door te voeren. Deze maatregelen kunnen vanaf 2022 of later in werking treden. Een specifieke solidariteitsheffing met terugwerkende kracht of ten aanzien van coronagerelateerde winsten leidt volgens de staatssecretaris tot bezwaren.
Door de progressie in de tarieven worden binnen het huidige fiscale stelsel hogere winsten zwaarder belast. Bedrijven, die belastingplichtig zijn voor de vennootschapsbelasting en door de coronacrisis verlies hebben geleden zijn in die periode geen vennootschapsbelasting verschuldigd. Zowel in de inkomsten- als in de vennootschapsbelasting is verliesverrekening mogelijk. Bedrijven, die tijdens de coronacrisis te maken krijgen met verliezen, kunnen deze verrekenen met de winst van andere jaren. Bedrijven, die belastingplichtig zijn voor de vennootschapsbelasting, konden over het jaar 2019 een fiscale coronareserve vormen voor het over 2020 verwachte verlies.
Een van de bezwaren tegen een specifieke solidariteitsheffing is dat er geen meetbaar criterium is op basis waarvan wordt bepaald of een bedrijf heeft geprofiteerd van de coronacrisis. Een toename van de winst of de omzet kan andere oorzaken hebben dan het profiteren van de coronacrisis. Juridisch is het lastig om een aanvullende heffing over een periode in het verleden in te voeren, omdat dan sprake is van belastingheffing met terugwerkende kracht. Ook aan maatregelen, die niet met terugwerkende kracht in werking treden maar wel terugwerken naar gebeurtenissen in het verleden (materieel terugwerkende kracht) kleven bezwaren.
Alternatieven bestaan uit meer generieke aanpassingen in het belastingstelsel zonder terugwerkende kracht. Het gaat dan om voor alle belastingplichtigen geldende tariefverhogingen of schijfverkortingen in de vennootschapsbelasting. Een relatie met coronagerelateerde winsten ontbreekt dan. Een alternatief kan zijn een verlaging van de mkb-winstvrijstelling in de inkomstenbelasting.
Sinds 1 januari 2013 geldt voor nieuwe eigenwoningschulden de eis dat de schuld gedurende de looptijd ten minste annuïtair en in ten hoogste 360 maanden volledig wordt afgelost.
Volgens de wettelijke regeling moet een op 31 december van een kalenderjaar opgelopen aflossingsachterstand uiterlijk op 31 december van het volgende kalenderjaar zijn ingelopen. Is dat niet het geval, dan blijft de schuld alleen een eigenwoningschuld als per 1 januari daaropvolgend een nieuw ten minste annuïtair aflosschema wordt overeengekomen voor de resterende looptijd.
De staatssecretaris van Financiën heeft in een besluit enkele goedkeuringen gepubliceerd die betrekking hebben op met de geldverstrekker overeengekomen betaalpauzes. Het besluit geldt onder voorwaarden ook voor al vóór 8 mei 2020 overeengekomen betaalpauzes die verband houden met de coronacrisis. Een betaalpauze kan fiscale gevolgen hebben voor het moment waarop de tijdens de betaalpauze verschuldigde, maar niet betaalde, rente in aftrek komt. Een eventuele schuld voor het inhalen van een renteachterstand valt altijd in box 3.
De alternatieve regeling geldt voor betaalpauzes die aan de volgende voorwaarden voldoen:
- de belastingplichtige heeft tussen 12 maart 2020 en 1 januari 2022 bij zijn geldverstrekker gemeld dat hij betalingsproblemen heeft door de coronacrisis;
- de betaalpauze gaat uiterlijk op 1 januari 2022 in en is schriftelijk door de geldverstrekker bevestigd; en
- de looptijd van de betaalpauze is maximaal twaalf maanden.
Als de lening door een andere geldverstrekker is verstrekt, gelden twee aanvullende voorwaarden:
- de terugval in arbeidsinkomen van de belastingplichtige door de coronacrisis bedraagt ten minste 20% over een periode van drie aaneengesloten kalendermaanden; en
- de belastingplichtige kan aannemelijk maken dat hij aan alle voorwaarden voldoet.
De staatssecretaris heeft goedgekeurd dat al eerder dan per 1 januari 2022 resp. 2023 een nieuw aflosschema wordt overeengekomen. Voor deze goedkeuring gelden de volgende voorwaarden:
- In plaats van het wettelijke toetsmoment geldt de dag waarop de betaalpauze afloopt als toetsmoment voor de aflossingsachterstand.
- Het nieuwe aflosschema is gebaseerd op de omvang van de schuld volgens het oude aflosschema, verhoogd met de aflossingsachterstand.
- Het nieuwe aflosschema heeft maximaal dezelfde resterende looptijd als de oorspronkelijke schuld.
- Het nieuwe aflosschema moet zo snel mogelijk na afloop van de betaalpauze ingaan, maar uiterlijk op 1 januari 2022 resp. 2023.
Het kan gewenst zijn de resterende lening te splitsen in de resterende hoofdsom en de door de betaalpauze ontstane aflossingsachterstand. De staatssecretaris heeft goedgekeurd dat alleen voor de aflossingsachterstand een nieuw aflosschema wordt opgesteld. De ontstane aflossingsachterstand wordt afgelost in maximaal de resterende looptijd van de oorspronkelijke schuld. Voor het overige gelden de voorwaarden die ook aan de eerste goedkeuring zijn gesteld.
De rente op de eigenwoningschuld is aftrekbaar op het moment waarop deze is betaald, verrekend, ter beschikking is gesteld of rentedragend is geworden. Een belastingplichtige kan de tijdens de betaalpauze verschuldigde rente alleen over het jaar 2021 in aftrek brengen, als:
- hij deze rente alsnog (na de betaalpauze) in 2021 betaalt, óf
- deze rente in 2021 is verrekend, ter beschikking is gesteld of rentedragend is geworden.
De staatssecretaris van Financiën heeft het Besluit fiscale noodmaatregelen aangepast.
De aangepaste versie van het besluit bevat een tijdelijke aanvullende tegemoetkoming voor de regeling van belastinguitstel voor de periode van 1 oktober 2021 tot en met 31 januari 2022 en een aanpassing van de reikwijdte van de betalingsregeling. Twee reeds bestaande maatregelen zijn verlengd. Het betreft het laten doorlopen van onbelaste vaste reiskostenvergoedingen bij een gewijzigd reispatroon bij thuiswerken van werknemers en de vrijstelling van belastingheffing van bepaalde Duitse netto-uitkeringen, die worden betaald aan inwoners van Nederland die normaliter in Duitsland werken.
Tijdelijke aanvulling regeling uitstel van betaling
Onder strikte voorwaarden keurt de staatssecretaris goed dat de ontvanger ondernemers uitstel van betaling verleent tot en met 31 januari 2022 voor belastingen die betaald hadden moeten zijn in de periode van 1 oktober 2021 tot en met 31 januari 2022. De regeling geldt op verzoek voor ondernemers met tijdelijke betalingsproblemen, die zijn veroorzaakt door de coronacrisis. De onderneming moet levensvatbaar zijn en de ondernemer moet hebben voldaan aan de aangifteplicht. Een verklaring van een derde-deskundige dat aan de voorwaarden is voldaan moet bij het verzoek worden gevoegd. Als de schuld lager is dan € 20.000 kan worden volstaan met een eigen verklaring.
Betalingsregeling voor opgebouwde belastingschuld
De staatssecretaris keurt goed dat de ontvanger een tot 1 oktober 2027 lopende betalingsregeling treft voor belastingen van ondernemers die uiterlijk 30 september 2021 betaald hadden moeten zijn. Voorwaarde is dat aan de ondernemer is toegezegd dat geen invorderingsmaatregelen zouden worden genomen. De goedkeuring geldt ook voor ondernemers aan wie op grond van de tijdelijke aanvullende regeling uitstel van betaling is verleend voor belastingen van ondernemers die in de periode van 1 oktober 2021 tot en met 31 januari 2022 betaald hadden moeten zijn. Uitgangspunt is dat de belastingschuld wordt afgelost in 60 maandelijkse gelijke termijnen. Aflossing moet in oktober 2022 aanvangen. Gedurende de betalingsregeling dient de ondernemer zich stipt te houden aan nieuw opkomende fiscale verplichtingen.
De Tweede Kamer heeft tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen twee moties aangenomen, die betrekking hebben op het Belastingplan 2022.
In de motie Hermans wordt de regering opgeroepen om:
- de verhuurderheffing te verlagen;
- de opslag duurzame energie in de eerste schijf voor huishoudens op elektriciteit te verlagen en de belastingvermindering Energiebelasting te verhogen;
- de opslag duurzame energie op elektriciteit in de tweede en derde schijf voor het mkb te verlagen;
- de algemene heffingskorting te verhogen.
Om deze maatregelen te financieren wordt geput uit het voor de BIK bestemde budget van € 1 miljard en moet de earningsstrippingmaatregel in de vennootschapsbelasting worden verzwaard.
In de motie Eerdmans wordt de regering opgeroepen om te komen met een wettelijke regeling voor zelfstandig ondernemerschap, waarin de rechtspositie van zzp’ers wordt vastgelegd.
De minister van SZW heeft in een brief aan de Tweede Kamer de stand van zaken rond de NOW per september 2021 meegedeeld.
In de brief merkt de minister op, dat veel werkgevers de vaststellingsaanvraag voor de NOW-1 nog niet hebben ingediend. Dat kan nog tot en met 31 oktober 2021. De NOW-1 betreft de maanden maart, april en mei van het jaar 2020. Werkgevers, die de vaststellingsaanvraag niet op tijd indienen, krijgen te maken met nihilstelling van de subsidie.
De Successiewet kent in de vorm van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit een regeling voor de overdracht van ondernemingsvermogen door schenking of krachtens erfrecht.
De verkrijging van het ondernemingsvermogen is vrijgesteld van schenk- of erfbelasting zolang de waarde niet hoger is dan ruim € 1,1 miljoen. Is de waarde van het ondernemingsvermogen hoger, dan is het meerdere voor 83% vrijgesteld. De verkrijgers moeten de onderneming voortzetten. De faciliteit is alleen van toepassing op een materiële onderneming.
In een procedure over een afgewezen verzoek om toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit was in geschil of de verhuur van 1.100 garageboxen en 57 bedrijfsruimten kwalificeert als een materiële onderneming.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat dit niet het geval is. De exploitatie van onroerende zaken vormt alleen dan een materiële onderneming als de aard en omvang van de verrichte werkzaamheden meer omvatten dan bij normaal vermogensbeheer gebruikelijk is. De in het kader van de exploitatie verrichte werkzaamheden moeten als doel hebben het behalen van een hoger rendement dan bij normaal vermogensbeheer gerealiseerd wordt. Het hof vond niet aannemelijk dat de aard en omvang van de werkzaamheden van de bv meer omvattend waren dan bij normaal vermogensbeheer gebruikelijk is. Het hof vond ook niet aannemelijk dat de bv hogere rendementen behaalde dan met normaal vermogensbeheer te behalen waren.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het hof ongegrond verklaard.
Sinds 1 januari 2021 kent de overdrachtsbelasting een vrijstelling voor starters op de woningmarkt.
Deze startersvrijstelling is gebonden aan een aantal voorwaarden. De woning moet als hoofdverblijf gaan dienen voor de koper(s) en mag niet duurder zijn dan de woningwaardegrens van € 400.000. Aan de woningwaardegrens is een antimisbruikbepaling gekoppeld. Deze bepaling komt erop neer dat wanneer binnen een jaar na de verkrijging van een woning waarbij de startersvrijstelling is toegepast een of meer verkrijgingen volgen die betrekking hebben op dezelfde woning of een aanhorigheid bij de woning, de startersvrijstelling wordt teruggenomen als de totale waarde hoger is dan de woningwaardegrens. De antimisbruikbepaling wordt niet toegepast als de eerste verkrijging voor 1 april 2021 heeft plaatsgehad. Op die datum is de woningwaardegrens ingevoerd. De huidige formulering van de antimisbruikbepaling is onduidelijk en wordt daarom in het Belastingplan 2022 aangepast. De antimisbruikbepaling is niet langer van toepassing op verkrijgingen door rechtsopvolgers krachtens erfrecht of huwelijksvermogensrecht van de persoon die de startersvrijstelling heeft toegepast.
Onvoorziene omstandigheden vóór verkrijging
Om het verlaagde tarief van 2% overdrachtsbelasting of de startersvrijstelling te mogen toepassen moet worden voldaan aan het hoofdverblijfcriterium. Dit criterium houdt in dat de verkrijger de woning na de verkrijging als hoofdverblijf gaat gebruiken en dit duidelijk en zonder voorbehoud schriftelijk vastlegt. Bij de beoordeling of is voldaan aan het hoofdverblijfcriterium wordt rekening gehouden met onvoorziene omstandigheden zoals overlijden of scheiding na de verkrijging. In die gevallen wordt niet achteraf alsnog het algemene tarief van 8% overdrachtsbelasting geheven. In de huidige tekst is niet geregeld dat rekening kan worden gehouden met onvoorziene omstandigheden die zich voordoen na de koop maar voor de levering van de woning. Dat wordt nu aangepast, waardoor ook in deze gevallen de startersvrijstelling of het verlaagde tarief van 2% kan worden toegepast, mits de oorspronkelijke verkrijger voordat de onvoorziene omstandigheid zich voordeed de bedoeling had om de woning als hoofdverblijf te gaan gebruiken.
Aan de generieke steunregelingen in verband met de coronamaatregelen (NOW, TVL, Tozo, TONK en enkele fiscale maatregelen) komt per 1 oktober 2021 een einde.
Voor enkele sectoren, waaronder nachtclubs en discotheken, gelden in ieder geval tot november nog beperkende maatregelen. In verband daarmee voert het kabinet de subsidie Vaste Lasten financiering COVID-19 wegens aanhoudende coronamaatregelen waaronder Nachtsluiting (VLN) in. Ook voor de evenementenbranche komt een tegemoetkoming voor evenementen die beperkt zijn tot 75% van hun capaciteit.
VLN
Voor het onderdeel van het staatsteunkader waar de VLN onder valt, geldt een maximum aan subsidie gedurende de periode van maart 2020 tot en met 31 december 2021 van € 1,8 miljoen. Op dit moment is nog niet duidelijk of subsidie voor omzetverlies in het vierde kwartaal van 2021 mag worden verleend in 2022. Naar verwachting wordt hierover in oktober meer bekend.
Om voor de VLN in aanmerking te komen geldt een omzetdervingsdrempel van 50% in het vierde kwartaal van 2021 ten opzichte van het vierde kwartaal van 2019. Daarnaast moeten bedrijven over het tweede en derde kwartaal van 2021 TVL hebben ontvangen. De regeling wordt daarmee meer gericht op bedrijven met langduriger omzetverlies, die geen reserves hebben kunnen opbouwen. Het vergoedingspercentage loopt met het omzetverlies op van 50 naar 85%. De VLN kent een maximaal subsidiebedrag van € 250.000 per aanvraag. Om het risico op misbruik en fraude tegen te gaan zullen verzwaarde controles worden ingezet bij steunbedragen boven een bedrag van € 20.000.
De verlaagde bijtelling voor emissievrije personenauto’s blijft bestaan.
De verlaagde bijtelling bedraagt in 2021 12%. In 2022 bedraagt de verlaagde bijtelling 16%. Het deel van de catalogusprijs waarover de verlaging wordt toegepast voor nieuwe auto’s wordt verlaagd van € 40.000 in 2021 naar € 35.000 in 2022. Vanaf 2023 geldt de verlaagde bijtelling voor de eerste € 30.000 van de catalogusprijs. Dit moet de zakelijke markt stimuleren om goedkopere emissievrije auto’s aan te schaffen of te leasen die kunnen doorstromen naar de particuliere tweedehands markt.
De werkkostenregeling (WKR) is de regeling in de loonbelasting voor de behandeling van vergoedingen en verstrekkingen.
Binnen de vrije ruimte kunnen werkgevers onbelast vergoedingen en verstrekkingen aan hun werknemers geven. De vrije ruimte bedraagt 1,7% van de fiscale loonsom tot en met € 400.000 en 1,18% over het meerdere. In het Belastingplan 2021 is de vrije ruimte voor de eerste € 400.000 voor het kalenderjaar 2020 verhoogd tot 3%. Deze verhoging geldt ook voor het jaar 2021. De wettelijke regeling hiervoor is in het Belastingplan 2022 opgenomen.
Uiterlijk in 2024 wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de in verband met de overschrijding van de vrije ruimte aangegeven eindheffing over de jaren 2015 tot en met 2022.
Er komt een gerichte vrijstelling in de werkkostenregeling voor de vergoeding van thuiswerkkosten van € 2 per thuiswerkdag.
Het betreft de kosten van extra water- en elektriciteitsverbruik, verwarming, koffie, thee en toiletpapier. Voor de kosten van het inrichten van een werkplek thuis bestaan al zogenoemde gerichte vrijstellingen. Voor een werkdag kunnen niet tegelijkertijd de vrijstelling voor een thuiswerkkostenvergoeding en de vrijstelling voor een reiskostenvergoeding woon-werkverkeer naar de vaste werkplek worden toegepast. Wel kan naast de thuiswerkkostenvergoeding een zakelijke reis naar een andere plek dan de vaste werkplek worden vergoed op dezelfde dag.
De regeling voor vaste reiskostenvergoedingen voor woon-werkverkeer werkt als volgt. Als een werknemer ten minste 128 dagen per kalenderjaar naar een vaste werkplek reist, mag de werkgever een vaste onbelaste reiskostenvergoeding geven alsof de werknemer 214 dagen per kalenderjaar naar die vaste werkplek reist. Voor de thuiswerkkostenvergoeding komt een vergelijkbare regeling. De 128 dagenregeling voor de vaste reiskostenvergoeding wordt wel aangepast. Nu is het mogelijk dat een werknemer, die op drie werkdagen per week naar zijn vaste werkplek reist en de andere twee werkdagen thuis werkt, voor die twee thuiswerkdagen de onbelaste reiskostenvergoeding behoudt. Met ingang van 2022 wordt de 128 dagenregeling zowel voor de vaste reiskostenvergoeding als voor de thuiswerkkostenvergoeding pro rata toegepast als structureel wordt thuisgewerkt.
De tarieven en heffingskortingen in de inkomstenbelasting veranderen marginaal, met uitzondering van de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK).
De IACK daalt in 2022 van maximaal € 2.815 naar € 2.534 ter financiering van het betaalde ouderschapsverlof. Het tarief in de eerste schijf daalt van 37,1 naar 37,07%. De overige bedragen voor 2022 worden voor zover van toepassing geïndexeerd. De indexatiefactor bedraagt 1,013.
Uitzondering fiscaal partnerbegrip IACK
Voorwaarde voor de toepassing van de IACK is dat de belastingplichtige geen partner heeft of een partner met een hoger arbeidsinkomen. Iemand die geen inwoner van Nederland en geen kwalificerende buitenlands belastingplichtige is, wordt niet aangemerkt als fiscaal partner. Hierdoor kunnen bepaalde belastingplichtigen met een in het buitenland woonachtige partner onbedoeld recht hebben op de IACK. Om dit te voorkomen geldt met ingang van 2022 een uitzondering op het fiscale partnerbegrip voor de toepassing van de IACK.
De staatssecretaris van Financiën heeft vragen die in 2018 zijn gesteld over een besluit inzake de toepassing van de eigenwoningregeling bij partners beantwoord.
Het besluit hangt samen met de per 1 januari 2018 gewijzigde omvang van de wettelijke gemeenschap van goederen. Voor mensen die op of na 1 januari 2018 in het huwelijk treden of zijn getreden geldt een beperkte gemeenschap van goederen in plaats van de tot en met 31 december 2017 geldende algehele gemeenschap van goederen. Via het opstellen van huwelijksvoorwaarden kan een afwijkend regime worden gekozen.
Volgens de staatssecretaris is het besluit primair voortgevloeid uit de wijzigingen in de eigenwoningregeling per 1 januari 2013. De eigenwoningregeling blijkt in bepaalde gevallen niet tot de gewenste uitkomst te leiden, met name wanneer één of beide fiscale partners een eigenwoningreserve of een bestaande eigenwoningschuld heeft of hebben en zij vervolgens gezamenlijk een eigen woning aankopen en financieren. Het voornemen bestaat om de regeling met ingang van 1 januari 2022 te wijzigen.
Het besluit bevat een goedkeuring voor de toepassing van de bijleenregeling in situaties waarin een deel van de schuld niet als eigenwoningschuld wordt aangemerkt, terwijl het bedrag van de eigenwoningreserve wel volledig wordt ingezet voor financiering van de gezamenlijke woning. Daarnaast ziet het besluit op de situatie waarin een onder het overgangsregime vallende bestaande eigenwoningschuld niet volledig kan worden voortgezet omdat de fiscale partner, die pas na 1 januari 2013 een eigen woning verkrijgt, onder het aflossingsregime valt. Dit kan bij fiscale partners in bepaalde gevallen tot een niet-beoogde aftrekbeperking leiden. Het besluit biedt hiervoor een oplossing.
In het beleidsbesluit zijn in de goedkeuring de toepassing van de bijleenregeling en de toepassing van het overige eigenwoningverleden aan elkaar gekoppeld. Bij de eventuele beëindiging van het fiscale partnerschap en aankoop van een nieuwe woning moet de overnemende partner rekening houden met de helft van het eigenwoningverleden terwijl hij hier mogelijk deels geen voordeel van heeft gehad. Het is aan de fiscale partners om de voordelen van de goedkeuring in het besluit – geen beperking van de renteaftrek en een hogere eigenwoningschuld waarvan mogelijk een deel aflossingsvrij – af te wegen tegen het eventuele nadeel van overname van de helft van het eigenwoningverleden. Bij de voorgenomen codificatie van het besluit zijn de genoemde koppeling en de eventueel daarmee samenhangende nadelen niet langer aan de orde.
Naar aanleiding van een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland in een van de massaalbezwaarprocedures over de belastingheffing in box 3 zijn Kamervragen gesteld.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de box 3-heffing voor de jaren 2017 en 2018 op stelselniveau in strijd is met het discriminatieverbod van het EVRM. Een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor de gelijke behandeling van ongelijke gevallen ontbreekt. De rechtbank zag geen mogelijkheden om het ontstane rechtstekort te repareren, omdat zij daarvoor politieke keuzes zou moeten maken, die aan de wetgever zijn. De staatssecretaris van Financiën wijst erop dat er meer zaken lopen in de massaalbezwaarprocedure. De rechtbank Gelderland heeft geoordeeld dat geen sprake is van strijd met het discriminatieverbod op regelniveau. Verder wijst de staatssecretaris erop dat de Hoge Raad zich nog niet over deze materie heeft uitgelaten. Het bieden van rechtsherstel zou daarom prematuur zijn. De staatssecretaris verwijst naar de nog te presenteren contourennota voor een heffing in box 3 op basis van werkelijk behaalde rendementen. Gezien de demissionaire status van het huidige kabinet is het wachten op het volgende kabinet om daarin keuzes te maken.
De minister van Financiën heeft Kamervragen beantwoord over het uitsluiten als klant van kleinere autobedrijven door de Rabobank.
De reden hiervoor is dat de tweedehands-autosector gevoelig is voor het witwassen van geld. Volgens de minister is het aan de banken om te bepalen met welke cliënten zij een zakelijke relatie aangaan of voortzetten. Naar zijn mening is er voor alle klantgroepen voldoende toegang tot bancaire dienstverlening. Een verhoogd risico binnen een sector betekent volgens de minister niet dat een groep klanten als geheel geweigerd moet worden. Bij het weren van een groep klanten op basis van een bepaalde jaaromzet lijkt er geen sprake te zijn van een individuele risicobeoordeling. Dat is onwenselijk.
De minister geeft aan dat op dit moment een wetsvoorstel in voorbereiding is dat het verrichten van contante betalingen voor goederen van € 3.000 euro of meer verbiedt, om de risico’s op witwassen te beperken.
Volgens de minister moeten banken en de automotive sector zelf afspraken maken om de risico’s op witwassen te verkleinen en zo de toegang tot het betalingsverkeer te garanderen. De minister wil in overleg met de banken, de Nederlandsche Bank en de sector vaststellen welke maatregelen effectief en proportioneel zijn om de risico’s op witwassen te verkleinen. De minister is voornemens om de Leidraad ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme zo aan te passen om duidelijk te maken dat het feit dat bepaalde typen cliënten of producten een verhoogd risico meebrengen geen reden kan zijn om dit type cliënten categoraal te weigeren.
De staatssecretaris van Financiën heeft Kamervragen over de invoering van de startersvrijstelling en de tariefsverhoging voor beleggers in de overdrachtsbelasting beantwoord.
Volgens de staatssecretaris is het te vroeg om definitieve uitspraken te doen over het prijseffect van de maatregelen. Vanwege de anticipatie op de maatregelen geven de beschikbare cijfers geen betrouwbaar en volledig beeld. Wel is volgens de staatssecretaris de positie van starters op de woningmarkt ten opzichte van beleggers verstevigd.
Het verwachte effect van de tariefdifferentiatie op de huizenprijzen is uitgebreid aan de orde gekomen tijdens de parlementaire behandeling van de Wet differentiatie overdrachtsbelasting. Het Centraal Planbureau (CPB) heeft ingeschat dat volledige afschaffing van het verlaagde overdrachtsbelastingtarief van 2% een opwaarts effect op de woningprijs heeft van 2,4%. Omdat het verlaagde tarief beperkt is tot eigenaar-bewoners en het standaardtarief is verhoogd, verwacht de staatssecretaris een lager opwaarts prijseffect van de tariefdifferentiatie. In 2024 zal de Wet differentiatie overdrachtsbelasting worden geëvalueerd.
In verband met de gewenste inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2021 ontbrak de tijd voor een internetconsultatie van de invoering van de startersvrijstelling en de tariefdifferentiatie voor woningen. De staatssecretaris wijst erop dat de Tweede Kamer het voorstel met algemene stemmen heeft aangenomen.
De wijziging van de Wet financiering sociale verzekeringen, waarbij is voorzien in differentiatie naar grootte van werkgever bij de premieheffing voor het Arbeidsongeschiktheidsfonds, treedt op 1 januari 2022 in werking.
De premie bestaat niet langer uit een basispremie en een gedifferentieerde premie, maar alleen uit een gedifferentieerde premie.
Voor kleine werkgevers geldt een lager premiepercentage dan voor overige werkgevers. Het verschil tussen het hoge en het lage percentage bedraagt niet meer dan 2 procentpunt. Bij algemene maatregel van bestuur wordt geregeld welke werkgevers worden aangemerkt als kleine werkgevers. Daarbij kunnen aanvullende criteria worden vastgesteld voor het aanmerken van een werkgever als kleine werkgever.
Volgens vaste rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) is belastingheffing te beschouwen als regulering van eigendom.
Iedere inbreuk door een staat op het ongestoorde genot van eigendom moet in overeenstemming zijn met het nationale recht en een legitiem doel in het algemeen belang nastreven. Een inbreuk is slechts toegestaan als er een redelijke mate van evenredigheid bestaat tussen de gebruikte middelen en het doel dat ermee wordt nagestreefd. Dit vereist een redelijke verhouding tussen het nagestreefde algemeen belang en de bescherming van individuele rechten. Een redelijke verhouding ontbreekt als een persoon wordt getroffen door een individuele en buitensporige last.
Waar het gaat om de beoordeling van wat in het algemeen belang is en de keuze van de middelen om dit belang te dienen, komt de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toe. Een keuze van de wetgever binnen die beoordelingsvrijheid kan voor een belastingplichtige alleen dan leiden tot een individuele en buitensporige last indien en voor zover deze last zich in zijn geval sterker laat voelen dan in het algemeen. Bij de beoordeling van de vraag of zich een individuele en buitensporige last voordoet bij de belastingheffing in box 3 moeten de gevolgen van deze heffing worden bezien in samenhang met de gehele financiële situatie van de betrokkene. Daarbij moet ook in aanmerking worden genomen of en in hoeverre een belastingplichtige een zodanig laag inkomen heeft dat hij op zijn vermogen moet interen om de belasting te voldoen. In het algemeen kan worden aangenomen dat de wetgever met een belasting naar inkomen geen heffing beoogt waardoor de belastingplichtige op zijn vermogen moet interen om de verschuldigde belasting te kunnen voldoen. De omstandigheid dat een belastingplichtige door de heffing inteert op zijn vermogen kan een aanwijzing zijn dat hij door die heffing wordt geconfronteerd met een buitensporige last, aldus de Hoge Raad in meerdere arresten.
Volgens Hof Den Haag is bij een belastingplichtige met een belastbaar inkomen in box 1 in 2017 van ruim € 163.000 en een bedrag aan verschuldigde belasting van € 84.000 geen sprake van een individuele en buitensporige last. Weliswaar is de door de belastingplichtige verschuldigde box-3 heffing van € 7.230 hoger dan het werkelijke door hem behaalde rendement, maar zijn inkomen is niet zo laag dat hij heeft moeten interen op zijn vermogen om de box 3-heffing te voldoen.
Een arbeidsovereenkomst bevatte een bepaling op grond waarvan de werknemer door de werkgever betaalde opleidings- en cursuskosten onder voorwaarden bij het einde van het dienstverband zou moeten terugbetalen.
Volgens deze bepaling was terugbetaling aan de orde bij een nadrukkelijke beëindiging door de werknemer of een beëindiging door de werkgever, waartoe de werknemer op verwijtbare wijze aanleiding heeft gegeven.
De vraag was of de werknemer, nadat de werkgever had aangegeven de tijdelijke arbeidsovereenkomst niet te verlengen, verplicht was om de kosten terug te betalen. De kantonrechter wees de vordering van de werkgever gedeeltelijk toe, namelijk voor zover de werkgever de betaalde kosten kon verrekenen met aan de werknemer toekomend salaris.
Het hof was van oordeel dat de bepaling in het arbeidscontract een regeling was voor de situatie op langere termijn, namelijk de situatie die zou ontstaan als de werknemer niet uiterlijk in 2019 zijn hbo-diploma zou behalen of binnen drie jaar na het behalen van dat diploma de arbeidsrelatie zou verbreken of worden verbroken door de werkgever. De arbeidsovereenkomst omvatte geen voorziening voor de situatie dat deze van rechtswege zou eindigen en niet zou worden verlengd.
Voor het aannemen van een verplichting tot terugbetaling van de opleidings- en cursuskosten gold volgens het hof als voorwaarde dat de werknemer op verwijtbare wijze aanleiding heeft gegeven tot het doen eindigen van de arbeidsovereenkomst zonder verlenging. Volgens het hof was daarvan geen sprake. Dat de werknemer mogelijk niet aan de verwachtingen van de werkgever heeft voldaan, was daarvoor onvoldoende. De werkgever voerde nog aan dat de werknemer mondeling zou hebben gezegd dat hij begreep dat hij de kosten verschuldigd was en verzocht zou hebben om een betalingsregeling. De werknemer bestreed dit standpunt en stelde dat hij slechts had geïnformeerd naar de consequenties van het einde van de arbeidsovereenkomst voor zijn opleidings- en cursuskosten. Voor zover de werknemer al zou hebben toegezegd dat hij deze kosten zou terugbetalen is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om hem aan die toezegging te houden, omdat hij in het gesprek met zijn werkgever geen juridische bijstand had en in ieder geval kort na het einde van de arbeidsovereenkomst kenbaar heeft gemaakt dat hij niet bereid was om de opleidingskosten te vergoeden.
Het hof is van oordeel dat het de werkgever niet was toegestaan om het aan de werknemer toekomende salaris te verrekenen met de vordering tot vergoeding van de opleidings- en cursuskosten, omdat dit geen opeisbare vordering was.
Ondernemers, die in 2020 in een ander EU-land btw hebben betaald, kunnen deze btw terugvragen wanneer zij in dat land geen aangifte doen.
Een verzoek om teruggaaf over 2020 moet vóór 1 oktober 2021 zijn ingediend. Dat kan via de website van de Belastingdienst: https://eubtw.belastingdienst.nl/netp/. Verzoeken die later binnenkomen worden mogelijk niet meer in behandeling genomen. Voor een verzoek om teruggaaf zijn inloggegevens nodig. Wanneer het een eerste verzoek om teruggaaf van btw uit een ander EU-land betreft, moeten inloggegevens worden aangevraagd. Volgens de Belastingdienst kan het tot vier weken duren voordat de inloggegevens worden verstuurd.
Voorwaarden verzoek teruggaaf
Om btw uit een ander EU-land terug te vragen moet aan een aantal voorwaarden zijn voldaan:
- de onderneming is in Nederland gevestigd;
- de btw heeft betrekking op goederen en diensten die voor met btw belaste bedrijfsactiviteiten worden gebruikt;
- de onderneming doet in het EU-land, waar de btw wordt teruggevraagd, geen aangifte voor de btw. Doet de onderneming in het buitenland wel aangifte, dan kan de btw daar als voorbelasting in aftrek worden gebracht.
Verzoek om teruggaaf niet mogelijk
Een verzoek om teruggaaf van btw uit een ander EU-land is niet mogelijk als:
• geen sprake is van ondernemerschap voor de btw; of
• de onderneming uitsluitend vrijgestelde prestaties verricht.
Behandeling verzoek
De Belastingdienst van het EU-land waar de btw wordt teruggevraagd reageert binnen vier maanden bij beschikking op het verzoek om teruggaaf. Een verzoek kan geheel of gedeeltelijk worden goedgekeurd of afgekeurd worden. Als het verzoek wordt goedgekeurd, volgt de betaling uiterlijk binnen tien werkdagen na afloop van de termijn van vier maanden.
Drempelbedragen
Voor een verzoek om teruggaaf van buitenlandse btw gelden drempelbedragen. Voor een verzoek over een heel kalenderjaar of het resterende deel van een kalenderjaar geldt een drempelbedrag van € 50. Voor een verzoek over minder dan een kalenderjaar maar over ten minste drie maanden geldt een drempelbedrag van € 400.
Bijlagen bij verzoek
Afhankelijk van het EU-land waar btw wordt teruggevraagd moeten mogelijk facturen of invoerdocumenten worden meegestuurd. Op de website van de Belastingdienst is te vinden welke vereisten gelden per EU-land. Omvat een verzoek om teruggaaf een creditfactuur, dan moeten er mintekens voor het factuurbedrag en het btw-bedrag worden geplaatst zonder spatie tussen het minteken en het bedrag. Een creditfactuur die betrekking heeft op een factuur die in een eerder verzoek om teruggaaf is meegenomen moet aan het eerstvolgende verzoek om teruggaaf worden toegevoegd.
Per 1 oktober 2021 komt er een einde aan de generieke steunmaatregelen ter bestrijding van de coronacrisis. Het gaat om de regelingen NOW, TVL, Tozo en TONK en om een aantal fiscale maatregelen.
Garantieregelingen
Niet alle maatregelen worden gestaakt. Een aantal specifieke maatregelen blijft van kracht in het vierde kwartaal van 2021. Van de coronafinancieringsregelingen KKC, Qredits overbruggingskrediet, BMKB-C en GO-C kan ook in het vierde kwartaal gebruik worden gemaakt. Dat geldt ook voor het Garantiefonds Evenementen.
Een regeling voor de nachthoreca voor het vierde kwartaal is aangekondigd. Hoe deze eruit zal zien is nog niet bekend.
Uitstel van belastingbetaling
De bijzondere regeling voor uitstel van belastingbetaling voor ondernemers stopt op 1 oktober 2021. Vanaf die datum dienen ondernemers weer belasting te gaan betalen. De betaling van belastingen waarvoor uitstel is verleend onder de bijzondere regeling vangt aan op 1 oktober 2022. Aflossing moet in maximaal vijf jaar plaatsvinden. Dit geldt voor alle schulden van ondernemers die wegens de coronacrisis uitstel van betaling hebben gekregen, dus ook de schulden waar de ondernemer geen verlenging voor heeft aangevraagd.
Overige belastingmaatregelen
De mogelijkheid om een vaste onbelaste reiskostenvergoeding te betalen ondanks een gewijzigd reispatroon loopt door tot 1 januari 2022. Dat geldt ook voor de regeling betaalpauze hypotheken. Ook de vrijstelling voor een aantal Duitse netto-uitkeringen loopt door tot het einde van het jaar. Met Duitsland en België wordt overleg gevoerd om de bestaande afspraken over de belastingheffing van grenswerkers tot 1 januari 2022 voort te zetten.
Beëindiging Tozo
Door de beëindiging van de Tozo moeten ondernemers voor financiële ondersteuning vanaf 1 oktober een beroep doen op de reguliere bijstand voor zelfstandigen. Deze regeling is tijdelijk vereenvoudigd. Tot einde 2021 hoeven gemeenten geen vermogenstoets uit te voeren en kunnen ondernemers met terugwerkende kracht van maximaal twee maanden een uitkering aanvragen. Gemeenten stellen in deze periode het inkomen en de hoogte van de uitkering per kalendermaand in plaats van per boekjaar vast. Vanaf 1 januari 2022 geldt het Besluit bijstand zelfstandigen weer op reguliere wijze.
Terugkeer Werktijdverkorting
De regeling werktijdverkorting is door de invoering van de NOW buiten werking gesteld. Omdat de NOW per 1 oktober stopt, herleeft de werktijdverkorting per die datum. Deze regeling biedt ondersteuning aan werkgevers die worden getroffen door een kortdurende buitengewone omstandigheid, die niet tot het ondernemersrisico behoort.
Een werkgever vroeg een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de NOW-1 aan in verband met een verwacht omzetverlies van 35%.
Het UWV kende een bedrag van € 16.273 toe, waarvan € 13.020 als voorschot is uitbetaald. De definitieve tegemoetkoming werd vastgesteld op € 139. Het te veel betaalde voorschot ad € 12.881 is teruggevorderd. De werkgever was het niet eens met de definitieve vaststelling.
Het verschil tussen de aanvankelijk berekende tegemoetkoming en de definitieve tegemoetkoming werd veroorzaakt door een verlaging van de loonsom van de werkgever ten opzichte van de refertemaand januari 2020. De definitieve tegemoetkoming is verlaagd met het verschil tussen de loonsommen. De werkgever voerde aan dat bij de vaststelling geen rekening is gehouden met het feit dat vier personeelsleden al in januari 2020 hadden opgezegd. Naar zijn mening is de loonsom van deze vier personeelsleden ten onrechte volledig in mindering gebracht op de definitieve tegemoetkoming.
De rechtbank ziet in de tekst van de regeling geen aanleiding om het standpunt van de werkgever over te nemen. Uit de tekst volgt namelijk dat de hoogte van de subsidie berekend wordt door het percentage van de omzetdaling te vermenigvuldigen met de totale loonsom van de werknemers waarvoor de werkgever het loon heeft uitbetaald in januari 2020 maal 3, welk bedrag achtereenvolgens vermenigvuldigd wordt met 1,3 en 0,9. Uit de verzamelloonstaat blijkt dat de vier werknemers die hun arbeidsovereenkomst in januari 2020 opgezegd hebben, in januari 2020 nog in dienst waren en over deze maand loon uitbetaald hebben gekregen. De loongegevens van deze vier werknemers konden daarom niet buiten beschouwing worden gelaten bij de berekening van de subsidie.
Verder volgt uit de tekst van de regeling dat wanneer de loonsom over de periode van 1 maart tot en met 31 mei 2020 lager is dan driemaal de totale loonsom over januari 2020, de subsidie verlaagd wordt met de loonsom over de periode van 1 maart tot en met 31 mei 2020, vermenigvuldigd met 1,3 x 0,9. Het verschil in loonsom wordt in die situatie volledig van de tegemoetkoming afgetrokken, zonder dat daarbij het percentage van de omzetdaling wordt betrokken. Volgens de rechtbank is deze vermindering door de wetgever beoogd. De rechtbank ziet geen ruimte om af te wijken van de bepalingen van de NOW-regeling.
De staatssecretaris van EZK heeft de TVL-regeling voor het derde kwartaal van 2021 gepubliceerd.
In brieven aan de Tweede Kamer van 27 mei en 29 juni 2021 is de voortzetting van de TVL in het derde kwartaal aangekondigd. De enige wijziging ten opzichte van de regeling voor het tweede kwartaal is de verlaging van het maximumsubsidiebedrag voor grote ondernemingen naar € 600.000 per groep. Dat is gelijk aan het bedrag dat gold in het eerste kwartaal van 2021. De verhoging in het tweede kwartaal was eenmalig en bedoeld om ook grote ondernemingen de mogelijkheid te geven reeds vanaf het tweede kwartaal subsidie te ontvangen tot aan het staatssteunplafond van € 1,8 miljoen per groep.
Vanwege het staatssteunkarakter is de regeling door de Europese Commissie beoordeeld en goedgekeurd. De goedkeuring betreft het verlenen van de subsidie en de vrijstelling van deze subsidie van belastingheffing.
Voor een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting gelden bijzondere regels met betrekking tot de verrekening van verliezen.
De verrekening van verliezen die een vennootschap heeft geleden voor opname in de fiscale eenheid, de zogenaamde voorvoegingsverliezen, vindt plaats met belastbare winst van de fiscale eenheid voor zover deze winst aan de betreffende vennootschap is toe te rekenen. De aan een met ingang van haar oprichting in een fiscale eenheid opgenomen dochtermaatschappij toe te rekenen winst van de fiscale eenheid wordt aangemerkt als winst van de vennootschappen die de dochtermaatschappijen hebben opgericht, naar rato van hun kapitaalinbreng.
Voor een juridische fusie binnen de fiscale eenheid is in het Besluit Fiscale Eenheid een regeling getroffen. Op verzoek van de moedermaatschappij van de fiscale eenheid wordt de fiscale eenheid met de verdwijnende vennootschap geacht niet te zijn verbroken als ook de verkrijgende rechtspersoon deel uitmaakt van dezelfde fiscale eenheid.
De rechtbank Gelderland heeft onlangs geoordeeld over de verrekening van een voorvoegingsverlies van de moedermaatschappij in een fiscale eenheid met de winst van een binnen de fiscale eenheid opgerichte dochtermaatschappij. Deze dochtermaatschappij had door middel van een juridische fusie de onderneming verkregen van een vennootschap die na een overname in de fiscale eenheid was opgenomen. Volgens de rechtbank bestond op grond van de wettelijke bepalingen in beginsel recht op verrekening van het voorvoegingsverlies met de fiscale winsten uit 2015 en 2016 die aan de nieuw opgerichte dochtermaatschappij waren toe te rekenen. De rechtbank overwoog dat de fiscale eenheid had voldaan aan de vereisten van de diverse wetsbepalingen. Dat de uitkomst van de toepassing van het samenstel van die bepalingen bij een grammaticale uitleg op gespannen voet staat met doel en strekking van een of meer van die bepalingen als zij op zichzelf worden beschouwd, kan volgens de rechtbank niet rechtvaardigen dat aan dit samenstel van bepalingen een andere uitleg wordt gegeven. De wetsbepalingen zijn uitvoerig, gedetailleerd en onvoorwaardelijk geformuleerd. Dat betekent dat de fiscale eenheid zich, mede in het kader van de rechtszekerheid, met recht kan beroepen op een grammaticale uitleg van deze bepalingen.
De door de Belastingdienst bepleite toepassing van het leerstuk van fraus legis heeft de rechtbank afgewezen. Het fiscale-eenheidsregime in de vennootschapsbelasting is omvangrijk en bevat vele bepalingen die zijn bedoeld om specifieke vormen van belastingmisbruik tegen te gaan. Het toepassen van het algemene leerstuk van fraus legis zou een ongeoorloofde inbreuk op het rechtszekerheidsbeginsel opleveren. De rechtbank heeft verrekening van verliezen met de winsten van 2015 en 2016 toegestaan. In beide jaren kwam het belastbare bedrag door verliesverrekening uit op nihil.
Vanaf 31 augustus 2021 om 08:00 uur kunnen ondernemers de TVL over het derde kwartaal van 2021 aanvragen.
Het aanvraagloket sluit op 26 oktober om 17:00 uur. Voor een tegemoetkoming op basis van de TVL dienen ondernemers door de coronacrisis ten minste een omzetverlies van 30% te lijden. Het omzetverlies wordt bepaald door de omzet van het derde kwartaal van 2021 te vergelijken met de omzet van het derde kwartaal van 2019 of 2020, naar keuze van de ondernemer. De berekende vaste lasten dienen minimaal € 1.500 per kwartaal te bedragen. De vaste lasten worden berekend aan de hand van een sectorafhankelijk percentage van de omzet van de onderneming. De minimale subsidie bedraagt € 1.500. Grote ondernemingen kunnen maximaal € 600.000 ontvangen voor het derde kwartaal. In het tweede kwartaal was dit € 1,2 miljoen. Voor mkb-bedrijven bedraagt het maximum € 550.000.
Voor de land- en tuinbouwsector geldt ook in het derde kwartaal een opslag op de TVL voor speciale kosten voor het in leven houden van dieren en gewassen. Deze opslag van 21% wordt bij het percentage vaste lasten geteld. De opslag kent een maximum van € 225.000 voor de gehele coronaperiode.
Maximum aan staatssteun
Een ondernemer mag in totaal niet meer dan € 1,8 miljoen aan staatssteun ontvangen. Als een onderneming bij de aanvraag voor de TVL over het derde kwartaal deze grens zou overschrijden, wordt de subsidie lager vastgesteld. Als met de TVL over het tweede kwartaal het maximum al is bereikt, wordt de aanvraag voor het derde kwartaal afgewezen.
De werkgever is sinds de invoering van de Wet werk en zekerheid in beginsel verplicht om aan een werknemer een transitievergoeding te betalen als de arbeidsovereenkomst eindigt op initiatief van de werkgever.
Dat geldt ook voor dienstverbanden van werknemers die ten minste twee jaar arbeidsongeschikt zijn en voor wie de werkgever geen loonbetalingsverplichting meer heeft. De verplichting om loon te blijven betalen geldt gedurende de eerste 104 weken van arbeidsongeschiktheid. De verplichting om het loon door te betalen kan bij wijze van sanctie worden verlengd met maximaal 52 weken. Voor de zogenaamde slapende dienstbetrekkingen, waarin geen loondoorbetalingsverplichting meer geldt, is een compensatieregeling ingevoerd. Deze is in werking getreden op 1 april 2020.
De compensatie is gelijk aan de vergoeding die de werkgever heeft betaald, maar niet meer dan het bedrag dat verschuldigd zou zijn bij het beëindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst op de dag na het verstrijken van de periode van twee jaar.
In een door de rechtbank behandelde zaak lag de dag na het verstrijken van de termijn van twee jaar voor de inwerkingtreding van de Wet werk en zekerheid op 1 juli 2015. Daaruit volgt volgens de rechtbank niet dat de compensatie voor de betaalde transitievergoeding op nihil moest worden vastgesteld. Dit blijkt niet ondubbelzinnig uit de tekst van de wet. Ook uit de wetsgeschiedenis kan niet worden afgeleid dat de wetgever heeft beoogd om gevallen, waarin het einde van het opzegverbod van twee jaar bij ziekte voor 1 juli 2015 lag en de beëindiging van het dienstverband erna, uit te sluiten van compensatie.
De rechtbank was van oordeel dat het UWV ten onrechte de compensatie voor de werkgever op nihil heeft vastgesteld. De werkgever heeft recht op een vergoeding voor de betaalde transitievergoeding. Het UWV moet nu een nieuw besluit nemen op het verzoek om compensatie.
De staatssecretaris heeft een besluit met vragen en antwoorden over het tarief van 2% en de startersvrijstelling in de overdrachtsbelasting gepubliceerd.
Het tarief van 2% bestond al langer, maar gold tot 1 januari 2021 algemeen voor de verkrijging van woningen. Door de invoering van de Wet differentiatie overdrachtsbelasting per 1 januari 2021 gelden voor dit tarief voorwaarden. Nieuw per 1 januari 2021 is een vrijstelling van overdrachtsbelasting voor starters op de woningmarkt. In dit besluit wordt de toepassing van deze regelingen toegelicht aan de hand van praktijkvragen en antwoorden.
De Beleidsregel tegemoetkoming amateursportorganisaties en verhuurders sportaccommodaties COVID-19 is gewijzigd door de beschikbaarstelling van een financiële bijdrage voor amateursportorganisaties en verhuurders van sportaccommodaties voor het tweede kwartaal van 2021.
De Beleidsregel tegemoetkoming amateursportorganisaties en verhuurders sportaccommodaties COVID-19 is gewijzigd door de beschikbaarstelling van een financiële bijdrage voor amateursportorganisaties en verhuurders van sportaccommodaties voor het tweede kwartaal van 2021. Het gaat om een financiële bijdrage voor amateursportorganisaties die in de periode van 1 april 2021 tot en met 30 juni 2021 geconfronteerd zijn met een omzetverlies van minimaal 10% ten opzichte van het tweede kwartaal van 2019. Voor gemeenten, sportbedrijven en particuliere verhuurders is er een financiële bijdrage voor de gederfde huurinkomsten tijdens de periode van 1 april 2021 tot en met 30 juni 2021. Ten opzichte van de regeling voor het eerste kwartaal zijn de steunbedragen verlaagd omdat er in het tweede kwartaal minder strenge maatregelen golden om het coronavirus te bestrijden.
Het gaat om een financiële bijdrage voor amateursportorganisaties die in de periode van 1 april 2021 tot en met 30 juni 2021 geconfronteerd zijn met een omzetverlies van minimaal 10% ten opzichte van het tweede kwartaal van 2019. Voor gemeenten, sportbedrijven en particuliere verhuurders is er een financiële bijdrage voor de gederfde huurinkomsten tijdens de periode van 1 april 2021 tot en met 30 juni 2021. Ten opzichte van de regeling voor het eerste kwartaal zijn de steunbedragen verlaagd omdat er in het tweede kwartaal minder strenge maatregelen golden om het coronavirus te bestrijden.
De arbeidskorting is een bijzondere heffingskorting, die uitsluitend geldt voor een belastingplichtige die arbeidsinkomen geniet.
Voor de belastingplichtige die loon uit dienstbetrekking geniet, is de toepassing van de arbeidskorting beperkt tot het loon uit tegenwoordige arbeid. Voor het onderscheid tussen loon uit tegenwoordige arbeid en uit vroegere arbeid is het verband tussen het loon en de tegenpresentatie bepalend. Loon uit tegenwoordige arbeid hangt nauw samen met bepaalde of in een bepaald tijdvak verrichte arbeid waarvoor dat loon een rechtstreekse beloning vormt. Loon uit vroegere arbeid vindt zijn oorzaak in het voorheen verricht hebben van arbeid in loondienst.
In een procedure voor Hof Arnhem-Leeuwarden claimde de belanghebbende de arbeidskorting over een deel van het door hem genoten loon. Volgens de belanghebbende betrof het loon uit tegenwoordige arbeid omdat de dienstbetrekking ten tijde van het uitbetalen van het loon nog bestond. Volgens het hof is dat argument niet doorslaggevend. De belanghebbende had volgens zijn verklaring in het betreffende jaar vanwege ziekte niet gewerkt. De beloning waarop de belanghebbende de arbeidskorting wilde toepassen betrof een ontslag-/transitievergoeding. De werkgever had op de beloning de groene tabel voor de loonheffingen toegepast. Dat duidt erop dat de beloning een vergoeding betrof die verband houdt met het voorheen verricht hebben van arbeid.
Het hof was van oordeel dat de inspecteur terecht de arbeidskorting niet heeft toegepast.
De subsidieregeling praktijkleren biedt een tegemoetkoming in de kosten aan werkgevers die een praktijk- of werkleerplaats aanbieden aan studenten, leerlingen of promovendi.
De minister van OCW heeft de subsidieregeling gewijzigd. Ten eerste zijn de subsidieplafonds voor 2021 vastgesteld. De afgelopen jaren was het budget ontoereikend om aan alle aanvragers de maximumsubsidie van € 2.700 per volledige praktijkleerplaats uit te keren. De plafonds zijn daarom verhoogd.
Voor praktijkleerplaatsen in het mbo in contact- en conjunctuurgevoelige sectoren is aanvullende subsidie mogelijk. Hiervoor is in het studiejaar 2020–2021 € 15,8 miljoen beschikbaar. Wanneer voor alle doelgroepen de maximale basissubsidie kan worden uitgekeerd, wordt een eventueel resterend budget toegevoegd aan het budget voor aanvullende subsidie voor contact- en conjunctuurgevoelige sectoren.
Voor de sectoren landbouw, horeca of recreatie bestaat sinds het studiejaar 2019-2020 een aanvullende subsidie. Voor deze sectoren is in het studiejaar 2020–2021 € 10,6 miljoen beschikbaar. Het beschikbare bedrag wordt gedeeld door het aantal gerealiseerde praktijkleerplaatsen dat in aanmerking komt voor subsidie.
Ook voor hbo-praktijkleerplaatsen in de sectoren techniek en gezondheidszorg is er extra subsidie mogelijk. Het beschikbare budget voor 2021 bedraagt € 6,7 miljoen.
Aan de regeling is een bepaling toegevoegd om de feitelijke hoofdactiviteit aan te tonen wanneer deze afwijkt van hetgeen vermeld staat in het handelsregister om te voorkomen dat een werkgever de aanvullende subsidie misloopt.
In 2020 kon een voorschot voor de subsidie praktijkleren worden aangevraagd. Sommige werkgevers die in 2020 een voorschot hebben ontvangen, moeten dit terugbetalen omdat zij geen definitieve aanvraag hebben ingediend bij de reguliere aanvraagronde. Werkgevers die daadwerkelijk studenten hebben begeleid en recht zouden hebben gehad op subsidie als zij ook een definitieve aanvraag hadden ingediend, hoeven het voorschot niet terug te betalen.
De bedrijfsopvolgingsregeling is een faciliteit in de Successiewet voor de overdracht van ondernemingsvermogen.
De regeling houdt in dat de waarde van het verkregen ondernemingsvermogen is vrijgesteld van schenk- of erfbelasting tot een bedrag van ruim € 1,1 miljoen. Voor zover de waarde hoger is, geldt voor het meerdere een vrijstelling van 83%. De bedrijfsopvolgingsregeling is ook van toepassing op aandelen in een vennootschap. In dat geval is de toepassing beperkt tot de waarde van de door de vennootschap gedreven objectieve onderneming. De waarde van beleggingen van de vennootschap valt buiten de regeling.
In het geval van schenking van ondernemingsvermogen dient de schenker de onderneming gedurende vijf jaar voorafgaand aan de schenking te hebben gedreven. In het geval van overlijden van de ondernemer geldt een termijn van ten minste één jaar. De bedrijfsopvolger dient de verkregen onderneming voort te zetten gedurende ten minste vijf jaar.
De Tweede Kamer heeft onlangs twee moties aangenomen waarin wordt opgeroepen de bedrijfsopvolgingsregeling te verbeteren. Volgens de moties is de Nederlandse regeling minder gunstig dan de regelingen van andere EU-landen. Het kabinet moet onderzoeken hoe de bezits- en de voortzettingseis van de regeling meer in overeenstemming gebracht kan worden met de voorwaarden die gelden in andere EU-landen. Door de Nederlandse bezits- en voortzettingseis vallen overnames binnen vijf jaar voor een schenking van ondernemingsvermogen of binnen één jaar voor het overlijden van de ondernemer niet onder de regeling. De regeling is evenmin van toepassing wanneer delen van een onderneming binnen vijf jaar na de vererving of schenking worden afgestoten.
In de Eerste Kamer zijn nadere vragen gesteld over de hoofdlijnen van de verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV) voor zelfstandigen.
De minister van SZW heeft deze vragen beantwoord. De minister is van mening dat een vangnet bij arbeidsongeschiktheid niet als voorziening ten laste van de algemene middelen moet worden vormgegeven. Anders dan bij een verzekering draagt de zelfstandige niet altijd bij aan een voorziening. De minister merkt op dat in het Pensioenakkoord niet is gekozen voor een voorziening voor arbeidsongeschiktheid van zelfstandigen. Gezien het draagvlak voor het Pensioenakkoord wil de minister van deze keuze niet afstappen.
De bestaande vrijwillige WIA-verzekering bij het UWV geldt voor mensen, die vanuit of naast een dienstbetrekking als zelfstandige gaan werken. Deze verzekering biedt geen soelaas voor andere zelfstandigen.
De minister is van mening dat een gezamenlijke vangnetregeling voor werknemers en zzp’ers beter past in een stelsel waarin mensen afwisselend tot één van deze categorieën behoren dan een systeem waarin werknemers en zelfstandigen afzonderlijk zijn verzekerd. Toch ziet hij ook voordelen in een afzonderlijke AOV voor zelfstandigen. De voorgestelde AOV biedt meer keuzevrijheid.
Een ondernemer voor de omzetbelasting heeft in beginsel alleen recht op aftrek van voorbelasting als er een rechtstreeks en onmiddellijk verband bestaat tussen de verwerving van een goed of dienst en een of meer door de ondernemer verrichte handelingen.
Een rechtstreeks en onmiddellijk verband kan worden aangenomen als de kosten voor de betrokken goederen of diensten deel uitmaken van de algemene kosten van de ondernemer en als zodanig zijn opgenomen in de prijs van de door hem verrichte prestaties.
Bij de beoordeling of er een rechtstreeks en onmiddellijk verband bestaat, moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden waaronder de ondernemer de uitgaven heeft gedaan en de betrokken prestaties heeft verricht. De aftrek van voorbelasting is beperkt tot uitgaven die objectief verband houden met de belastbare activiteit van de ondernemer.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelde in een procedure dat de belanghebbende de kosten voor een perceel grond en het daarop te bouwen woonhuis ook zou hebben gemaakt wanneer hij geen zonnepanelen zou hebben aangeschaft. De uitgaven zijn niet gedaan ten behoeve van het met zonnepanelen opwekken en tegen vergoeding leveren van energie. Daarop baseerde het hof het oordeel dat een rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen de verwerving van het perceel en de bouw van het woonhuis enerzijds en de levering van energie anderzijds ontbrak.
Volgens de Hoge Raad geeft het oordeel van het hof geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
De minister van SZW heeft de op 27 mei 2021 aangekondigde verlenging van de NOW-regeling gepubliceerd in de Staatscourant.
Hoewel het de zesde tranche van de NOW betreft, heeft de regeling de naam NOW-4 gekregen. Ten opzichte van de NOW-3 geldt in het derde kwartaal van 2021 een omzetverliesplafond. Het op te geven omzetverlies voor de berekening van de hoogte van de NOW wordt begrensd op 80%. Een hoger verwacht of gerealiseerd omzetverlies dan 80% leidt niet tot een hoger subsidiebedrag. Het subsidiepercentage blijft 85. Dit betekent dat een bedrijf met een omzetverlies van 80% of meer subsidie krijgt voor 68% (80 x 85%) van de loonkosten. Voor bedrijven met een omzetverlies van 20 tot 80% verandert er niets ten opzichte van de eerdere regeling. Het kabinet verwacht dat in het vierde kwartaal van dit jaar alle restricties en contactbeperkende maatregelen zullen zijn opgeheven. Daarom wordt alle steun, waaronder de NOW, met ingang van het vierde kwartaal beëindigd.
Evenals in de NOW-1, -2 en -3 geldt een omzetverliesdrempel van 20%. De forfaitaire opslag voor werkgeverslasten van 40% blijft in stand. Ook de maximering van het in aanmerking te nemen loon blijft hetzelfde, namelijk tweemaal het maximum dagloon (€ 9.812,30 per maand).
Ook onder de NOW-4 mag de loonsom met 10% dalen zonder gevolgen voor het subsidiebedrag.
Onder de NOW-4 is een derdenverklaring nodig vanaf € 40.000 aan voorschot of definitief subsidiebedrag. Een accountantsverklaring is vereist wanneer het voorschot of de definitieve subsidie € 125.000 of meer bedraagt.
Een aanvraag voor de NOW-4 kan tot en met 30 september 2021 worden ingediend bij het UWV.
De staatssecretaris van Financiën heeft Kamervragen beantwoord over schade die gepensioneerden lijden door de nabetaling van pensioen.
Het is de staatssecretaris niet bekend hoeveel mensen door een nabetaling van het ABP financiële schade ondervinden. Volgens de staatssecretaris informeert het ABP deelnemers vooraf over de mogelijke gevolgen van bepaalde uitkeringen en houdt het daar rekening mee bij het uitkeren. Een nabetaling van pensioen komt bovenop de reguliere betalingen. Voor de loonheffing is op nabetalingen de tabel bijzondere beloning van toepassing. De staatssecretaris ziet voor zichzelf of de Belastingdienst geen rol in de afspraken tussen het ABP en de pensioengerechtigden.
De staatssecretaris wijst op de mogelijkheid om de belastingdruk te matigen met toepassing van de middelingsregeling in de inkomstenbelasting. Het ABP biedt via zijn website compensatie aan in gevallen van nabetaling waarin na toepassing van de middelingsregeling sprake is van restschade.
De afschaffing van de fiscale regeling voor aftrek van scholingsuitgaven in de Wet IB 2001 vindt plaats per 1 januari 2022.
Het Koninklijk Besluit waarin de inwerkingtreding van de Wet afschaffing fiscale aftrek scholingsuitgaven is geregeld, is in het Staatsblad geplaatst. Als vervangende regeling wordt per 1 januari 2022 de Subsidieregeling STAP-budget (Stimulans van de Arbeidsmarktpositie) van kracht. Met het STAP-budget kan iedereen die een band heeft met de Nederlandse arbeidsmarkt in de toekomst een persoonlijk ontwikkelbudget voor scholing en ontwikkeling aanvragen.
De minister van LNV heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over de openstelling van de regeling subsidie financiering ongedekte vaste kosten land- en tuinbouwbedrijven COVID-19 (OVK) per 7 juli.
De OVK heeft als doel om de maxima van het steunpakket voor de primaire landbouwbedrijven gelijk te trekken met die van niet-landbouwbedrijven. Het maximum van het Europese tijdelijke staatssteunkader voor landbouwbedrijven bedraagt € 225.000 en is lager dan het maximum voor andere bedrijven van € 1,8 miljoen. Daarom is onder een andere paragraaf van het tijdelijke staatssteunkader een regeling opgesteld, die het mogelijk maakt om ook middelgrote land- en tuinbouwbedrijven (SBI-codes 01.1 tot en met 01.5) substantieel te helpen.
Het betreffende staatssteunkader bepaalt dat, anders dan bij de TVL, omzetverlies niet direct gedekt kan worden. De subsidie moet gebaseerd worden op de ongedekte vaste kosten. Van de ongedekte vaste kosten wordt 70% vergoed. De OVK vormt een aanvulling op de TVL. Agrarische ondernemers moeten eerst de reguliere TVL volledig benutten voordat zij toekomen aan de OVK.
De OVK kan in één keer worden aangevraagd voor het eerste en het tweede kwartaal van 2021. De subsidie voor deze twee kwartalen wordt in één keer verleend.
Het verplicht eigen risico voor de Zorgverzekeringswet (Zvw) is al enkele jaren bevroren op € 385.
De Tweede Kamer heeft onlangs met algemene stemmen een motie aangenomen waarin gevraagd wordt om het eigen risico voor 2022 niet te verhogen. Het kabinet geeft gehoor aan dit verzoek en heeft een wetsvoorstel in voorbereiding waarmee het verplicht eigen risico van de basisverzekering in 2022 wordt gefixeerd op het bedrag van € 385 per jaar per verzekerde van 18 jaar of ouder. Een volgend kabinet kan dan een besluit nemen over het eigen risico in 2023 en latere jaren.
De Tweede Kamer heeft acht moties aangenomen over de herziening van het belastingstelsel.
Vijf moties hebben betrekking op box 3 van de inkomstenbelasting. Het kabinet wordt onder meer opgeroepen om nog dit jaar met een contourennota te komen voor een belastingheffing over het werkelijk behaalde rendement en om met tussentijdse oplossingen te komen voor de belastingheffing op spaargeld.
De andere moties hebben betrekking op een extra overgangsregeling voor de in 2011 afgeschafte levensloopregeling, op de knelpunten bij de uitvoering van de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (Wet DBA) en op de afspraken over een wereldwijde belastingheffing op de winst van multinationals.
De minister van SZW heeft een de Tweede Kamer in een brief geïnformeerd over de voortgang van de Tijdelijke Ondersteuning voor Noodzakelijke Kosten (TONK).
In het kader van de verlenging van het steun- en herstelpakket is ook de TONK verlengd tot 1 oktober 2021.
De TONK is geïntroduceerd omdat andere regelingen geen of onvoldoende steun boden. De TONK is opgenomen in het juridisch kader van de bijzondere bijstand als onderdeel van de Participatiewet. Het kader van de bijzondere bijstand betekent dat er sprake moet zijn van bijzondere omstandigheden waarin de noodzakelijke kosten door een huishouden niet kunnen worden voldaan uit de resterende draagkracht. Gemeenten voeren de TONK uit en kunnen zelf de voorwaarden bepalen waaronder ondersteuning wordt verleend. Het aanvankelijk beschikbaar gestelde budget van € 130 miljoen is verdubbeld.
Het aantal aanvragen voor de TONK ligt lager dan verwacht. Dat biedt gemeenten de mogelijkheid om hun beleid te verruimen. Veel gemeenten hebben de regeling inmiddels aangepast of zijn van plan dat te doen.
De minister is van mening dat gemeenten op een goede wijze invulling geven aan de uitvoering van de TONK en dat de verschillen qua toepassing tussen gemeenten kleiner zijn geworden.
Bij de behandeling van het belastingplan 2021 is de regering gevraagd onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor een nationale heffing op nieuw plastic.
De staatssecretaris van Financiën heeft een eerste verkenning laten doen, waarbij de plasticketen en de Nederlandse spelers in beeld zijn gebracht. Volgens de staatssecretaris kan het rapport van dit onderzoek als vertrekpunt dienen voor een door het volgende kabinet mogelijk voor te stellen belasting op plastic. Wel is dan verder onderzoek nodig naar varianten en alternatieven en de bijbehorende effecten.
Volgens de onderzoekers is een belasting op de doorverkoop van kunststof korrels en poeder aan producenten van plastic (tussen)producten het eenvoudigst te realiseren. Een dergelijke belasting brengt het risico van verschuiving van de productie van plastics mee. Een belasting op plastic eindproducten heeft deze weglekeffecten niet, maar is moeilijker vorm te geven vanwege het grote aantal producten en belastingplichtigen.
Andere beleidsinstrumenten dan een belasting op plastic zijn volgens de onderzoekers het overwegen waard. Voorbeelden zijn een verhoging van de doelstelling op het gebied van plasticrecycling, het invoeren van een verplicht minimumaandeel gerecycled plastic in nieuw plastic en het verbieden van plasticgebruik bij zwerfafvalgevoelige toepassingen.
Sinds 1 januari 2013 geldt voor nieuwe eigenwoningschulden de eis dat de schuld gedurende de looptijd ten minste annuïtair en in ten hoogste 360 maanden volledig wordt afgelost.
Volgens de wettelijke regeling moet een op 31 december van een kalenderjaar opgelopen aflossingsachterstand uiterlijk op 31 december van het volgende kalenderjaar zijn ingelopen. Is dat niet het geval, dan blijft de schuld alleen een eigenwoningschuld als per 1 januari daaropvolgend een nieuw ten minste annuïtair aflosschema wordt overeengekomen voor de resterende looptijd.
De coronacrisis vormt de aanleiding voor een alternatieve regeling om een opgelopen aflossingsachterstand in te lopen. De staatssecretaris van Financiën heeft daartoe een goedkeurend besluit gepubliceerd. Het besluit geldt onder voorwaarden ook voor al vóór de publicatie overeengekomen betaalpauzes die verband houden met de coronacrisis. Een betaalpauze kan fiscale gevolgen hebben voor het moment waarop de tijdens de betaalpauze verschuldigde, maar niet betaalde, rente in aftrek komt. Een eventuele schuld voor het inhalen van een renteachterstand valt altijd in box 3.
De alternatieve regeling geldt voor betaalpauzes die aan de volgende voorwaarden voldoen:
- de belastingplichtige heeft tussen 12 maart en 1 oktober 2021 bij zijn geldverstrekker gemeld dat hij betalingsproblemen heeft door de coronacrisis;
- de betaalpauze gaat uiterlijk op 1 oktober 2021 in en is schriftelijk door de geldverstrekker bevestigd; en
- de looptijd van de betaalpauze is maximaal twaalf maanden.
Als de lening door een andere geldverstrekker is verstrekt, gelden twee aanvullende voorwaarden:
- de terugval in arbeidsinkomen van de belastingplichtige door de coronacrisis bedraagt ten minste 20% over een periode van drie aaneengesloten kalendermaanden; en
- de belastingplichtige kan aannemelijk maken dat hij aan alle voorwaarden voldoet.
De staatssecretaris heeft goedgekeurd dat al eerder dan per 1 januari 2022 resp. 2023 een nieuw aflosschema wordt overeengekomen. Voor deze goedkeuring gelden de volgende voorwaarden:
- In plaats van het wettelijke toetsmoment geldt de dag waarop de betaalpauze afloopt als toetsmoment voor de aflossingsachterstand.
- Het nieuwe aflosschema is gebaseerd op de omvang van de schuld volgens het oude aflosschema, verhoogd met de aflossingsachterstand.
- Het nieuwe aflosschema heeft maximaal dezelfde resterende looptijd als de oorspronkelijke schuld.
- Het nieuwe aflosschema moet zo snel mogelijk na afloop van de betaalpauze ingaan, maar uiterlijk op 1 januari 2022 resp. 2023.
Het kan gewenst zijn de resterende lening te splitsen in de resterende hoofdsom en de door de betaalpauze ontstane aflossingsachterstand. De staatssecretaris heeft goedgekeurd dat alleen voor de aflossingsachterstand een nieuw aflosschema wordt opgesteld. De ontstane aflossingsachterstand wordt afgelost in maximaal de resterende looptijd van de oorspronkelijke schuld. Voor het overige gelden de voorwaarden die ook aan de eerste goedkeuring zijn gesteld.
De rente op de eigenwoningschuld is aftrekbaar op het moment waarop deze is betaald, verrekend, ter beschikking is gesteld of rentedragend is geworden. Een belastingplichtige kan de tijdens de betaalpauze verschuldigde rente alleen over het jaar 2021 in aftrek brengen, als:
- hij deze rente alsnog (na de betaalpauze) in 2021 betaalt, óf
deze rente in 2021 is verrekend, ter beschikking is gesteld of rentedragend is geworden.
In een brief aan de Tweede Kamer van 27 mei 2021 heeft het kabinet aangekondigd dat het steun- en herstelpakket, waaronder de tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo), met drie maanden wordt verlengd tot 1 oktober 2021.
Het besluit waarmee de Tozo wordt gewijzigd is inmiddels in het Staatsblad geplaatst. De voorwaarden voor het recht op uitkering op grond van de Tozo zijn niet gewijzigd. Wel zijn de voorwaarden voor leningen voor bedrijfskapitaal versoepeld.
De verplichte aflossing van de lening start per 1 januari 2022 in plaats van per 1 juli 2021. De periode waarbinnen moet worden afgelost is verlengd van 3,5 tot 5 jaar. Over het jaar 2021 is geen rente verschuldigd over een onder de Tozo verstrekte lening. De versoepelde voorwaarden gelden zowel voor nieuwe als voor bestaande leningen voor bedrijfskapitaal.
In een eerdere Kamerbrief heeft de staatssecretaris van Financiën een aantal suggesties gedaan om fiscale wetgeving meer te spreiden.
Naar aanleiding daarvan zijn vragen gesteld. In antwoord daarop deelt de staatssecretaris mee, dat hij heeft gezocht naar mogelijkheden om de Kamer al bij de behandeling van het pakket Belastingplan 2022 meer inzicht te bieden in de totstandkoming van de fiscale wetsvoorstellen. De beleidsmatige keuzes die ten grondslag liggen aan de wetsvoorstellen van het Belastingplan zullen bij het indienen van de wetsvoorstellen aan de Tweede Kamer verstrekt. Als bijlage bij zijn bief heeft de staatssecretaris een overzicht van de maatregelen, die in het Belastingplan 2022 worden opgenomen, gevoegd. Het gaat onder meer om:
- de invoering van een vrijstelling voor de subsidie vaste lasten en de subsidie financiering vaste lasten startende mkb-ondernemingen;
- de verhoging van de vrije ruimte werkkostenregeling i.v.m. de steunpakketten COVID-19;
- de introductie van een gerichte vrijstelling in de loonbelasting voor de vergoeding voor thuiswerkkosten;
- het fiscaal aantrekkelijker maken om aandelenoptierechten als loon te verstrekken t.b.v. het stimuleren van innovatie;
- wijziging van de eigenwoningregeling op het terrein van gezamenlijke aankoop en financiering door fiscale partners en op het terrein van overlijden van een van de partners;
- het verduidelijken van de berekenwijze van de achterliggende parameters voor box 3; en
- het herstel van enkele technische omissies van de Wet aanpassing box 3.
Het pakket Belastingplan zal naar verwachting bestaan uit zes wetsvoorstellen:
- Wetsvoorstel Belastingplan 2022;
- Wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2022;
- Wetsvoorstel Belastingplichtmaatregel omgekeerde hybride lichamen;
- Wetsvoorstel Verlaging verhuurderheffing;
- Wetsvoorstel Verzamelwet Hersteloperatie Toeslagen;
- Wetsvoorstel Wet versterken grondslag cameratoezicht en gegevensverwerking Douane.
De staatssecretaris lijkt bereid te zijn om tegemoet te komen aan de wens van de Tweede Kamer om het pakket Belastingplan onder embargo enkele dagen voor Prinsjesdag te verstrekken. Daarmee krijgt het parlement meer tijd om de wetgeving te bestuderen. Dit kan de parlementaire behandeling van de fiscale wetgeving ten goede komen.
De belastingheffing in box 3 blijft de aandacht houden van de Tweede Kamer en het kabinet. De wens van beide partijen is om de huidige forfaitaire belastingheffing om te zetten in een heffing over het werkelijk behaalde rendement.
Het kabinet heeft onderzoek laten doen naar de praktische mogelijkheden om de benodigde informatie te verzamelen voor een moderne en uitvoerbare heffing over het werkelijk behaalde rendement. Ook heeft het kabinet juridische deskundigen gevraagd naar de mogelijkheden voor een tegenbewijsregeling voor spaarders in box 3. De staatssecretaris van Financiën heeft de onderzoeksrapporten naar de Tweede Kamer gestuurd.
Volgens de staatssecretaris levert het onderzoek goede aanknopingspunten op om een heffing naar werkelijk rendement nader uit te werken. Voor een deel van de vermogensbestanddelen zijn de gegevens beschikbaar om te komen tot een heffing naar het werkelijke rendement. Wel moet de bestaande data-aanlevering aan de Belastingdienst door partijen als banken en verzekeraars worden uitgebreid. Voor onroerende zaken en ‘overige bezittingen’ zijn minder gegevens beschikbaar en is de Belastingdienst afhankelijk van wat de belastingplichtige zelf aanlevert. De data-positie van de Belastingdienst varieert per vermogensbestanddeel en per vormgeving van een heffing naar werkelijk rendement. Met die inzichten dient in eventuele vervolgstappen rekening te worden gehouden. Gedacht kan worden aan een heffing over het werkelijke rendement van bank- en spaartegoeden en financiële producten in combinatie met een forfaitaire heffing voor vermogensbestanddelen zoals onroerende zaken.
Een tegenbewijsregeling voor alleen spaarders is juridisch niet houdbaar vanwege strijd met het gelijkheidsbeginsel. Het niet kunnen toepassen van de tegenbewijsregeling door andere belastingplichtigen dan spaarders kan leiden tot een disproportionele ongelijke behandeling van de verschillende groepen belastingplichtigen.
Het kabinet heeft besloten om de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) voor het derde kwartaal van 2021 aan te passen. Dat gebeurt door de invoering van een omzetverliesplafond.
Steunmaatregelen derde kwartaal 2021
Het op te geven omzetverlies voor de berekening van de hoogte van de NOW wordt begrensd op 80%. Een hoger verwacht of gerealiseerd omzetverlies dan 80% leidt niet tot een hoger subsidiebedrag. Het subsidiepercentage blijft 85%. Dit betekent dat een bedrijf met een omzetverlies van 80% of meer subsidie krijgt voor 68% (80 x 85%) van de loonkosten. Voor bedrijven met een omzetverlies van 20 tot 80% verandert er niets. De overige steunmaatregelen blijven in het derde kwartaal ongewijzigd.
Het kabinet verwacht dat in het vierde kwartaal van dit jaar alle restricties en contactbeperkende maatregelen zullen zijn opgeheven. Daarom wordt alle steun met ingang van het vierde kwartaal beëindigd.
Verlenging regeling uitstel van betaling
In lijn met de door de Tweede Kamer aangenomen motie wordt de versoepelde regeling voor het uitstel van betaling voor belasting verlengd tot 1 oktober 2021. Het kabinet vraagt ondernemers niet langer gebruik te maken van deze regeling dan nodig is. Ondernemers kunnen tot uiterlijk 1 oktober 2021 uitstel van betaling of een verlenging van verleend uitstel aanvragen. Het uitstel voor ondernemers, die eerder dit jaar verlenging hebben gekregen, geldt automatisch tot 1 oktober 2021. Voor alle ondernemers die gebruik maken van de versoepelde uitstelregeling geldt dat nieuw opkomende verplichtingen pas vanaf 1 oktober 2021 hoeven te worden hervat. Voor de loon- en omzetbelasting houdt dit in dat de belasting over het laatste belastingtijdvak voor 1 oktober 2021 weer tijdig moet worden voldaan.
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland heeft bekendgemaakt dat aanvragen voor de TVL voor het tweede kwartaal van 2021 met ingang van 25 juni 2021 kunnen worden ingediend.
De TVL geldt in het tweede kwartaal ook voor ondernemers die tussen 16 maart en 30 juni 2020 zijn gestart met hun bedrijf. De subsidie bedraagt 100% van de berekende vaste lasten. Voor mkb’ers is dit maximaal € 550.000 en voor grote bedrijven maximaal € 1,2 miljoen. Als referentieperiode geldt naar keuze van de aanvrager het tweede kwartaal van 2019 of het derde kwartaal van 2020.
De aanvraag tot vaststelling van de TVL-subsidie voor het vierde kwartaal van 2020 moet uiterlijk op 1 september 2021 zijn ingediend
Aanvankelijk gold 1 juli 2021 als uiterste datum. De uiterste datum voor de aanvraag is gewijzigd om te voorkomen dat de subsidie ambtshalve moet worden vastgesteld.
De minister van SZW heeft Kamervragen beantwoord die zijn gesteld naar aanleiding van een artikel met als titel: Tozo-uitkering is halve sigaar uit eigen doos.
De Participatiewet heeft als hoofdregel dat al het vermogen en het inkomen waarover een alleenstaande of gezin beschikt of kan beschikken tot de middelen worden gerekend waarmee in het levensonderhoud kan worden voorzien. Dat geldt ook voor ontvangen kinderalimentatie. De bijstand is aanvullend op de eigen middelen. De Tozo is gebaseerd op de Participatiewet en daarmee ook een gezinsuitkering. Als de Tozo-gerechtigde een partner heeft, betekent dit dat de uitkering aan beide partners wordt toegekend. Omdat de Tozo-uitkering aan beide partners gezamenlijk toekomt, ontvangen beide partners een jaaropgave, ieder voor de helft van het toegekende bedrag.
De heffing van inkomstenbelasting is geen aanpassing van de toegekende bijstand. Dat betekent dat er geen aanleiding is tot een aanvulling vanuit de bijstand. De Tozo kan bij partners van zelfstandigen leiden tot een hogere inkomstenbelastingaanslag. Deze aanslag heeft betrekking op het individueel vastgestelde inkomen van de partner. Voor het achterwege laten van belastingheffing bestaat geen wettelijke basis.
De uitkeringsbedragen van diverse sociale verzekeringen zijn gekoppeld aan het wettelijk minimumloon. In verband met de halfjaarlijkse aanpassing van het wettelijk minimumloon worden diverse uitkeringsbedragen per 1 juli 2021 aangepast.
Algemene nabestaandenwet
De bruto-nabestaandenuitkering bedraagt:
- voor een nabestaande die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt € 1.250,16;
- voor een nabestaande die een gezamenlijke huishouding ten behoeve van de verzorging van een hulpbehoevende voert € 785,54;
- voor een nabestaande die met één of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft € 785,54.
De bruto-wezenuitkering bedraagt:
- voor een kind jonger dan 10 jaar € 400,05;
- voor een kind van 10 jaar of ouder maar jonger dan 16 jaar € 600,08;
- voor een kind van 16 jaar of ouder maar jonger dan 21 jaar € 800,10.
Algemene Ouderdomswet
Het bruto-ouderdomspensioen bedraagt:
- voor een alleenstaande € 1.275,39; en
- voor een gehuwde of samenwonende € 863,66.
Beslagvrije voet
De beslagvrije voet van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedraagt maximaal:
- voor een alleenstaande € 1.664,51;
- voor een alleenstaande ouder € 1.782,62;
- voor gehuwden zonder kinderen € 2.203,77; en
- voor gehuwden met kinderen € 2.321,89.
Op 1 juli loopt de coronamaatregel voor uitstel van betaling van belastingschulden af. Tot die datum kunnen belastingplichtigen nog uitstel van betaling aanvragen voor belastingschulden die tot 1 juli 2021 zijn ontstaan.
Schulden na 1 juli 2021 vallen (nog) niet onder de regeling. Dat betekent dat de aangifte loonheffingen of btw over het tijdvak juni 2021 weer gewoon volgens de oude regels moet worden betaald! Wel ligt er nog een motie in de tweede kamer om deze termijn met een kwartaal te verlengen tot 1 oktober 2021.
Is er op basis van de oude regeling al verlenging van eerder verkregen uitstel gekregen, dan loopt het uitstel automatisch door tot 1 juli 2021. De opgebouwde belastingschuld hoeft dan niet meteen te worden afgelost. De aflossing start uiterlijk op 1 oktober 2022. De aflossingstermijn bedraagt 60 maanden.
Ondernemers die eerder een aanvraag voor drie maanden hadden ingediend en na deze drie maanden niet aan hun betalingsverplichtingen kunnen voldoen, dienen zélf om verlenging van het uitstel te vragen. Doen ze dit niet, dan lopen ze het risico om uitgesloten te worden voor de betalingsregeling van 60 maanden.
Het Belastingplan 2021 omvat onder andere een aanpassing van de verliesverrekening in de vennootschapsbelasting.
Verliezen kunnen worden verrekend met de belastbare winst van het voorgaande jaar, de zogenaamde achterwaartse verliesverrekening, en met belastbare winsten van volgende jaren: de voorwaartse verliesverrekening. De aanpassing houdt in dat de voorwaartse verliesverrekening in de tijd onbeperkt is. Voor zover de verrekenbare verliezen meer bedragen dan € 1 miljoen worden deze verrekend tot een bedrag van 50% van de belastbare winst nadat die winst is verminderd met een bedrag van € 1 miljoen. Verliezen tot € 1 miljoen zijn volledig verrekenbaar. De achterwaartse verliesverrekening is beperkt tot het voorgaande jaar. Ook voor de achterwaartse verliesverrekening geldt de beperking voor verliezen boven een bedrag van € 1 miljoen. De aanpassing van de verliesverrekening gaat in per 1 januari 2022. De wijzigingen gelden voor verliezen uit boekjaren, die zijn aangevangen op of na 1 januari 2013 voor zover deze verliezen worden verrekend met belastbare winsten van boekjaren, die aanvangen op of na 1 januari 2022.
Het besluit tot inwerkingtreding van dit onderdeel van het Belastingplan is op 4 juni jl. in het Staatsblad gepubliceerd.
De Tweede Kamer heeft een motie aangenomen waarin wordt gevraagd om voorwaarden te stellen aan multinationals met betrekking tot bonussen en dividenden als ze subsidie uit het coronasteunpakket ontvangen.
In reactie daarop stelt de minister van SZW voor om in de NOW-4 een aanvullende voorwaarde op te nemen met betrekking tot het uitkeren van bonussen en dividend. Werkgevers worden verplicht om bij de aanvraag van de NOW een overeenkomst te sluiten met een vertegenwoordiging van werknemers over hoe wordt omgegaan met bonussen en dividend. Deze aanvullende voorwaarde geldt enkel voor de NOW-4. De voorwaarde geeft de werknemersvertegenwoordiging de gelegenheid het gesprek aan te gaan over de uitkering van bonussen en dividend in relatie tot het belang van behoud van werkgelegenheid.
Vanaf de invoering van de NOW-2 geldt dat elk bedrijf dat een voorschot van € 100.000 of een definitieve subsidie van € 125.000 of meer ontvangt, geen bonussen aan directie en bestuur mag uitkeren, geen dividend aan aandeelhouders mag uitkeren en geen eigen aandelen mag inkopen. Dit geldt ook voor multinationals die gebruik maken van de NOW. Deze voorwaarden gelden niet voor bedrijfsonderdelen die niet in Nederland zijn gevestigd en/of geen werknemers in dienst hebben met Nederlands sociaal verzekeringsloon. Deze bedrijfsonderdelen kunnen geen gebruik maken van de NOW.
Bij een NOW-aanvraag op werkmaatschappijniveau, wanneer het concern niet, maar een werkmaatschappij wel voldoet aan de vereiste 20% omzetdaling, geldt een breder verbod. Het gehele concern mag in dat geval geen dividend uitkeren. Dit geldt ook voor buitenlandse bedrijfsonderdelen en voor onderdelen die zelf geen NOW hebben aangevraagd. Het inkopen van eigen aandelen is voor de gehele groep niet toegestaan. Het bonusverbod geldt voor de Raad van Bestuur, de directie van het concern en de aanvragende werkmaatschappij, maar niet voor andere bedrijfsonderdelen die geen NOW-aanvraag hebben ingediend. Deze regeling geldt sinds de NOW-1.
De minister vindt het onwenselijk om de voorwaarden voor het uitkeren van dividend en bonussen achteraf te verzwaren.
De minister van SZW heeft een zestal voorstellen gedaan ter aanpassing van de controlesystematiek van de NOW.
De voorstellen moeten leiden tot een verlichting van de administratieve lasten, vooral voor werkgevers die een kleiner subsidiebedrag ontvangen.
Drempel derdenverklaring
Een grote groep ondernemingen kan volstaan met de aanlevering van een derdenverklaring. Op dit moment is bij een voorschot van € 20.000 tot € 100.000 en bij een definitief vastgestelde subsidie van € 25.000 tot € 125.000 een derdenverklaring vereist. Het drempelbedrag voor een derdenverklaring gaat voor de NOW-3 en NOW-4 omhoog naar € 40.000. Dit geldt voor het voorschotbedrag en voor het definitieve subsidiebedrag. De bovengrens van € 125.000 blijft bestaan, maar geldt ook voor het voorschotbedrag voor de NOW-3 en -4. De bestaande controle op definitieve aanvragen door SZW wordt geïntensiveerd.
Beperking werkzaamheden wanneer de financiële administratie al door een deskundige derde wordt gevoerd
Veel bedrijven, die een derdenverklaring voor de NOW nodig hebben, laten hun administratie al voeren door een deskundige en betrekken deze bij het opstellen van de aanvraag tot vaststelling. In die situatie hoeven werkzaamheden, die voor de normale dienstverrichting zijn verricht, niet nogmaals voor de aanvraag te worden gedaan. Wel moet de derdenverklaring bij de vaststellingsaanvraag gevoegd worden.
Controle NOW-3 en NOW-4 als ware het één opdracht
Per tranche van de NOW is nu een aparte controle vereist. Per NOW-periode moeten bepaalde voorwaarden worden getoetst. Het is gebruikelijk dat dit aparte opdrachten zijn met separate dossiervoering en controlewerkzaamheden. Voor de controle van de NOW-3 en -4 kan de accountant de opdracht voor de verschillende tranches beschouwen als één opdracht.
Aanpassing standaarden NOW
Voor de controle van een aanvraag tot vaststelling van de NOW is vorig jaar door de NBA een aparte standaard ontwikkeld. De NBA zal deze standaard aanpassen, waardoor er inhoudelijke en procesmatige samenvoegingen kunnen plaatsvinden.
Uitbreiding werkzaamheden door groepsaccountant
Een accountant van een werkmaatschappij heeft mogelijk geen zicht op controle-aspecten van de rest van het concern. Bij de controle van de omzet mag gebruik worden gemaakt van de controlewerkzaamheden van de groepsaccountant. De accountant hoeft op werkmaatschappijniveau niet zelf deze controle uit te voeren en evenmin een uitgebreide review uit te voeren op de werkzaamheden van de groepsaccountant. Ook andere werkzaamheden, die door de groepsaccountant van een concern worden uitgevoerd, kunnen voor de NOW-controle worden gebruikt.
Aanpassing controlepiramide bij aanvragen op werkmaatschappijniveau
Voor alle aanvragen waarbij de omzetdaling op het niveau van een werkmaatschappij wordt vastgesteld is op dit moment een accountantsverklaring met redelijke mate van zekerheid vereist, ongeacht de hoogte van de ontvangen tegemoetkoming. Als de definitief vastgestelde subsidie lager is dan € 375.000 volstaat een verklaring met beperktemate van zekerheid.
De Tweede Kamer heeft vier moties aangenomen met betrekking tot het internationale fiscale beleid van Nederland.
De Kamer verzoekt de regering in de OESO en in de EU een voortrekkersrol te nemen om tot afspraken over een internationaal minimumwinstbelastingtarief te komen. Daarnaast wordt de regering opgeroepen om het voortouw te nemen in de strijd tegen belastingontwijking. Zo moeten constructies om belasting te ontwijken door leningen met hoge rentevergoedingen waarmee de belastinggrondslag wordt uitgehold, desnoods eenzijdig, onaantrekkelijk worden gemaakt. De Kamer verzoekt de staatssecretaris van Financiën om met exportkredietverzekeraars afspraken te maken over country-by-country reporting als criterium bij de aanvraag voor exportkredietverzekeringen.
In verband met de verhoging van de minimumjeugdlonen komen werkgevers in aanmerking voor een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkomingen loondomein.
Deze tegemoetkoming wordt aangeduid met de term jeugd-lage inkomensvoordeel of jeugd-LIV. Voorwaarde voor de tegemoetkoming is dat de werknemer een gemiddeld uurloon verdient dat binnen een leeftijdsafhankelijke bandbreedte valt. De minister van SZW heeft de grenzen van de bandbreedte van het uurloon voor de toepassing van het jeugd-LIV voor het jaar 2021 vastgesteld. De bedragen zijn afhankelijk van de leeftijd van de werknemer op 31 december 2020.
Leeftijd bereikt op 31-12-2020
|
ondergrens
|
bovengrens
|
20 jaar
|
€ 8,43
|
€ 10,48
|
19 jaar
|
€ 6,32
|
€ 9,38
|
18 jaar
|
€ 5,27
|
€ 7,04
|
De staatssecretaris van EZK heeft de subsidieregeling tegemoetkoming vaste lasten (TVL) voor startende mkb-ondernemingen gepubliceerd.
De regeling is inmiddels in werking getreden en vervalt per 1 januari 2022. In een Kamerbrief van 21 januari 2021 is de regeling voor starters aangekondigd. De regeling geldt voor ondernemers, die volgens de inschrijving in het handelsregister zijn gestart tussen 1 oktober 2019 en 30 juni 2020 en is beperkt tot het eerste kwartaal van 2021.
De startersregeling kent dezelfde afbakening als de TVL. Dit betekent dat de regeling niet geldt voor:
- financiële instellingen;
- overheden en extraterritoriale instellingen;
- huishoudens;
- publiekrechtelijke rechtspersonen;
- overheidsbedrijven;
- bekostigde scholen en instellingen voor beroeps- en hoger onderwijs.
Het omzetverlies moet meer dan 30% bedragen. De vaste lasten moeten minimaal € 1.500 bedragen, net als bij de TVL. Als referentieperiode voor het omzetverlies geldt het derde kalenderkwartaal van 2020 vanwege de versoepelde coronamaatregelen in die periode. Het omzetverlies wordt bepaald door de omzet van het eerste kalenderkwartaal van 2021 te vergelijken met de omzet van de referentieperiode. Subsidies, tegemoetkomingen of andere steun van de overheid in verband met de bestrijding van de coronacrisis maken geen deel uit van de omzet voor de toepassing van deze regeling.
De vaste lasten worden bepaald op een per SBI-code vastgesteld percentage van de omzet. De vaste lastenpercentages per SBI-code zijn dezelfde als bij de TVL. De subsidie bedraagt de referentieomzet maal het omzetverlies in procenten maal het vaste lastenpercentage maal 85%. De subsidie bedraagt maximaal € 124.999 per getroffen startende mkb-onderneming en minimaal € 1.500.
Aanvragen voor deze regeling kunnen vanaf 31 mei 2021 worden ingediend bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) via een daartoe beschikbaar gesteld formulier.
Om het risico op misbruik en oneigenlijk gebruik van deze regeling te beperken, moeten ondernemingen die tussen 16 maart 2020 en 30 juni 2020 zijn ingeschreven en die een subsidie van minimaal € 25.000 aanvragen, een verklaring van een onafhankelijke deskundige aanleveren. De deskundige derde kan deze verklaring onafhankelijk van de aanvrager indienen op het portaal van RVO.nl. Aanvragen kunnen worden ingediend tot en met 12 juli. RVO.nl stelt de subsidie direct vast en werkt dus niet met voorschotten. De uiterste datum van subsidievaststelling is 31 december 2021.
De Baangerelateerde Investeringskorting (BIK) wordt met terugwerkende kracht tot 1 januari 2021 ingetrokken.
De BIK is daarmee per saldo niet ingevoerd. De aanleiding is dat de Europese Commissie de regeling mogelijk ziet als een vorm van ongeoorloofde staatssteun. Om het budget dat voor de BIK was uitgetrokken toch aan het bedrijfsleven ten goede te laten komen stelt het kabinet voor om de premie voor het Algemeen Werkloosheidsfonds (AWf) te verlagen, waarschijnlijk per 1 augustus 2021.
Voor intrekking van de BIK is een wetswijziging nodig. Het kabinet heeft een daartoe strekkend wetsvoorstel aan de Raad van State voor advies aangeboden. Daarna zal het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk aan het parlement worden voorgelegd.
Ondernemers, die hun bedrijf tussen 1 oktober 2019 en 30 juni 2020 hebben ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, kunnen vanaf 31 mei een aanvraag indienen voor de TVL.
De regeling geldt voor ondernemers in het mkb en zzp’ers met een vestigingsadres, dat afwijkt van het woonadres. Om voor de startersregeling TVL in aanmerking te komen moet een ondernemer in het eerste kwartaal van 2021 30% omzetverlies hebben geleden ten opzichte van het derde kwartaal van 2020. Voor het tweede kwartaal geldt ook voor startende ondernemers de algemene TVL-regeling.
Andere voorwaarde voor de TVL voor startende ondernemers is een bedrag van ten minste € 1.500 aan vaste lasten per kwartaal. Het subsidiepercentage bedraagt 85%. Het maximale subsidiebedrag voor het eerste kwartaal is € 124.999. Bij een subsidiebedrag vanaf € 25.000 is een verklaring van een deskundige nodig bij de aanvraag.
Startende ondernemingen, die deel uitmaken van een groep van ondernemingen, komen niet in aanmerking voor de regeling omdat zij niet als starter worden gezien.
Het aanvraagloket voor de TVL voor startende ondernemers is geopend van 31 mei 2021 om 09.00 uur tot 12 juli 2021 om 17.00 uur.
Het kabinet heeft de voorstellen voor het steun- en herstelpakket in het derde kwartaal 2021 bekendgemaakt.
NOW
|
NOW-3 (1e en 2e kwartaal 2021)
|
NOW-4 (3e kwartaal 2021)
|
Omzetverlies
|
20%
|
20%
|
Subsidiepercentage
|
85%
|
85%
|
Maximum salaris
|
2 x maximum dagloon
|
2 x maximum dagloon
|
Vrijstelling loonsomdaling
|
10%
|
10%
|
Opslag werkgeverslasten
|
40%
|
40%
|
De loonsubsidie NOW wordt verlengd met drie maanden, tot en met 30 september 2021 (NOW-4). Het maximale vergoedingspercentage blijft 85; de loonsomvrijstelling bedraagt 10% van de loonsom. Als voorwaarde om in aanmerking te komen voor de NOW-4 geldt een minimaal omzetverlies van 20%. De forfaitaire opslag bedraagt 40% en de maximale vergoeding per werknemer twee keer het maximum dagloon. De referentiemaand voor de loonsom voor de NOW-4 is februari 2021. Deze maand geeft een representatiever beeld van de huidige loonsom dan de oude referentiemaand (juni 2020).
Met ingang van de NOW-3 telt een door de ondernemer ontvangen Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) niet langer als omzet voor de NOW. De NOW-3 geldt voor de periode van 1 oktober 2020 tot en met 30 juni 2021.
TVL
|
Tweede Kwartaal 2021
|
Derde kwartaal 2021
|
Omzetverlies, minimaal
|
30%
|
30%
|
Subsidiepercentage
|
100%
|
100%
|
Maximum bedrag mkb*
|
€ 550.000
|
€ 550.000
|
Maximum grote bedrijven*
|
€ 1.200.000
|
€ 600.000
|
Overig
* maximum subsidiebedrag voor hele steunperiode is € 1,8 miljoen
|
- Minimum vergoeding € 1.500
- Mkb en niet-mkb
- Vaste-lastendrempel € 1.500
|
- Minimum vergoeding € 1.500
- Mkb en niet-mkb
- Vaste-lastendrempel € 1.500
|
De TVL stelt ondernemers in staat om hun vaste lasten ook in een tijd met minder of zelfs geen inkomsten te betalen. Het kabinet verlengt de TVL per 1 juli 2021 met één kwartaal (TVL-3), zonder aanpassingen in de regeling. Het vergoedingspercentage blijft 100 en de omzetdervingsdrempel van 30% wordt gehandhaafd. De regeling blijft in het derde kwartaal ook openstaan voor niet-mkb bedrijven. Het maximumbedrag dat een mkb-ondernemer kan ontvangen blijft € 550.000. Voor grote bedrijven wordt dit € 600.000. In het derde kwartaal blijft het mogelijk om als referentiekwartaal voor het derde kwartaal van 2020 in plaats van voor het derde kwartaal van 2019 te kiezen. Het maximum subsidiebedrag voor grote bedrijven wordt voor het tweede kwartaal verhoogd naar € 1,2 miljoen. Bedrijven kunnen door deze verhoging al in het tweede kwartaal van 2021 het staatssteunplafond van € 1,8 miljoen bereiken, waardoor zij in het derde kwartaal geen TVL meer kunnen ontvangen. Er komt geen extra subsidieregeling voor het grootbedrijf.
Tozo
De periode, waarover de Tozo kan worden aangevraagd, wordt verlengd tot 1 oktober 2021. De voorwaarden voor het recht op uitkering wijzigen niet. Wel zal meer dan voorheen de nadruk liggen op het ondersteunen, activeren en stimuleren van ondernemers zodat zij zo snel mogelijk weer op eigen benenkunnen staan.
Terugbetaling lening bedrijfskapitaal
De datum waarop zelfstandige ondernemers moeten beginnen met de terugbetaling van een Tozo-lening voor bedrijfskapitaal wordt met zes maanden uitgesteld tot 1 januari 2022. Tot die datum is geen rente verschuldigd over de lening. De termijn waarbinnen de lening moet worden terugbetaald wordt verlengd van 42 naar 60 maanden.
Terugbetalingen NOW en TVL
Voor terugbetalingen van de NOW en de TVL wordt een doelmatigheidsgrens ingevoerd. Bedragen onder € 500 worden niet ingevorderd. RVO.nl en het UWV voeren dit in de praktijk al uit.
TONK
Ook de TONK wordt met drie maanden verlengd, tot en met het derde kwartaal van 2021. Gemeenten hebben, als uitvoerders van de TONK, beleidsvrijheid met betrekking tot het vaststellen van de draagkracht van de aanvrager. De gemeente kan zelf bepalen in welke mate het inkomen of vermogen wordt betrokken bij het beoordelen van de aanvraag.
Fiscale maatregelen
Het kabinet verlengt diverse fiscale maatregelen tot 1 oktober 2021. Het gaat om:
- het uitstel van administratieve verplichtingen rondom de loonheffingen;
- het akkoord met Duitsland en België over de belastingheffing van grenswerkers;
- de onbelaste reiskostenvergoeding;
- de vrijstelling voor een aantal Duitse netto-uitkeringen;
- het btw-nultarief op mondkapjes;
- de btw-vrijstelling voor de uitleen van zorgpersoneel;
- het btw-nultarief op COVID-19-vaccins en testkits; en
- het behoud van het recht op hypotheekrenteaftrek bij een betaalpauze.
Het tijdelijk verlaagde btw-tarief op online sportlessen loopt door voor groepslessen, totdat deze binnen weer zijn toegestaan.
Urencriterium
Vanwege de aangekondigde versoepelingen van de coronamaatregelen wordt de versoepeling van het urencriterium na 1 juli 2021 niet voortgezet. Vanaf die datum tellen enkel de daadwerkelijk aan de onderneming bestede uren.
Aflossing belastingschuld
De versoepelde regeling voor uitstel van betaling van belastingen voor ondernemers loopt op 1 juli 2021 af. Vanaf deze datum moeten ondernemers nieuwe fiscale betalingsverplichtingen op tijd voldoen. De onder de uitstelregeling opgebouwde belastingschuld moet met ingang van 1 oktober 2022 worden afgelost. Dat is een jaar later dan eerder aangekondigd. De aflossingstermijn voor deze belastingschulden wordt verlengd van 36 naar 60 maanden. Er komt geen generieke kwijtscheldingsregeling voor belastingschulden.
Invorderingsrente
Sinds 23 maart 2020 bedraagt de invorderingsrente 0,01%. Volgens het huidige beleid zou de invorderingsrente per 1 januari 2022 teruggaan naar 4%. Het kabinet kiest ervoor om per 1 januari 2022 de invorderingsrente te verhogen naar 1%. Per 1 juli 2022 gaat de invorderingsrente naar 2%, per 1 januari 2023 naar 3%, om per 1 januari 2024 uit te komen op 4%.
Overige maatregelen
Diverse kredietgarantieregelingen worden verlengd. De BMKB-C is al verlengd tot en met 31 december 2021. De garantieregelingen KKC, GO-C en de regeling Overbruggingskredieten via Qredits worden ook verlengd tot en met 31 december 2021, in lijn met het verlengde EU-staatssteunkader.
Beëindiging Garantieregeling Herverzekering Leverancierskredieten
Per 1 juli 2021 zal de herverzekeringsovereenkomst tussen de Staat en zeven particuliere kredietverzekeraars tot een einde komen. Net als in Duitsland, Denemarken en Engeland concluderen de Nederlandse staat en de betrokken kredietverzekeraars op basis van de huidige marktinformatie dat de regeling niet langer noodzakelijk is.
De staatssecretaris van Financiën heeft het besluit met beleid over het belastbaar feit in de overdrachtsbelasting geactualiseerd.
Er zijn nieuwe goedkeuringen opgenomen voor de situatie van afstand van een recht van opstal tegen verkrijging van een onverdeeld aandeel in een onroerende zaak en voor een verkrijging van aandelen als gevolg van een juridische moeder-dochterfusie.
Afstand recht van opstal
Het is mogelijk dat op een gedeelte van een onroerende zaak een recht van opstal is gevestigd. Het komt voor dat de opstalhouder en de (blote) eigenaar de rechtsverhouding met betrekking tot de onroerende zaak willen wijzigen door een splitsing van de onroerende zaak in appartementsrechten. De opstalhouder doet dan voorafgaand aan de splitsing afstand van het recht van opstal tegen verkrijging van een onverdeeld aandeel in de onroerende zaak. Zowel de afstand van het recht van opstal als de verkrijging van het onverdeeld aandeel in de onroerende zaak vormt een belastbaar feit voor de overdrachtsbelasting. De staatssecretaris keurt onder voorwaarden goed dat in deze situatie geen overdrachtsbelasting verschuldigd is.
Juridische moeder-dochterfusie
Een moedervennootschap kan een juridische fusie aangaan met een vennootschap waarvan zij alle aandelen houdt. Door deze fusie gaat het vermogen van de verdwijnende dochtervennootschap onder algemene titel over naar de verkrijgende moedervennootschap. De aandeelhouders van de moedervennootschap behouden hun aandelen. Bij een omgekeerde moeder-dochterfusie is de moedervennootschap de verdwijnende vennootschap. De dochter trekt dan de bij de moeder in bezit zijnde aandelen in en kent vervolgens nieuwe aandelen toe aan de aandeelhouders van de verdwijnende moedervennootschap. Als de dochtervennootschap een onroerendezaaklichaam is, zijn de aandeelhouders vanwege de verkrijging van aandelen in beginsel overdrachtsbelasting verschuldigd. Als de verdwijnende moedervennootschap ook een onroerendezaaklichaam was, is het niet in alle gevallen gewenst dat de aandeelhouders bij de verkrijging van de aandelen in de dochtervennootschap overdrachtsbelasting verschuldigd zijn. Daarom keurt de staatssecretaris onder voorwaarden goed dat geen overdrachtsbelasting is verschuldigd ter zake van de verkrijging van de aandelen in de dochtervennootschap.
Overige wijzigingen
Voor de goedkeuringen betreffen het certificeren van aandelen en het ongedaan maken van certificering is niet langer vereist dat alle aandeelhouders hun aandelen certificeren of dat alle certificaathouders hun certificaten omwisselen voor de onderliggende aandelen.
De staatssecretaris van EZK heeft, mede namens de minister van SZW, Kamervragen beantwoord over vertragingen bij de herbeoordeling van TVL-aanvragen.
Naar aanleiding van uitspraken van het College van Beroep voor het bedrijfsleven worden ongegrond verklaarde bezwaarschriften tegen de afwijzing van een TVL-aanvraag opnieuw beoordeeld. Het betreft aanvragen die zijn afgewezen op grond van de SBI-code van de aanvrager. Van de herbeoordelingen is 97,5% inmiddels uitgevoerd. Bezwaarschriften over SBI-codes kunnen nog steeds worden ingediend bij RVO.nl. Deze krijgen een reguliere beoordeling in de bezwaarprocedure. RVO.nl handelt ca. 90% van de bezwaren binnen de wettelijke beslistermijn van maximaal 12 weken af. Volgens de staatssecretaris heeft RVO.nl het systeem aangepast, zodat een ondernemer bij het invullen van het aanvraagformulier voor de TVL de juiste SBI-code te zien krijgt.
De maximale rente voor consumptieve kredieten is gekoppeld aan de wettelijke rente in de vorm van een opslag op de wettelijke rente.
Deze opslag bedraagt 12 procentpunten. De wettelijke rente bedraagt momenteel 2%. De maximale rente voor consumptieve kredieten komt daarmee uit op 14% per jaar. In verband met de coronacrisis is de opslag op de wettelijke rente tijdelijk verlaagd naar 8 procentpunten. De maximale kredietvergoeding bedraagt nu dus 10% per jaar. De tijdelijke verlaging geldt tot 1 september 2021. De minister van Financiën heeft een wijzigingsbesluit ter consultatie gepubliceerd waardoor wordt de verlaging wordt verlengd tot 1 juli 2022.
Op 1 juli 2021 treedt de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen (Wbtr) in werking.
De wet is bedoeld ter verbetering van de kwaliteit van het bestuur en het toezicht op bestuur van stichtingen en verenigingen. De wet heeft ook gevolgen voor andere rechtspersonen, zoals coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen. De Wbtr bevat regelingen met betrekking tot toezicht, tegenstrijdig belang, aansprakelijkheid, ontslag van bestuurders en commissarissen, meervoudig stemrecht en belet en ontstentenis. De wet bepaalt uitdrukkelijk dat bestuurders bij de vervulling van hun taak handelen in het belang van de vereniging of stichting.
Toezicht
Voor alle rechtspersonen voorziet de Wbtr in de mogelijkheid om een raad van commissarissen of toezicht of een one-tier board in te stellen. Een one-tier board bestaat uit uitvoerende en niet-uitvoerende bestuurders. De niet-uitvoerende bestuurders zijn belast met het houden van toezicht op de uitvoerende bestuurders. Een afzonderlijk toezichthoudend orgaan ontbreekt bij de instelling van een one-tier board.
Tegenstrijdig belang
De bv en de nv kenden al een regeling voor een tegenstrijdig belang tussen bestuurder en rechtspersoon. De Wbtr voert een dergelijke regeling in voor andere rechtspersonen. Een bestuurder of commissaris die een persoonlijk belang heeft bij een te nemen besluit dat tegenstrijdig is aan het belang van de rechtspersoon is uitgesloten van de besluitvorming. Als door de aanwezigheid van een tegenstrijdig belang geen besluit genomen kan worden, kan een ander orgaan van de rechtspersoon, bijvoorbeeld de raad van commissarissen of de algemene vergadering, aangewezen worden om het besluit te nemen. Is dat niet mogelijk, dan dient het besluit genomen te worden onder schriftelijke vastlegging van de overwegingen.
Aansprakelijkheid
De Wbtr bepaalt dat de bestuurders van stichtingen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen aansprakelijk zijn in geval van faillissement door onbehoorlijke taakvervulling. Deze aansprakelijkheid was tot de invoering van de Wbtr beperkt tot vennootschapsbelastingplichtige stichtingen en verenigingen en formele verenigingen. Het bewijsvermoeden geldt niet voor informele verenigingen en stichtingen.
Ontslag bestuurders en commissarissen
De rechtbank kan op verzoek van een belanghebbende of het OM een bestuurder of commissaris van een stichting of vereniging ontslaan wegens handelen in strijd met de wet of de statuten, het voeren van wanbeheer of het niet voldoen aan een bevel om inzicht te geven in de organisatie en financiën van een stichting. Met de invoering van de Wbtr kan de rechtbank een bestuurder of commissaris ontslaan op grond van taakverwaarlozing, een ingrijpende wijziging van omstandigheden of om andere gewichtige redenen.
Meervoudig stemrecht
De Wbtr bevat een regeling voor meervoudig stemrecht. Deze regeling bestond al voor de nv en de bv. De statuten kunnen bepalen dat aan een bestuurder of commissaris meer dan één stem wordt toegekend in de vergadering. Deze bestuurder of commissaris kan echter niet meer stemmen uitbrengen dan de andere bestuursleden of commissarissen gezamenlijk. Mocht in de huidige statuten zijn geregeld dat één bestuurder of commissaris méér stemmen kan uitbrengen dan de anderen, dan is deze afwijkende regeling nog maximaal vijf jaar geldig, maar niet langer dan tot het moment van de eerstvolgende statutenwijziging.
Belet en ontstentenis
De statuten van verenigingen of stichtingen moeten een regeling voor belet of ontstentenis van bestuurders of commissarissen bevatten. In die regeling staat hoe wordt omgegaan met situaties waarin er tijdelijk geen bestuurslid of toezichthouder is. De regeling geldt ook als een bestuurszetel vacant is. In de statuten kan een tijdelijke bestuurder of commissaris worden aangewezen. Als de statuten nu nog geen regeling voor belet of ontstentenis bevatten, dient deze bij de eerstvolgende statutenwijziging te worden ingevoegd. De vereniging of stichting is niet verplicht de statuten direct na de invoering van de Wbtr te wijzigen.
Afwijkende statuten
Bepalingen in de statuten, die niet in lijn zijn met de Wbtr, worden na de invoering van de Wbtr als ongeschreven beschouwd en zijn dan niet langer geldig.
De minister van SZW heeft in een brief aan de Tweede Kamer de stand van zaken betreffende de uitwerking van het pensioenakkoord geschetst.
De afspraken over de werkgeverspensioenregelingen zijn uitgewerkt in het conceptwetsvoorstel toekomst pensioenen. Het conceptwetsvoorstel omvat een fundamentele wijziging van het pensioenstelsel. Voor het kerstreces van 2020 is het conceptwetsvoorstel opengesteld voor internetconsultatie. De consultatie heeft ruim 800 reacties opgeleverd. Gezien de complexe materie en de benodigde afstemming met betrokken partijen als sociale partners, pensioenuitvoerders en toezichthouders verwacht de minister dat het wetsvoorstel niet eerder dan begin volgend jaar naar de Tweede Kamer kan worden gestuurd. Inwerkingtreding van het nieuwe pensioenstelsel uiterlijk per 1 januari 2023 acht de minister haalbaar. Dat is een jaar later dan aanvankelijk was voorzien.
Vanwege de onderlinge inhoudelijke samenhang zal alle wetgeving van de stelselherziening integraal voor parlementaire behandeling worden ingediend. De beoogde inwerkingtreding van uiterlijk 1 januari 2023 geldt voor alle onderdelen van de wet.
De einddatum van de periode waarbinnen de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel moet plaatsvinden is verschoven van 1 januari 2026 naar 1 januari 2027. De minister wijst erop dat partijen ervoor kunnen kiezen om binnen de transitieperiode op een eerder moment de overstap naar het nieuwe stelsel te maken. Voor het jaar 2022 blijft gelden dat onnodige kortingen van pensioenen worden voorkomen. De minister is van plan om in 2022 het aantal meetmomenten voor het minimaal vereiste vermogen en de hersteltermijnen te verruimen. Ook in 2022 wordt een minimale dekkingsgraad van 90% gehanteerd.
Nadat de staatssecretaris van EZK in een brief aan de Tweede Kamer een uiteenzetting heeft gegeven over een oplossing van de referentiesystematiek in de TVL-regeling en haar twijfels over de doelmatigheid daarvan, heeft de Kamer een motie aangenomen.
In de motie wordt het kabinet opgeroepen om snel een keuze te maken, waarbij de keuze voor een andere referentieperiode als mogelijkheid wordt geschetst. De staatssecretaris heeft toegezegd de motie uit te voeren. Bedrijven krijgen bij de TVL voor het tweede kwartaal van 2021 de keuze tussen het tweede kwartaal van 2019 en het derde kwartaal van 2020 als referentieperiode. De staatssecretaris wijst erop dat deze keuzemogelijkheid ondoelmatig is, omdat naar verwachting slechts 35% van de extra kosten terechtkomt bij bedrijven die problemen hebben met de huidige referentieperiode.
De nieuwe startersregeling hanteert het derde kwartaal van 2020 als referentiekwartaal. Omdat dit referentiekwartaal toegevoegd wordt aan de reguliere TVL, wordt de startersregeling in het tweede kwartaal van 2021 opgenomen in de reguliere TVL. Naar verwachting kan de TVL voor het tweede kwartaal in de tweede helft van juni opengesteld worden.
De staatssecretaris van Financiën heeft gereageerd op een motie van de Tweede Kamer over het mogelijk maken van een btw-vrijstelling voor kringloopwinkels.
De motie roept de regering op om in Europees verband een dergelijke vrijstelling te bevorderen. In 2008 heeft de toenmalige staatssecretaris aan de Kamer toegezegd dat hij de wens om kringloopwinkels onder een verlaagd btw-tarief te brengen zal inbrengen in de onderhandelingen over de Btw-richtlijn. Deze onderhandelingen zijn op dit moment nog gaande. De staatssecretaris van Financiën laat het oordeel over deze motie over aan de Kamer.
De Wet IB 2001 kent een rangorderegeling voor voordelen die als bestanddeel van meerdere inkomensvormen kunnen worden aangemerkt.
Een dergelijk voordeel wordt uitsluitend op grond van het eerst opgenomen hoofdstuk, afdeling of paragraaf van de wet aangemerkt als bestanddeel van het desbetreffende belastbare inkomen. Voor inkomsten uit het verrichten van werkzaamheden is de wettelijke rangorde winst uit onderneming, loon uit dienstbetrekking of resultaat uit overige werkzaamheden.
In een procedure voor Hof Den Haag was tussen partijen niet in geschil dat de belanghebbende door het verrichten van werkzaamheden inkomsten had genoten. Het hof beoordeelde eerst of deze inkomsten konden worden aangemerkt als winst uit onderneming. De belanghebbende heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd om de conclusie te kunnen rechtvaardigen dat hij winst uit onderneming heeft genoten. Ook voor het hebben genoten van loon uit dienstbetrekking voerde de belanghebbende te weinig onderbouwing aan. De conclusie was dat de inkomsten resultaat uit overige werkzaamheden vormden.
De Derde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-3) kent drie subsidietijdvakken, ieder met een looptijd van drie maanden.
Gedurende het subsidietijdvak kan de werkgever een aanvraag indienen voor NOW voor dat tijdvak. Het aanvraagloket is per subsidietijdvak steeds ongeveer vier weken opengesteld. De openingstijd van het aanvraagloket voor het derde tijdvak van de NOW-3, dat is het tweede kwartaal van 2021, is verlengd. Dit geeft werkgevers meer tijd om een aanvraag te doen en beperkt het risico van te laat indienen van een aanvraag. Het loket is geopend van 6 mei tot en met woensdag 30 juni 2021.
De subsidieregeling Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) heeft als doel om bedrijven voldoende liquide middelen te verstrekken om hun vaste lasten te kunnen betalen en hun onderneming draaiende te houden.
De omvang van de vaste lasten wordt bepaald aan de hand van een sectorafhankelijk percentage van de omzet. De TVL is vrijgesteld van belasting over de winst, maar telt wel mee als omzet voor de Noodmaatregel voor Ondersteuning van de Werkgelegenheid (NOW).
Voorwaarden
Als voorwaarde voor de TVL geldt de combinatie van een omzetverlies van 30% of meer en een bedrag aan vaste lasten van ten minste € 1.500 in een periode van drie maanden. Het omzetverlies wordt bepaald door de omzet in de subsidieperiode te vergelijken met dezelfde periode in 2019. Bij de aanvraag wordt uitgegaan van de verwachte omzetdaling. Aan de hand daarvan wordt een voorschot op de subsidie uitgekeerd. Waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van omzetgegevens in de btw-aangiften. Dat geldt voor ondernemingen die per maand of per kwartaal aangifte doen.
Subsidiebedrag
De hoogte van de subsidie is gebaseerd op het omzetverlies. De vergoeding bedraagt over het eerste kwartaal van 2021 85% van het omzetverlies, vermenigvuldigd met het vastelastenpercentage. De minimale vergoeding bedraagt € 1.500; de maximale vergoeding € 550.000. Voor grote bedrijven geldt een maximum van € 600.000.
Aanvraag
De aanvraag voor het eerste kwartaal van 2021 kan tot en met 18 mei a.s. om 17.00 uur worden ingediend op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.
Aan een belastingplichtige of inhoudingsplichtige die belasting, die op aangifte moet worden voldaan of afgedragen, niet of te laat heeft betaald, kan de Belastingdienst een verzuimboete opleggen.
De verzuimboete heeft tot doel te bevorderen dat belastingplichtigen hun wettelijke verplichtingen nakomen. De enkele constatering van een verzuim is in beginsel voldoende om een boete op te leggen. Bij afwezigheid van alle schuld aan de zijde van de belastingplichtige wordt geen verzuimboete opgelegd. De belastingplichtige zal daartoe feiten moeten stellen en bij betwisting daarvan aannemelijk moeten maken waaruit duidelijk wordt dat hij in de gegeven omstandigheden alle redelijkerwijs van hem te vergen zorg heeft betracht om het verweten feit te voorkomen. Een fout van een door de belastingplichtige ingeschakelde adviseur leidt niet tot een boete als de belastingplichtige voldoende zorgvuldig heeft gehandeld bij de keuze van en in de samenwerking met die adviseur.
Een bv bestreed een aan haar opgelegde verzuimboete met een beroep op afwezigheid van alle schuld. De boete had betrekking op een te laag bedrag aan afgedragen dividendbelasting als gevolg van een onjuiste aangifte. De bv had de aangifte dividendbelasting laten verzorgen door het kantoor van haar gemachtigde. De bv ging ervan uit dat haar gemachtigde voldoende deskundig was en dat zij niet aan diens zorgvuldige taakvervulling hoefde te twijfelen. Volgens de rechtbank hoefde de bv er niet op toe te zien dat de gemachtigde zijn werkzaamheden naar behoren zou uitvoeren. De rechtbank vernietigde de boetebeschikking wegens afwezigheid van alle schuld.
In hoger beroep onderschreef Hof Amsterdam het oordeel van de rechtbank.
De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel betaald ouderschapsverlof aangenomen.
Het wetsvoorstel wijzigt de Wet arbeid en zorg, de Wet flexibel werken en enkele andere wetten ter invoering van een Europese richtlijn.
Onder de huidige wetgeving kunnen ouders 26 weken ouderschapsverlof opnemen in de eerste acht levensjaren van hun kind. Dat verlof is in principe onbetaald, tenzij werkgever en werknemers daar andere afspraken over hebben gemaakt. Slechts een derde van de ouders neemt ouderschapsverlof op. Als de Wet betaald ouderschapsverlof wordt ingevoerd, worden de eerste negen van de 26 weken ouderschapsverlof betaald verlof. Het UWV betaalt in die periode een uitkering ter hoogte van 50% van het dagloon van de betreffende ouder met een maximum van 50% van het maximum dagloon voor de toepassing van de sociale zekerheidswetgeving. Het is de bedoeling dat de regeling op 2 augustus 2022 ingaat.
Via een nota van wijziging is het mogelijk gemaakt om eenmalig en voorafgaand aan de inwerkingtreding van het wetsvoorstel het uitkeringspercentage van 50% te verhogen naar 70%. In de nota van wijziging is een beperking opgenomen voor het recht op een ouderschapsverlofuitkering bij verandering van de gezinssamenstelling na de eerste verjaardag van het kind. Deze beperking houdt in dat het recht op een uitkering gedurende negen weken wegens ouderschapsverlof alleen bij adoptie of pleegzorg tot één jaar na opname van het kind in het gezin kan worden genoten mits het kind jonger is dan acht jaar.
De invoering van betaald ouderschapsverlof volgt op de invoering van extra geboorteverlof. Sinds 1 januari 2019 krijgen partners vijf werkdagen vrij direct na de geboorte van hun kind. Vanaf 1 juli 2020 kunnen zij daarnaast nog vijf weken betaald verlof opnemen in de eerste zes maanden na de geboorte van een kind.
De staatssecretaris van Financiën heeft in een brief aan de Tweede Kamer suggesties gedaan voor een evenwichtiger verdeling van nieuwe wetgeving over het jaar.
Nu ligt de nadruk op het najaar door de omvangrijke jaarlijkse pakketten Belastingplan.
Een van de suggesties is om in het voorjaar op hoofdlijnen over de lasten te besluiten. Bij een vroegere politieke besluitvorming wordt het mogelijk om meer structurele fiscale maatregelen op een eerder moment in het jaar bij het parlement in te dienen via een zelfstandig wetgevingstraject. Het uitbreiden van de jaarlijkse fiscale beleidsagenda naar een meerjarige fiscale kalender, waarin staat in welk jaar van een kabinetsperiode een maatregel van kracht moet worden, zou de planning inzichtelijker kunnen maken.
In moties heeft de Tweede Kamer de regering opgeroepen om afzonderlijke maatregelen zo veel mogelijk in afzonderlijke wetsvoorstellen op te nemen en fiscale wetgeving zo veel mogelijk gedurende het jaar te spreiden. Daar waar budgettaire samenhang is heeft het kabinet ervoor gekozen om separate wetsvoorstellen op hetzelfde moment in te dienen. Wetsvoorstellen met minder budgettaire gevolgen, zoals de Fiscale verzamelwetten, zijn op andere momenten ingediend. De staatssecretaris erkent dat de spreiding beter kan.
Bij de behandeling van het Belastingplan 2021 is opgemerkt dat het verstandig is om fiscale maatregelen al bij de formatie te voorzien van een toetsing op uitvoerbaarheid. Dat komt de kwaliteit van de besluitvorming ten goede. Meer inzicht in de uitvoeringsmogelijkheden maakt duidelijk tot welk moment aanpassingen in de voorgestelde wetgeving kunnen worden doorgevoerd om een goede uitvoering te borgen. Voor ingewikkelde maatregelen zal een eerste beoordeling van de uitvoerbaarheid op hoofdlijnen plaatsvinden. Een definitief oordeel is pas mogelijk als het wetsvoorstel vaststaat.
De staatssecretaris merkt op dat strenger beoordeeld moet worden of maatschappelijke problematiek wel binnen de fiscaliteit opgelost moet worden. Voor regelgeving met een niet-fiscaal of duaal doel kan wellicht beter een andere uitvoeringsorganisatie dan de Belastingdienst worden aangewezen.
De Algemene Wet inzake Rijksbelastingen definieert een kind als een eerstegraads bloedverwant en aanverwant in de neergaande lijn.
De Successiewet verklaart tariefgroep l van toepassing op verkrijgingen van afstammelingen in de rechte lijn. De Hoge Raad heeft het begrip afstammelingen in de rechte lijn uitgelegd als bloedverwanten in de rechte neergaande lijn.
De vraag in een procedure was hoe het begrip bloedverwant moet worden uitgelegd. De vraag kwam aan de orde in een procedure over het successierecht. Een kind erfde van zijn overleden biologische vader. De biologische vader was echter niet de juridische vader van het kind. Volgens de belanghebbende was nog steeds sprake van bloedverwantschap, aangezien door de erkenning van het kind door de juridische vader de biologische band met de overledene niet is verbroken. De belanghebbende meende recht te hebben op toepassing van tariefgroep l en op de vrijstelling van erfbelasting voor kinderen.
De rechtbank Gelderland is van oordeel dat voor de toepassing van de Successiewet in beginsel het Burgerlijk Wetboek moet worden gevolgd, tenzij de fiscale wettekst een afwijking voorschrijft. Uit het Burgerlijk Wetboek volgt dat de juridische term bloedverwantschap niet gelijk staat aan biologische verwantschap. De formele familierechtelijke band tussen personen prevaleert. In het Burgerlijk Wetboek worden een erkenning, een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap of een adoptie gelijkgesteld met een geboorte als het gaat om de vaststelling van de graad van bloedverwantschap tussen personen. De overledene was ten tijde van de geboorte van het kind niet met diens moeder getrouwd en heeft het kind niet erkend. Het vaderschap van de overledene is niet gerechtelijk vastgesteld en de overledene heeft het kind niet geadopteerd. Dit betekent dat er geen familierechtelijke betrekking bestaat tussen de biologische vader en het kind.
Volgens de rechtbank heeft de Belastingdienst terecht tariefgroep II en de vrijstelling voor overige verkrijgers toegepast.
Een werkgever is wettelijk verplicht om bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst met een werknemer op zijn initiatief aan de werknemer een transitievergoeding te betalen.
In een aantal situaties is er een compensatieregeling van kracht om werkgevers achteraf (gedeeltelijk) te compenseren voor de kosten van ontslag.
In de Tweede Kamer zijn vragen gesteld over problemen voor kleine ondernemers bij het voorfinancieren van de transitievergoeding in afwachting van de compensatie voor deze vergoeding. De minister van SZW erkent dat betaling van de transitievergoeding voor sommige werkgevers tot problemen kan leiden, maar vindt de transitievergoeding een belangrijk wettelijk recht voor werknemers en grijpt niet in. Volgens de minister heeft hij geen mogelijkheden om de compensatieregeling voor transitievergoedingen te herzien of om het UWV de compensatie op voorschot te laten uitkeren. De minister wijst erop dat de compensatieregeling niet inhoudt dat het UWV de verplichting van de werkgever om de transitievergoeding te betalen heeft overgenomen. Er is dus geen sprake van voorfinanciering van de transitievergoeding door de werkgever.
De vraag wanneer de compensatieregeling voor bedrijfsbeëindiging wegens ziekte van de werkgever in werking treedt kan de minister niet beantwoorden. Op dit moment wordt overleg gevoerd over een beoordelingskader waarmee het UWV kan toetsen of de werkgever niet in staat is zijn werkzaamheden binnen een redelijke termijn te hervatten.
De Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad (A-G) heeft een conclusie gewijd aan de vraag of navordering is toegestaan als een aangifte onder horizontaal toezicht is ingediend en de aanslag inkomstenbelasting is opgelegd conform de ingediende aangifte.
De navordering betrof een uitdeling van winst door de vennootschap waarin de belanghebbende een aanmerkelijk belang had. De vennootschap had leningen verstrekt aan de belanghebbende tot een bedrag van circa € 800.000 in 2010. In de navorderingsaanslag heeft de inspecteur het totaalbedrag van de leningen als een uitdeling in 2010 aangemerkt.
Volgens de A-G houdt de inspecteur ook onder horizontaal toezicht de wettelijke bevoegdheid tot navordering. De Leidraad horizontaal toezicht Fiscale Dienstverleners 2016 bevat geen voorschrift over navordering. Daaruit kan dus niet volgen dat navordering achterwege zal of moet blijven als een aanslag is vastgesteld in overeenstemming met een aangifte die is ingediend onder horizontaal toezicht. Als uitgangspunt voor de toepassing van horizontaal toezicht geldt volgens de Leidraad dat voor alle partijen binnen horizontaal toezicht de wet- en regelgeving onverkort van toepassing blijft.
De A-G heeft verder onderzocht of de gevallen waarin een door de vennootschap verstrekte lening aan de aanmerkelijkbelanghouder als uitdeling wordt aangemerkt, zich uitsluitend voordoen op het moment van verstrekking van de lening of ook op een later moment. De A-G heeft in dat kader onderzocht welk later moment daarvoor in aanmerking komt en voor welk bedrag op dat latere moment van een uitdeling sprake is. De A-G komt tot de conclusie dat ook op het moment waarop vaststaat dat de lening niet zal worden afgelost, zich een uitdeling voordoet. De uitdeling is beperkt tot het bedrag waarvoor aflossing uitblijft als gevolg van handelen of nalaten van de vennootschap ten gunste van de aanmerkelijkbelanghouder als zodanig. In deze casus heeft Hof Arnhem-Leeuwarden geoordeeld dat in 2010 de vennootschap haar rechten als schuldeiser heeft prijsgegeven. Volgens de A-G heeft het hof het totaalbedrag van de leningen kunnen aanmerken als uitdeling.
De Wet op de inkomstenbelasting kent een aantal faciliteiten voor ondernemers.
Om recht te hebben op de zelfstandigenaftrek, de meewerkaftrek en de oudedagsreserve moet de ondernemer voldoen aan het urencriterium. Dit houdt in dat de ondernemer ten minste 1225 uren per kalenderjaar moet besteden aan werkzaamheden voor zijn onderneming. Voor het jaar 2020 geldt dat een ondernemer in de periode van 1 maart tot 1 oktober geacht wordt ten minste 24 uur per week aan de onderneming te hebben besteed, ongeacht de werkelijk bestede uren. Voor ondernemers in seizoengebonden sectoren, die gewoonlijk in de periode van 1 maart tot 1 oktober de meeste uren besteden aan hun onderneming, geldt dat zij geacht worden in 2020 evenveel uren te hebben gewerkt als zij in de periode van 1 maart 2019 tot en met 30 september 2019 hebben gewerkt.
De versoepeling van het urencriterium gold in 2020 niet in het laatste kalenderkwartaal. Dat is om te voorkomen dat ondernemers, die in eerdere jaren niet aan het urencriterium hebben voldaan, dat in 2020 alleen door de versoepeling wel zouden doen. Dat blijkt uit het antwoord van de staatssecretaris van Financiën op Kamervragen. De staatssecretaris vindt het ongewenst om de versoepeling met terugwerkende kracht ook van toepassing te laten zijn op het laatste kwartaal van 2020.
Om getroffen ondernemers tegemoet te komen in hun doorlopende vaste lasten is aan het begin van de coronacrisis de TOGS-regeling opengesteld.
Deze regeling hield in een eenmalige forfaitaire tegemoetkoming van € 4.000. De TOGS is opgevolgd door de TVS. In deze regeling wordt rekening gehouden met het daadwerkelijke omzetverlies van de onderneming. Het omzetverlies wordt voor een subsidieperiode vastgesteld op basis van de btw-aangifte van hetzelfde kwartaal in het voorgaande jaar.
In de Tweede Kamer zijn vragen gesteld over fraude met de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL). De vragen zijn beantwoord door de staatssecretaris van EZK. Volgens de vragenstellers signaleren banken grote hoeveelheden aan verdachte transacties met de TVL. De staatssecretaris erkent dat de TVL-regeling een verhoogd risico op misbruik en oneigenlijk gebruik kent. Dat is onvermijdelijk bij een regeling die grote aantallen ondernemers snel moet voorzien van financiële steun. Daarom is er veel aandacht voor het zoveel mogelijk matigen van de risico’s.
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) heeft een systeem van risicobeheersing opgezet om de risico’s van misbruik van de TVL te beperken. Volgens de staatssecretaris doet de FIOD onderzoek naar fraude met steunmaatregelen. De staatssecretaris ontkent dat meldingen van banken blijven liggen. RVO.nl wacht bij alle nieuwe aanvragers van de TVL over het vierde kwartaal van 2020 en de eerste twee kwartalen van 2021 op gegevens van de Belastingdienst voordat een voorschot wordt uitbetaald. De controle op aanvragen is volgens de staatssecretaris verscherpt.
De minister van SZW heeft in een brief aan de Tweede Kamer de hoofdlijnen van een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen uiteengezet.
In het pensioenakkoord is met de sociale partners afgesproken dat er een verplichte verzekering voor zelfstandigen moet komen. De Stichting van de Arbeid heeft over de invulling van de verplichte verzekering advies uitgebracht. Aan het UWV en de Belastingdienst als de beoogde uitvoerders van de regeling is gevraagd om de uitvoerbaarheid van het advies te beoordelen. Volgens deze instellingen is de uitvoering complex.
Vanwege het belang van een verplichte verzekering voor zelfstandigen tegen arbeidsongeschiktheid ligt de focus op wat wel haalbaar is. Als uitgangspunt is gekozen voor een eenvoudige verzekering voor iedereen die winst uit onderneming geniet, zonder uitzonderingen of keuzemogelijkheden en met een uniform premiepercentage. Daarbij wordt uitgegaan van een aan de WIA gelijke, uniforme wachttijd. De uitkering en claimbeoordeling vinden plaats op basis van de WIA. Waar dat niet lukt, wordt aansluiting gezocht bij de vroegere Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (Waz). De hoogte van de uitkering is in principe gebaseerd op het inkomen van de zelfstandige in het kalenderjaar voorafgaand aan zijn eerste ziektedag. De uitkering is gemaximeerd op 100% van het wettelijk minimumloon.
Het advies van de Stichting van de Arbeid gaat uit van het naast elkaar bestaan van publieke en private verzekeringen. Dat biedt zelfstandigen de mogelijkheid om een verzekering af te sluiten, die aansluit bij de individuele behoefte. Door de mogelijkheid van een opt-out voor de publieke verzekering is een zelfstandige, die meer dekking wil dan de publieke verzekering biedt, niet verplicht publiek verzekerd voor de basis en aanvullend privaat verzekerd, maar kan hij kiezen voor één private verzekering.
Er wordt onderzoek gedaan naar mogelijkheden om zelfstandigen toegang te geven tot een bedrijfsarts en goede arbozorg. Op grond van een motie van de Tweede Kamer moet voorkomen worden dat de kosten voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering leiden tot een slechtere netto-inkomenspositie van de zelfstandige. De minister vindt betaalbaarheid van de arbeidsongeschiktheidsverzekering een belangrijke voorwaarde. Onderzocht wordt in welke mate verwacht mag worden dat zelfstandigen de te betalen premie kunnen doorberekenen aan hun opdrachtgevers. De minister ziet geen heil in het heffen van een verplichte bijdrage bij de opdrachtgever.
Bij de uitvoering van de AOW doen zich soms problemen voor doordat de bestaande leefvormdefinities niet aansluiten bij de beleving van mensen.
De minister van SZW heeft een verkenning uit laten voeren naar mogelijkheden om het stelsel van leefvormen te vereenvoudigen en te moderniseren. De minister heeft het eindrapport van deze verkenning naar de Tweede Kamer gestuurd. Het rapport beschrijft drie mogelijke varianten om het stelsel van leefvormen in de AOW begrijpelijker en beter uitvoerbaar te maken. Ook zijn er verbeteropties beschreven voor het huidige stelsel. Het rapport is zonder nadere standpuntbepaling van het kabinet aan de Kamer voorgelegd. De in het rapport genoemde varianten zijn:
- Individualisering van de AOW.
- Adres als uitgangspunt.
- Toeslagpartnerbegrip als uitgangspunt.
Individualisering van de AOW
In deze variant heeft iedere AOW-gerechtigde, ongeacht de leefvorm, recht op eenzelfde bedrag aan uitkering. Door de AOW te individualiseren wordt het stelsel veel eenvoudiger uit te voeren.
Adres als uitgangspunt
In deze variant wordt de hoogte van de uitkering bepaald aan de hand van het aantal mensen dat op één adres woont. Wie alleen woont heeft recht op de alleenstaandenuitkering. Wonen meerdere mensen op één adres dan ontvangen AOW-gerechtigden de lagere uitkering voor samenwonenden. De onderlinge relatie van personen die op hetzelfde adres wonen is in deze variant niet van belang.
Toeslagpartnerbegrip
Door aan te sluiten bij het toeslagpartnerbegrip wordt rekening gehouden met het kostenvoordeel van het delen van een huishouden en met de onderlinge verbondenheid tussen mensen. Bij het hanteren van het toeslagpartnerbegrip wordt gebruik gemaakt van objectief vast te stellen criteria.
Opties binnen het huidige stelsel
Deze opties leiden niet tot een fundamentele vereenvoudiging, omdat er nog steeds wordt getoetst aan materiële criteria die op basis van de individuele situatie moeten worden beoordeeld.
Toepassing van 50%-norm bij meerpersoonshuishoudens
In deze variant wordt bij drie of meer meerderjarige ongehuwde personen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben, een AOW-uitkering volgens de gehuwdennorm van 50% uitgekeerd. Het is niet relevant of men voor elkaar zorgt.
Duurzaam gescheiden leven in verzorgingsinstelling
Het beleid, dat gehuwden bij opname van één van beide partners in een zorginstelling in aanmerking kunnen komen om een alleenstaandenuitkering te ontvangen, is complex. De keuzevrijheid zou kunnen worden afgeschaft om de regeling eenvoudiger te maken. Een andere mogelijkheid kan zijn dat AOW-gerechtigden terug kunnen komen op een eerder gemaakte keuze.
Tweewoningenregel voor gehuwden
In deze variant wordt aan gehuwden, die ieder een eigen woning hebben waar geen andere mensen staan ingeschreven of feitelijk inwonen en die de kosten van die woning zelf dragen, een AOW voor alleenstaanden uitgekeerd.
De staatssecretaris van Financiën heeft het besluit met goedkeuringen voor het inlopen van aflossingsachterstanden van eigenwoningschulden geactualiseerd.
De goedkeuringen zijn van toepassing op betaalpauzes voor rente en aflossing van eigenwoningschulden die zijn overeengekomen uiterlijk op 30 juni 2021. Door de goedkeuringen blijft een schuld, waarvoor de fiscale aflossingseis geldt, onderdeel van de eigenwoningschuld als de door de betaalpauze ontstane aflossingsachterstand op een andere wijze wordt ingehaald dan de wijze waarin wettelijk is voorzien. Zo is toegestaan dat de lening wordt gesplitst in een deel dat bestaat uit de resterende hoofdsom zonder rekening te houden met de door de betaalpauze ontstane aflossingsachterstand en een deel ter grootte van de door de betaalpauze ontstane aflossingsachterstand. De met de geldverstrekker overeengekomen betaalpauzes moeten verband houden met de uitbraak van het coronavirus.
De rente over de eigenwoningschuld is aftrekbaar op het moment waarop deze is betaald, verrekend, ter beschikking gesteld of rentedragend geworden. Tijdens de betaalpauze wordt geen rente betaald. De rente komt in aftrek over het jaar waarin:
- de belastingplichtige de rente alsnog betaalt, óf
- deze rente is verrekend, ter beschikking is gesteld of rentedragend is geworden.
Van rentedragend worden is geen sprake als met de geldverstrekker wordt afgesproken dat geen gebruik wordt gemaakt van de contractuele mogelijkheid om rente te berekenen vanwege het niet tijdig betalen van de verschuldigde rente op de reguliere vervaldata en geen rentevergoeding in rekening wordt gebracht voor het tijdens de betaalpauze niet betalen van de reguliere rente. De rente kan dan pas in aftrek worden gebracht in het jaar van de feitelijke betaling.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een brief aan de Tweede Kamer gestuurd over ervaringen met de NOW.
Kenmerk van de NOW is dat het een generieke regeling is, waarbinnen geen rekening gehouden kan worden met specifieke omstandigheden van bedrijven en sectoren. In deze brief informeert de minister de Kamer over diverse dilemma’s in de NOW en de gemaakte afwegingen.
Terugbetalingen
Een deel van de werkgevers moet bij de definitieve vaststelling van de NOW geld terugbetalen. Dat kan het gevolg zijn van een minder grote omzetdaling of van een dalende loonsom. De minister benadrukt dat de wijze van berekening van de NOW bij een gedaalde loonsom bewust is gekozen. Doel van de regeling is het behoud van werkgelegenheid. Als de loonkosten van de werkgever dalen, heeft hij minder steun nodig. De gedachte is dat een werkgever met 50% omzetverlies de loonkosten voor 50% zelf kan betalen en voor de overige 50% subsidie nodig heeft.
De verleende voorschotten zijn gebaseerd op de lonen van de maand januari. Voor sommige werkgevers is dat een maand met een relatief hoge loonsom, bijvoorbeeld vanwege het uitkeren van bijzondere beloningen, anders dan een 13e maand en vakantiegeld. Het is niet mogelijk om dergelijke incidentele betalingen uit de loonsom te filteren. Een andere keuze dan de maand januari was bij de totstandkoming van de NOW geen optie. De minister benadrukt dat het UWV zeer coulant omgaat met terugbetalingstermijnen.
Referentiemaand loonsom NOW-3
Afwijken van de referentiemaand juni voor de NOW-3 is volgens de minister geen optie. Bij de totstandkoming van de NOW-3 in augustus was juni de meest recente maand waarvan de loongegevens beschikbaar waren. De referentiemaand aanpassen tijdens de looptijd van de regeling is niet mogelijk.
Onterechte toekenning voor nieuw gestarte bedrijven
Door een administratieve fout in het systeem hebben 21 werkgevers, die zijn gestart na 1 februari 2020, onterecht een voorschot voor de NOW-2 ontvangen. De minister heeft besloten dat in die gevallen het ontvangen voorschot niet wordt teruggevorderd.
Seizoensmaatregel
De NOW-1 houdt rekening met seizoensbedrijven. Als de loonsom over de maanden maart tot en met mei 2020 hoger is dan drie keer de loonsom van januari 2020, wordt de subsidie bij de vaststelling gebaseerd op de loonsom van maart, april en mei, met als maximum driemaal de loonsom van maart. De door het UWV gebruikte rekenapplicatie om de hoogte van de definitieve subsidie te berekenen blijkt bij toepassing van de seizoensmaatregel twee fouten te bevatten. Er wordt een foutieve peildatum gebruikt. Ook wordt altijd uitgegaan van driemaal de loonsom van maart, ongeacht of de totale loonsom van maart, april en mei hoger of lager is dan driemaal de loonsom van maart.
Het aanpassen van de rekenmodule kost te veel tijd. In de meest afwijkende gevallen vindt berekening van de subsidie handmatig plaats. In de gevallen waarin de rekenmodule tot een lagere subsidievaststelling is gekomen, is de loonaangifte van maart tussen peildatum 15 mei en 19 juli neerwaarts gecorrigeerd. De minister maakt voor die gevallen gebruik van de mogelijk in de NOW-1 om af te wijken van de peildatum 15 mei.
Bonusverbod bij aanvraag op werkmaatschappijniveau
Voor de mogelijkheid om op werkmaatschappijniveau een NOW-aanvraag te doen geldt als voorwaarde een bonus- en dividendverbod. De gehele groep mag geen dividend uitkeren. Dit geldt ook voor de internationale bedrijfsonderdelen en groepsonderdelen die zelf geen NOW hebben aangevraagd. Het bonusverbod ziet enkel op de Raad van Bestuur, directie van het concern en van de aanvragende vennootschap. Het bonusverbod geldt niet voor concernonderdelen die zelf geen NOW-aanvraag hebben ingediend.
Kleine en middelgrote ondernemers, die aan het grootbedrijf leveren, worden steeds later betaald.
De betaaltermijn wordt regelmatig door het grootbedrijf bepaald en soms eenzijdig verlengd. Dit is sinds de coronacrisis steeds vaker het geval. Kleinere ondernemers komen door het betaalgedrag van grote ondernemingen in de financiële problemen. Om het midden- en kleinbedrijf tegemoet te komen heeft de staatssecretaris van EZK een wetsvoorstel ingediend. Dit wetsvoorstel brengt de maximale wettelijke betaaltermijn die het grootbedrijf mag hanteren bij betalingen aan het mkb terug naar 30 dagen. De huidige toegestane betaaltermijn bedraagt 60 dagen.
Op 1 maart 2018 is de Wet waardeoverdracht klein pensioen van kracht geworden.
In deze wet is vastgelegd dat pensioenuitvoerders onder voorwaarden het recht op de automatische waardeoverdracht mogen toepassen op kleine pensioenen die vanwege einde dienstverband zijn ontstaan vóór 1 januari 2018. De pensioenuitvoerders moesten gezamenlijk een plan voor de gefaseerde automatische waardeoverdrachten van kleine pensioenen opstellen. De minister van SZW heeft dit plan gepubliceerd. In het plan wordt geanticipeerd op de aangekondigde wetswijziging van de Wet waardeoverdracht klein pensioen. Een waardeoverdracht mag alleen plaatsvinden als dit volgens de dan geldende wetgeving mogelijk is. Volgens het plan vinden de gefaseerde overdrachten plaats in de periode van 1 april 2021 tot en met 31 december 2023.
Kleine pensioenen die zijn ontstaan bij een collectieve beëindiging van een pensioenregeling kunnen onder de huidige wetgeving niet worden overgedragen via het systeem van automatische waardeoverdracht kleine pensioenen. Een aangekondigde wijziging van de Wet waardeoverdracht klein pensioen beoogt de overdracht van deze kleine pensioenen mogelijk te maken per 1 januari 2022. Waardeoverdrachten, die pas kunnen plaatsvinden na de wetswijziging, zijn vanaf 1 januari 2022 ingepland.
In de Tweede Kamer zijn vragen gesteld naar aanleiding van een krantenartikel over de Tozo-regeling.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft deze vragen beantwoord. De minister maakt duidelijk dat een uitkering op grond van de Tozo een gezinsuitkering is en door aanvragers met partner door beide partners wordt aangevraagd. Beide partners ontvangen voor de helft van de verstrekte uitkering een jaaropgave. De Tozo kan daardoor gevolgen hebben voor de belastingheffing van beide partners.
De verdeling van de Tozo over de ondernemer en zijn partner heeft geen gevolgen voor het recht op of de hoogte van toeslagen, tenzij geen sprake is van partnerschap voor de toeslagen. Volgens de minister komt dat in de praktijk niet vaak voor.
Het meetellen van de Tozo bij het inkomen van de partner heeft niet tot gevolg dat de hele uitkering wordt wegbelast of gecompenseerd door een lager recht op toeslagen. De minister deelt de opvatting, dat de Tozo-uitkering een sigaar uit eigen doos is, niet en ziet geen reden om de regeling aan te passen.
Omdat de Tozo-regeling is gebaseerd op de Participatiewet telt ontvangen kinderalimentatie voor de ondernemer mee als inkomen omdat daarmee in de kosten van levensonderhoud van een inwonend minderjarig kind wordt voorzien. Aanvulling vanuit de algemene bijstand is dan niet nodig. De bijstand is een minimumregeling en ondersteunt alleen voor het hoogstnodige. Het kindgebonden budget wordt overigens wel hoger als het inkomen van de ondernemer daalt. Toeslagen, kinderbijslag en incidentele giften worden niet als inkomen aangemerkt voor het recht op uitkering uit de Tozo. De minister is niet van plan de regeling zodanig aan te passen dat kinderalimentatie niet meer wordt verrekend met de Tozo-uitkering.
Het kabinet heeft de contouren van de eerder aangekondigde regeling voor de evenementenbranche bekend gemaakt.
De regeling bestaat uit een garantie voor gemaakte kosten wanneer een evenement door coronamaatregelen niet door kan gaan. De garantie bestaat voor 80% van de kosten uit een gift en voor 20% uit een lening. De lening kent een rente van 2% per jaar. De garantieregeling vervangt de dekking die voorheen in annuleringsverzekeringen was opgenomen maar door verzekeraars is geschrapt. De garantieregeling geldt voor professionele organisatoren van evenementen die in Nederland gepland staan tussen 1 juli en 31 december 2021. Eerder geplande evenementen kunnen verplaatst worden naar een latere datum om aanspraak te kunnen maken op deze regeling. Het kabinet gaat ervan uit dat het vanaf 1 juli verantwoord is om evenementen te organiseren. De formele regeling wordt waarschijnlijk half april gepubliceerd. De regeling zal worden uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.
De Wet op de loonbelasting bepaalt dat een aanmerkelijkbelanghouder voor zijn werkzaamheden een gebruikelijk loon geniet.
Het gebruikelijk loon bedroeg in de jaren 2018 en 2019 in beginsel € 45.000 per jaar, tenzij aannemelijk is dat in het economische verkeer een lager loon gebruikelijk is.
Volgens de Belastingdienst moest voor de dga van een in 2018 opgerichte bv het gebruikelijk loon voor 2019 op het wettelijk minimumloon worden gesteld. Door het bestaan van een arbeidsovereenkomst kon het loon niet lager worden vastgesteld dan het wettelijk minimumloon op basis van de gewerkte uren. De omzet van de bv over het verlengde boekjaar 2018 tot en met 31 december 2019 bedroeg € 13.600. De kosten over deze periode bedroegen € 9.442. Volgens de arbeidsovereenkomst bedroeg het loon van de dga € 3.750 bruto per maand. Het ontbrak de bv aan financiële middelen om het loon aan de dga uit te keren.
Volgens de rechtbank Gelderland kan nog steeds een beroep worden gedaan op een in een ingetrokken besluit van de staatssecretaris van Financiën opgenomen verzachting van de gebruikelijkloonregeling. Een lager dan een gebruikelijk loon is acceptabel als de continuïteit van de vennootschap in gevaar komt bij het uitbetalen van een gebruikelijk loon. De rechtbank vond aannemelijk gemaakt dat de bv in 2019 niet over de financiële middelen beschikte om het gebruikelijk loon uit te betalen. De bv is in 2018 opgericht met een geplaatst kapitaal van € 1.000. Het resultaat over het boekjaar 2018/2019 was negatief. De rechtbank stelde het gebruikelijk loon voor het boekjaar 2018/2019 vast op het in 2018 verloonde bedrag van € 11.250. Dat had tot gevolg dat de rechtbank de naheffingsaanslag 2019 verminderde tot nihil.
Volgens de rechtbank doet het vasthouden aan het minimumloon als ondergrens voor het gebruikelijk loon in dit geval geen recht aan de realiteit.
De mogelijkheid om bestaande vaste reiskostenvergoedingen onbelast uit te keren ondanks een gewijzigd reispatroon wordt verlengd tot 1 juli 2021.
Dat heeft de staatssecretaris van Financiën bekend gemaakt in antwoord op Kamervragen. Voorwaarde is dat de reiskostenvergoeding al voor 13 maart 2020 werd gegeven. De staatssecretaris heeft verder meegedeeld dat mogelijkheden worden onderzocht voor een aanvullende regeling waarbinnen het mogelijk wordt om thuiswerkkosten onbelast te vergoeden. Daarvoor geldt nu nog geen gerichte vrijstelling. Deze regeling zou een aanvulling zijn op de bestaande mogelijkheden om arbo-voorzieningen en ICT-middelen onbelast te vergoeden. Deze aanvullende regeling zal niet voor het einde van het jaar kunnen worden ingevoerd. Werkgevers kunnen dit jaar de verruiming van de vrije ruimte in de werkkostenregeling gebruiken om thuiswerkkosten onbelast te vergoeden.
De Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) bevat een vergoeding voor de vaste lasten van een bedrijf.
Deze vergoeding bedraagt een percentage van de per sector forfaitair bepaalde vaste lasten. De vergoeding is voor het eerste kwartaal van 2021 verhoogd van 50-70% naar 85% bij een omzetverlies vanaf 30%. De maximale vergoeding per kwartaal is verhoogd van € 90.000 naar € 550.000. De grens van maximaal 250 medewerkers geldt met ingang van het eerste kwartaal van 2021 niet langer. De maximale vergoeding voor grote bedrijven bedraagt € 600.000 per kwartaal.
Kleine bedrijven
Het minimumbedrag aan subsidie voor kleine bedrijven is verhoogd van € 750 naar € 1.500. De drempel voor de TVL van minimaal € 3.000 aan vaste lasten in een kwartaal is verlaagd naar € 1.500.
Opslag voorraad gesloten detailhandel
De voorraadsubsidie voor de gesloten detailhandel geldt ook in het eerste kwartaal van 2021. De subsidie bestaat uit een opslag van 21% op de TVL. In het vierde kwartaal van 2020 was de opslag 5,6%. De voorraadsubsidie is afhankelijk van het omzetverlies. Voor de voorraadsubsidie hoeven ondernemers geen aparte aanvraag in te dienen. De opslag kent een maximum van € 300.000.
Starters
Voor ondernemers, die zijn gestart tussen 1 januari 2020 en 30 juni 2020, komt een op de TVL gebaseerde regeling. Als referentieperiode voor deze bedrijven geldt het derde kwartaal van 2020. De regeling zal gelden voor het eerste halfjaar van 2021. Ondernemers, die zijn gestart tussen 1 januari 2020 en 15 maart 2020, komen ook voor de reguliere TVL in aanmerking. Om overlap te beperken is het kabinet van plan deze ondernemers in het tweede kwartaal enkel voor de nieuwe startersregeling in aanmerking te laten komen. Het kabinet hoopt het loket voor de startersregeling in april of mei 2021 te kunnen openen.
Gelijktrekken subsidiegrens TVL voor land- en tuinbouw
Middelgrote bedrijven in de land- en tuinbouw kunnen geen gebruik maken van de verhoging van de subsidiegrens voor de TVL. Dit komt door de bepalingen van het Europees steunkader waaronder de TVL is aangevraagd. Er komt een regeling onder een ander staatssteunkader, die vergelijkbaar zal zijn met de verruimde TVL. Het kabinet streeft ernaar het loket voor deze regeling in april of mei van dit jaar te openen, met terugwerkende kracht voor het eerste kwartaal.
Regeling specifieke kosten land- en tuinbouw
In de land- en tuinbouw is veelal sprake van doorlopende kosten voor het in leven houden van planten en dieren. Voor de landbouwsectoren met SBI-code 1.1 tot en met 1.5 geldt in verband met deze kosten een opslag van 21%-punt op de TVL.
Voor de land- en tuinbouwsector geldt dat de TVL-subsidie gemaximeerd is op € 225.000. Het kabinet werkt aan een aparte regeling voor grote land- en tuinbouwbedrijven waarbij dezelfde plafonds worden gehanteerd als voor de reguliere TVL, dus € 550.000 voor het mkb en € 600.000 voor grotere bedrijven. Het is de bedoeling om deze regeling in april of mei te openen met terugwerkende kracht voor het eerste kwartaal.
Goedkeuring
De wijzigingen in de TVL zijn inmiddels goedgekeurd door de Europese Commissie en worden nu in de regeling verwerkt. Een eventuele extra tegemoetkoming zal door RVO.nl worden uitgekeerd.
Subsidiepercentage TVL naar 100% in het tweede kwartaal
De Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) is een subsidie voor ondernemers die geraakt zijn door de coronacrisis.
De hoogte van de subsidie is afhankelijk van het omzetverlies van een onderneming, het vastelastenpercentage van de sector waartoe de onderneming behoort en het geldende subsidiepercentage. Voor het tweede kwartaal van 2021 is aangekondigd dat het subsidiepercentage wordt verhoogd naar 100%. Volgens de minister van EZK kan de wijziging van de TVL worden verwerkt zonder gevolgen voor de openstelling van het aanvraagloket voor het tweede kwartaal.
De regeling moet worden voorgelegd aan de Europese Commissie ter goedkeuring in verband met de staatssteunregels. De verwachting is dat aanvragen vanaf de tweede helft van mei kunnen worden ingediend. De maximumvergoedingen gaan niet omhoog en blijven op het niveau zoals onlangs vastgesteld. De verhoging van het subsidiepercentage van de TVL geldt ook voor de land- en tuinbouwsector.
De ontvangen TVL-subsidie wordt aangemerkt als omzet voor de Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW). Dit betekent dat de verhoging van de TVL zal leiden tot een verlaging van de NOW.
Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK)
De TONK is bedoeld om huishoudens tegemoet te komen die door de coronacrisis een sterke terugval in inkomsten hebben en daardoor hun noodzakelijke (woon)lasten niet meer kunnen betalen. De TONK wordt uitgevoerd door de gemeenten. Het oorspronkelijk beschikbare bedrag van € 130 miljoen wordt door veel gemeenten als ontoereikend beschouwd. Het kabinet verdubbelt het beschikbare bedrag voor de TONK tot € 260 miljoen voor het eerste halfjaar van 2021. De TONK loopt vanaf 1 januari 2021, ongeacht de startdatum in een gemeente. Dat betekent dat uitkeringen met terugwerkende kracht tot 1 januari 2021 gedaan worden.
Uitstel van betaling belastingschulden
De opgebouwde schuld onder het tijdelijk versoepelde uitstelbeleid voor belastingen bedraagt op dit moment bijna € 16 miljard. Het uitstel van betaling van nieuwe betalingsverplichtingen loopt tot uiterlijk 1 juli 2021. Ondernemers moeten dus vanaf 1 juli 2021 de betaling van nieuwe belastingverplichtingen hervatten. De aflossing van de opgebouwde belastingschuld begint op 1 oktober 2021. De komende tijd wordt bekeken of verdere versoepelingen van het uitstelbeleid nodig zijn. Mogelijke aanpassingen zijn het verlengen van de betalingstermijn, een latere startdatum voor aflossingen en verlenging van de periode met verlaagde invorderingsrente.
Het tijdelijk versoepelde uitstelbeleid voor belastingen houdt in dat ondernemers op verzoek automatisch drie maanden uitstel van betaling krijgen voor belastingschulden.
Langer uitstel van betaling is mogelijk als de ondernemer aan bepaalde voorwaarden voldoet. Het uitstel geldt ook voor nieuwe belastingschulden die in de uitstelperiode ontstaan. Deze regeling geldt tot 1 juli 2021. Tot die datum kunnen ondernemers uitstel of verlenging van verleend uitstel aanvragen. Zowel het uitstel als de verlenging lopen uiterlijk op 1 juli af. Gedurende de periode van uitstel van betaling moeten ondernemers wel op tijd aangiften doen.
De Belastingdienst stuurt ondernemers, van wie het bijzonder uitstel van betaling tot 1 juli loopt, vóór 1 oktober 2021 een brief met een voorstel voor een betalingsregeling. Deze geldt voor de gehele belastingschuld die is opgebouwd tijdens het bijzonder uitstel. De datum waarop ondernemers moeten starten met terugbetalen is verschoven van 1 juli 2021 naar 1 oktober 2021. De aflossing moet binnen 36 maanden gedaan worden.
Ondernemers, van wie het automatisch verleende uitstel van drie maanden afloopt voor 1 juli, wordt aangeraden om verlenging van het uitstel tot 1 juli te vragen. Doen zij dat niet, dan komen zij niet in aanmerking voor de betalingsregeling die de Belastingdienst na afloop van het uitstel aanbiedt. In dat geval moet de belastingschuld ineens worden afgelost.
Een voordeel kan slechts belastbaar inkomen in de zin van de Wet IB 2001 zijn als aan dat voordeel een bron van inkomen ten grondslag ligt.
Volgens vaste jurisprudentie is een bron van inkomen aanwezig als is voldaan aan drie voorwaarden. Deze voorwaarden zijn deelname aan het economische verkeer, het subjectieve oogmerk om voordeel te behalen en de objectieve verwachting dat het voordeel redelijkerwijs kan worden behaald.
De Belastingdienst merkte de verkoopopbrengst van een springpaard aan als resultaat uit overige werkzaamheden. De eigenaar had het paard in 2007 voor € 12.500 gekocht als rijpaard voor zijn dochter. In 2014 verkocht hij het paard voor € 1.300.000. In de tussenliggende tijd heeft de dochter met het paard aan diverse wedstrijden meegedaan en regelmatig prijzen gewonnen. De rechtbank achtte niet aannemelijk gemaakt dat het behaalde voordeel ten tijde van de aankoop van het paard werd beoogd. De enkele omstandigheid dat het paard op enig moment met winst is verkocht, is hiervoor onvoldoende. De belanghebbende had, totdat hij het bod van de koper ontving, geen intentie om het paard te verkopen. Op aandringen van zijn dochter heeft vader het bod geaccepteerd en het paard verkocht. De rechtbank vond van belang dat de belanghebbende niet in paarden handelde. Omdat het voordeel niet beoogd werd, was geen sprake van een bron van inkomen en kon het voordeel niet belast worden als resultaat uit overige werkzaamheden.
De Wet IB 2001 verstaat onder belastbare winst uit onderneming het gezamenlijke bedrag van de winst die een ondernemer geniet uit een of meer ondernemingen, verminderd met de ondernemersaftrek en mkb-winstvrijstelling. Winst is het bedrag van de gezamenlijke voordelen die onder welke naam en in welke vorm ook worden verkregen uit de onderneming. Vader betaalde na de verkoop van het paard 10% van de verkoopopbrengst als commissie aan zijn dochter. De dochter was ten tijde van de verkoop zelfstandig ondernemer als ruiter en trainer van wedstrijdpaarden. Volgens de Belastingdienst vormde de ontvangen commissie van € 130.000 winst uit onderneming voor de dochter. De vraag was of de door de dochter ontvangen commissie winst uit onderneming vormde. In de jaren voorafgaand aan de verkoop werd het paard door de dochter getraind en bereden tijdens wedstrijden. De rechtbank oordeelde dat de commissie geen ondernemingsbate was, omdat de bate niet in de ondernemingssfeer is opgekomen. Van belang voor dit oordeel was dat het ging om een privépaard van haar vader, waarop de dochter al reed en meedeed aan wedstrijden voordat zij haar onderneming begon.
Op leveringen van goederen, die worden vervoerd naar een andere lidstaat van de EU, is het nultarief voor de omzetbelasting van toepassing.
Voorwaarde voor toepassing van het nultarief is dat de afnemer van de goederen in de andere lidstaat omzetbelasting verschuldigd is wegens een intracommunautaire verwerving. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie EU dient de toepassing van het nultarief te worden geweigerd in het geval van fraude. Dat kan zijn omdat de leverancier, die het nultarief claimt, zelf belastingfraude pleegt of omdat hij wist of had moeten weten dat in een keten van leveringen waaraan hij deelnam btw-fraude plaatsvindt.
De bewijslast voor de fraude ligt bij de Belastingdienst. Van de ondernemer mag worden verlangd dat hij in redelijkheid alles heeft gedaan om te voorkomen dat hij betrokken raakt bij belastingfraude.
In een procedure voor de rechtbank was in geschil of een autohandelaar voldoende had gedaan om ervoor te zorgen dat hij geen onderdeel vormde van een fraudeketen. Volgens de rechtbank mocht van de handelaar worden verlangd dat hij de nodige inlichtingen zou inwinnen over zijn buitenlandse afnemer om zich te vergewissen van diens betrouwbaarheid. De afnemer was een recent opgerichte Hongaarse vennootschap die een groot aantal auto’s van de handelaar wilde afnemen. De auto’s werden hoofdzakelijk contant betaald. Van de handelaar mocht niet worden verlangd dat hij zou nagaan of de afnemer zijn verplichtingen ter zake van btw-aangiften en -betaling is nagekomen.
De rechtbank stelde vast dat de autohandelaar diverse bescheiden in zijn administratie had opgenomen die de afnemer betroffen, zoals een kopie van het identiteitsbewijs en de verblijfsvergunning van de bestuurder, een kopie van de oprichtingsakte en een bewijs van inschrijving bij de Hongaarse Kamer van Koophandel. Aan de hand van de in de administratie opgenomen bescheiden heeft de autohandelaar geverifieerd wie de bestuurder van de afnemer was.
Verder heeft de autohandelaar vastgesteld dat het btw-nummer van de afnemer actief was ten tijde van de levering van de auto’s en beschikte hij voor een deel van de transporten over vrachtbrieven. Via e-mail aan de afnemer heeft de autohandelaar bevestiging van ontvangst van de geleverde auto’s gevraagd en gekregen. Van de contante betalingen heeft de autohandelaar meldingen ongebruikelijke transacties gedaan bij de autoriteiten. Volgens de rechtbank heeft de autohandelaar daarmee alles gedaan wat redelijkerwijs van hem kon worden verlangd om te zorgen dat hij door de leveringen aan de Hongaarse afnemer niet betrokken zou raken bij btw-fraude. Dat betekent dat de autohandelaar recht heeft op toepassing van het nultarief voor de betreffende leveringen.
De staatssecretaris van Financiën heeft het besluit met fiscale tegemoetkomingen naar aanleiding van de coronacrisis gewijzigd.
Ten opzichte van de vorige versie van het besluit noodmaatregelen coronacrisis zijn enkele nieuwe goedkeuringen opgenomen. Deze zijn bekendgemaakt in de brief aan de Tweede Kamer van 21 januari jl. Het gaat om de volgende onderwerpen.
Gebruikelijk loon dga
Aanmerkelijkbelanghouders (dga’s), die arbeid verrichten voor hun bv, dienen ten minste belasting te betalen over het gebruikelijk loon. Voor het jaar 2020 en 2021 is een afwijking van deze regeling toegestaan als de bv door de coronacrisis te maken heeft gekregen met een omzetdaling. Ten opzichte van de maatregel voor 2020 is de maatregel voor 2021 op twee punten aangepast:
- De omzet over heel 2021 wordt vergeleken met de omzet over heel 2019.
- Het omzetverlies in 2021 moet ten minste 30% bedragen ten opzichte van de omzet over 2019.
Reiskostenvergoeding
De goedkeuring op grond waarvan bestaande vaste reiskostenvergoedingen onbelast vergoed kunnen worden, ook al worden de reiskosten door thuiswerken niet (volledig) gemaakt, is verlengd tot 1 april. Voorwaarde is dat de vaste vergoeding voor 13 maart 2020 door de werkgever is toegekend.
Werkkostenregeling
De vrije ruimte in de werkkostenregeling wordt voor de eerste € 400.000 van de loonsom ook in 2021 verhoogd van 1,7 naar 3%.
Administratieve verplichtingen
Het uitstel van bepaalde administratieve verplichtingen rondom de loonheffingen is verlengd tot en met 30 juni 2021.
Grensarbeiders
De afspraken met Duitsland en België over de belastingheffing van grenswerkers en de vrijstelling van belasting voor een aantal Duitse netto-uitkeringen zijn verlengd tot en met 30 juni 2021.
Urencriterium ondernemers
Ondernemers worden in de periode van 1 januari 2021 tot en met 30 juni 2021 geacht ten minste 24 uren per week aan hun onderneming(en) te hebben besteed. Ondernemers, die seizoengebonden werkzaamheden verrichten en die normaliter in de periode van 1 januari tot en met 30 juni een piek hebben in het aantal uren dat ze besteden aan de onderneming, worden geacht een gelijk aantal uren te hebben besteed in dezelfde periode in 2021 als het aantal uren dat is besteed in de periode van 1 januari 2019 tot en met 30 juni 2019.
Herinvesteringsreserve pelsdierhouders
Voor de vorming van een herinvesteringsreserve is van belang of de vervreemding van een bedrijfsmiddel het gevolg is van overheidsingrijpen. In dat geval zijn er ruimere mogelijkheden om een herinvesteringsreserve te vormen en af te boeken. De staatssecretaris heeft goedgekeurd dat de ruiming van pelsdieren wegens COVID-19, mede in het zicht van de vervroegde inwerkingtreding van de Wet verbod pelsdierhouderij, kwalificeert als overheidsingrijpen.
Accijns
Per 1 januari 2021 zijn de accijnstarieven voor sigaretten en rooktabak gewijzigd. Goedgekeurd is dat sigaretten en rooktabak die voor 1 januari 2021 zijn uitgeslagen tot verbruik en waarvan de verpakking is voorzien van de tot 1 januari 2021 geldende accijnszegel tot 1 juni 2021 aan wederverkopers mogen worden verkocht, te koop aangeboden en afgeleverd.
Omzetbelasting
De toepassing van het btw-nultarief op de levering van mondkapjes, COVID-19-vaccins en -testkits en op de uitleen van zorgpersoneel is verlengd tot 1 juli 2021. Het toepassen van het verlaagde btw-tarief op de sportlessen, die sportscholen online aanbieden, loopt door totdat de verplichte sluiting van sportscholen wordt opgeheven.
Het ter beschikking stellen van zorgpersoneel blijft door een goedkeuring en onder voorwaarden tot en met 30 juni 2021 buiten de heffing van omzetbelasting. De goedkeuring voor het gratis verstrekken van medische hulpgoederen en -apparatuur is vervallen met ingang van 1 januari 2021.
De Handelsregisterwet 2007 schrijft voor dat een onderneming wordt ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van de Koophandel.
Dat moet gebeuren in de periode vanaf een week voor tot een week na de start van de activiteiten. Het niet voldoen aan de inschrijvingsverplichting is een economisch delict. Om in aanmerking te komen voor de Tozo moet een ondernemer uiterlijk op 17 maart 2020 zijn ingeschreven in het handelsregister. Op die dag is de regeling aangekondigd. Hoewel het mogelijk is een onderneming in te schrijven met een aanvangsdatum in het verleden, heeft dat niet tot gevolg dat een ondernemer die na 17 maart 2020 zijn onderneming heeft ingeschreven in aanmerking komt voor de Tozo. In de toelichting op de regeling is dat uitdrukkelijk vermeld. Ondernemers die niet aan de voorwaarden voor ondersteuning op basis van de Tozo voldoen, kunnen eventueel een beroep doen op bijstand op grond van de Participatiewet. In antwoord op Kamervragen maakt de minister van SZW duidelijk dat niet van de datum van 17 maart 2020 afgeweken zal worden.
De maximale subsidiebedragen, die in het kader van de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) kunnen worden toegekend, zijn afhankelijk van de ruimte die de Europese Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak biedt.
Dit tijdelijke steunkader is onlangs verlengd en verruimd. In verband daarmee heeft het kabinet besloten om het maximale bedrag aan TVL per onderneming per kwartaal te verhogen. Voor mkb-bedrijven gaat het maximumbedrag per kwartaal omhoog van € 330.000 naar € 550.000. Voor grotere bedrijven gaat het maximumbedrag per kwartaal omhoog van € 400.000 naar € 600.000. Ook de Voorraadsubsidie Gesloten Detailhandel (VGD) is verhoogd van € 200.000 naar € 300.000. De VGD geldt alleen voor het eerste kwartaal van 2021.
Voor de land- en tuinbouwsector geldt dat de TVL-subsidie gemaximeerd is op € 225.000. Het kabinet werkt aan een aparte regeling voor grote land- en tuinbouwbedrijven waarbij dezelfde plafonds worden gehanteerd als voor de reguliere TVL, dus € 550.000 voor het mkb en € 600.000 voor grotere bedrijven. Het is de bedoeling om deze regeling in april of mei te openen met terugwerkende kracht voor het eerste kwartaal.
Er komt geen aparte steunregeling voor grote filiaalbedrijven onder een andere paragraaf van het tijdelijke steunkader. Deze bedrijven hadden daarom gevraagd. Volgens de minister en de staatssecretaris van EZK duurt het te lang om een nieuwe regeling op te zetten en zouden daarvoor veel strengere voorwaarden gelden.
Nadat de wijzigingen in de TVL zijn goedgekeurd worden deze in de regeling verwerkt en zal een eventuele extra tegemoetkoming door RVO.nl worden uitgekeerd.
De staatssecretaris van EZK heeft de gewijzigde subsidieregeling Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) gepubliceerd.
Deze versie bevat de wijzigingen zoals aangekondigd in de brief aan de Tweede Kamer van 9 december 2020. De wijzigingen, die in de kamerbrief van 21 januari zijn aangekondigd, zoals een hoger subsidiepercentage voor het eerste kwartaal 2021 en het verlengen van de Opslag Voorraad Gesloten Detailhandel naar het eerste kwartaal van 2021, zullen in een nieuwe wijzigingsregeling worden uitgewerkt en pas op een later moment ingaan. Dat geldt ook voor de evenementenmodule voor het eerste kwartaal van 2021, die op een later moment zal worden geïntroduceerd en opengesteld.
De nu gepubliceerde regeling wijkt op een aantal punten af van de voorganger:
- De introductie van een evenementenmodule voor het vierde kwartaal van 2020.
- Een gewijzigde subsidieberekening vanaf het vierde kwartaal van 2020.
- De introductie van een opslag voorraad voor ondernemingen in de gesloten detailhandel voor het vierde kwartaal van 2020.
- Een nieuwe openstelling van de regeling voor het eerste kwartaal van 2021.
Evenementenmodule vierde kwartaal 2020
Evenementen als festivals, kermissen en markten vinden sinds maart 2020 niet meer plaats. De evenementenmodule is gericht op ondernemingen die onvoldoende omzet hebben gehaald in de voor de TVL voor het vierde kwartaal van 2020 geldende referentieperiode. Om voor subsidie in aanmerking te komen moet een mkb-onderneming in het tweede en derde kwartaal van 2019 voor ten minste 50% van zijn omzet goederen of diensten hebben geleverd ten behoeve van een in die periode gehouden evenement. De onderneming moet TVL hebben ontvangen voor de maanden juni tot en met september 2020, maar niet in aanmerking komen voor TVL over het vierde kwartaal omdat zij niet voldoet aan de vaste-lastendrempel van € 3.000. De onderneming moet voor 14 september 2019 zijn ingeschreven in het handelsregister. De subsidie bedraagt 33,3% van het subsidiebedrag uit de eerste openstelling van de TVL, met een minimum van € 750.
Aanvragen voor de evenementenmodule voor het vierde kwartaal van 2020 is mogelijk van 18 februari 2021 tot en met 18 maart 2021.
TVL eerste kwartaal 2021
De TVL-subsidie voor het eerste kwartaal van 2021 kan worden aangevraagd van 15 februari 2021 tot en met 30 april 2021. Verzoeken om vaststelling van de subsidie moeten plaatsvinden voor 1 oktober 2021. De referentieperiode voor deze subsidieperiode is het eerste kwartaal van 2019. Voor ondernemingen die gestart zijn na het begin van de referentieperiode geldt een andere referentieperiode, namelijk het eerste gehele kalenderkwartaal volgend op de maand van de start van de activiteiten.
Sinds de invoering van de Wet werk en zekerheid moet voor een ontslag om bedrijfseconomische redenen vooraf toestemming bij het UWV worden gevraagd.
Als het UWV geen toestemming geeft, kan de werkgever binnen twee maanden bij de kantonrechter een verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst om bedrijfseconomische redenen indienen. Tijdens arbeidsongeschiktheid van de werknemer geldt een opzegverbod. Dat geldt echter niet als de arbeidsongeschiktheid is ontstaan nadat het UWV het verzoek om toestemming heeft ontvangen. Wanneer het UWV geen toestemming heeft verleend, kan een na het indienen van het verzoek ontstane arbeidsongeschiktheid wel leiden tot een opzegverbod als de werkgever vervolgens een ontslagverzoek indient bij de kantonrechter. Het opzegverbod geldt niet als de ziekte een aanvang heeft genomen nadat het verzoek om ontbinding door de kantonrechter is ontvangen.
In een procedure bij de kantonrechter na de afwijzing door het UWV van een verzoek om toestemming is duidelijk gemaakt dat deze procedure geen verlenging of herkansing is van de procedure bij het UWV. Het gaat om twee afzonderlijke procedures. De procedure bij de kantonrechter is ook geen hoger beroep tegen de beslissing van het UWV. De uitzondering op het opzegverbod bij ziekte die is ingetreden na de indiening van een verzoek om toestemming voor ontslag bij het UWV werkt niet door naar een daarop volgende procedure bij de kantonrechter.
De minister en staatssecretaris van EZK hebben in een brief aan de Tweede Kamer gereageerd op moties die zijn ingediend tijdens het debat over de uitbreiding van het economische steun- en herstelpakket.
Tijdens dit debat heeft de minister enkele toezeggingen gedaan.
Verlaging vastelastendrempel
Een verdere verlaging van de vastelastendrempel van € 3.000 naar € 1.500 in plaats van naar € 2.000 per maand is voor RVO.nl uitvoerbaar. De bewindslieden laten het oordeel over een motie van deze strekking aan de Kamer.
Overleg detailhandel
Het ministerie van EZK is in overleg met de detailhandel over de mogelijkheden om gebruik te maken van andere onderdelen van het Europese steunkader dan het onderdeel waar de TVL onder valt.
Onderzoek problematiek starters
Er wordt onderzoek gedaan naar de problematiek van recent gestarte ondernemers. Uiterlijk 31 maart wordt de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van dit onderzoek.
Uitbreiden startersregeling
De motie over het toevoegen van ondernemers, die zijn gestart na 30 september 2019, aan de TVL wordt verwerkt in de aparte startersregeling. Deze regeling wordt aan de Europese Commissie voorgelegd ter goedkeuring. De regeling kan niet eerder dan in april worden opengesteld.
Subsidie speciale kosten land- en tuinbouw
De motie waarin gevraagd wordt om de subsidie voor speciale kosten voor de land- en tuinbouw ook in het tweede kwartaal te laten gelden, wordt meegenomen in de TVL voor het tweede kwartaal aan de Europese Commissie.
Openstelling en wijzigingsregeling TVL eerste kwartaal
De goedkeuring van de Europese Commissie voor de TVL voor het eerste kwartaal van 2021 (TVL Q1) en voor de wijzigingen in de TVL voor het vierde kwartaal van 2020 wordt op korte termijn verwacht. De openstelling van de TVL Q1 volgt zo snel mogelijk.
Er komt een wijzigingsregeling met de aanpassingen van 21 januari jl. Daarin wordt ook een eenmalige opslag opgenomen voor annuleringskosten van reisondernemers. Deze opslag van 3,4% komt bovenop het TVL-percentage.
Huur bedrijfsruimte
Volgens uitspraken in kort geding hebben huurders van bedrijfsruimte recht op huurverlaging als zij door de COVID-19-maatregelen een zodanig omzetverlies lijden dat in redelijkheid niet geheel ten laste van de huurder hoort te komen. Deze jurisprudentielijn is bevestigd in enkele bodemprocedures. De rechter komt daarbij vaak uit op 50% voor de periode waarin maatregelen van kracht waren. De bewindslieden willen afzien van overheidsingrijpen.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de data van openstelling van de vaststellingsloketten voor de NOW gewijzigd.
Daarnaast geldt voor alle regelingen (NOW-1, NOW-2 en NOW-3) dat de aanvraagtermijn is gelijkgetrokken voor aanvragen met en zonder accountantsverklaring. Voor NOW-2 en NOW-3 is de aanvraagtermijn 38 weken. Voor NOW-1 is de aanvraagtermijn zelfs langer door de verlate sluitingsdatum.
Openstelling vaststellingsloket NOW-1
De openstelling van het vaststellingsloket voor de NOW-1 is verlengd tot en met 31 oktober 2021. De sluitingsdatum was voor aanvragen met een accountantsverklaring 29 juni 2021. Voor alle andere aanvragen was de sluitingsdatum 23 maart 2021. De verlengde openstelling vindt plaats op verzoek van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants. Op verzoek van het UWV is de sluitingsdatum voor beide soorten aanvragen gelijkgetrokken.
Openstelling vaststellingsloket NOW-2
Het UWV heeft in verband met geplande technische werkzaamheden gevraagd om het vaststellingsloket NOW-2 eerder te openen. De minister heeft besloten de opening met een maand te vervroegen van 15 april naar 15 maart 2021. De oorspronkelijke sluitingsdatum van het loket voor werkgevers, die een accountantsverklaring bij hun aanvraag moeten voegen, gaat gelden voor alle werkgevers. Het vaststellingsloket is geopend tot en met 5 januari 2022.
Openstelling vaststellingsloket NOW-3
De langere openstelling van het loket voor de NOW-1 heeft gevolgen voor de openstelling van het vaststellingsloket van de NOW-3. De opening van het loket is uitgesteld van 1 september 2021 naar 4 oktober 2021 voor de derde tranche. Het loket is geopend tot en met 26 juni 2022. Het loket voor de vaststelling van de vierde en de vijfde tranche opent op 31 januari 2022 en sluit op 23 oktober 2022.
De NOW-regeling kent voor concerns de mogelijkheid om het omzetverlies niet op concernniveau vast te stellen maar op het niveau van een werkmaatschappij om te beoordelen of de werkmaatschappij in aanmerking komt voor de NOW.
Aan deze mogelijkheid is als voorwaarde gesteld dat de moedermaatschappij van het concern over 2020 geen dividenden uitkeert aan aandeelhouders en geen bonussen aan de Raad van Bestuur en de directieleden van het concern en van de werkmaatschappij die de NOW heeft aangevraagd. Het bonusverbod geldt niet voor het overige personeel dat in het concern werkzaam is en dat mogelijk variabel wordt beloond. In de NOW-2 is een uitgebreidere toelichting gegeven op de begrippen bestuur, directeur en management. De registratie in de Kamer van Koophandel is niet doorslaggevend, evenmin als de beslissings- of tekeningsbevoegdheid.
In een procedure over de opschorting van een bonusregeling door de werkgever op grond van het bonusverbod van de NOW hanteerde de kantonrechter de uitleg van de NOW-2, hoewel de procedure betrekking had op de tweede tranche van de NOW-1. Het bonusverbod is in de NOW-2 niet inhoudelijk gewijzigd ten opzichte van de tweede tranche van de NOW-1. De werknemer op wie het bonusverbod was toegepast, was een voormalig statutair directeur, die al langere tijd arbeidsongeschikt was. In verband daarmee was hij met ingang van 8 januari 2020 geen statutair bestuurder meer. Gebruikelijk bij een ontslag van een statutair bestuurder is dat tegelijkertijd ook een einde komt aan de arbeidsovereenkomst. Dat was hier niet het geval vanwege het opzegverbod tijdens ziekte.
Naar het oordeel van de kantonrechter was de werknemer in ieder geval sinds 8 januari 2020 niet langer beleidsbepaler bij de werkmaatschappij. Feitelijk was hij dat over het hele jaar 2020 niet meer. De werknemer was ‘overig personeel’ geworden, waarvoor het bonusverbod niet geldt.
Een arbeidsongeschikte werknemer is verplicht om mee te werken aan zijn re-integratie in het arbeidsproces.
Als de werknemer dat niet doet, kan de werkgever door middel van een loonstop afdwingen dat de werknemer alsnog meewerkt aan zijn re-integratie.
De vraag in een procedure in kort geding was of een arbeidsongeschikte werknemer verplicht kan worden op van de gebruikelijke arbeidstijd afwijkende tijdstippen mee te werken aan re-integratie. De kantonrechter is van oordeel dat dit niet het geval is. De procedure betrof een werknemer die meerdere parttime banen had. De arbeidsongeschiktheid van de werknemer was van dien aard, dat de werkzaamheden van een van de banen niet konden worden verricht. Deze werkzaamheden vonden hoofdzakelijk in het weekend plaats. De werkgever wilde dat de werknemer op doordeweekse dagen beschikbaar was om te re-integreren. Op die dagen werkte de werknemer voor de andere werkgevers.
Volgens de kantonrechter heeft zich een vast arbeidspatroon ontwikkeld, dat vervolgens de overeengekomen arbeid is geworden. Daaraan doet niet af dat de oorspronkelijke overeenkomst de mogelijkheid bood om de werknemer ook op weekdagen op te roepen. In de praktijk gebeurde dat niet. De re-integratie moet volgens de kantonrechter in beginsel plaatsvinden op de momenten waarop de werknemer zijn werkzaamheden gewoonlijk uitvoert, dus in de weekenden. De kantonrechter is van oordeel dat de werkgever ten onrechte
De staatssecretaris van Financiën heeft Kamervragen over de omvang van de betalingskorting voor voorlopige aanslagen beantwoord.
De betalingskorting geldt bij betaling ineens van een voorlopige aanslag die betrekking heeft op het jaar waarin de aanslag wordt opgelegd. Als alternatief kan gekozen worden voor betaling in termijnen. De betalingskorting is dit jaar zeer laag uitgevallen als gevolg van het verlagen van de invorderingsrente van 4 naar 0,01%. Deze verlaging is onderdeel van de fiscale coronamaatregelen. De hoogte van de betalingskorting is gekoppeld aan de invorderingsrente. Dat is geregeld in de Invorderingswet. De staatssecretaris erkent dat de communicatie over de betalingskorting beter had gekund.
Bij de behandeling in de Tweede Kamer van de Wet verandering koppeling AOW-leeftijd is een amendement ingediend waardoor de AOW-leeftijd in de toekomst moet kunnen dalen bij een dalende levensverwachting.
In een brief aan de Tweede Kamer gaat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in op verschillende aspecten daarvan.
In de wet is geregeld dat bij een verhoging van de levensverwachting op 65-jarige leeftijd met 4,5 maand de AOW-leeftijd met 3 maanden stijgt. De wet hanteert een aankondigingstermijn van vijf jaar, zodat mensen zich op een stijgende AOW-leeftijd kunnen voorbereiden. De wet heeft als uitgangspunt dat een daling van de levensverwachting niet leidt tot een verlaging van de AOW-leeftijd. De verwachting is dat op lange termijn sprake blijft van een opwaartse trend. Als voor de langere termijn sprake zou zijn van een daling van de levensverwachting, kan overwogen worden om een andere systematiek voor het vaststellen van de AOW-leeftijd te hanteren. De minister merkt op dat daarbij voorkomen moet worden dat een wijziging van de AOW-leeftijd over vijf jaar terugwerkende kracht krijgt, waardoor de AOW-uitkering met terugwerkende zou moeten worden toegekend en andere uitkeringen en voorzieningen terugwerkend zouden moeten worden aangepast.
Een verlaging van de AOW-leeftijd kan gevolgen hebben voor de ontslagleeftijd. Op basis van een cao kan voor werknemers een pensioenontslagbeding gelden, waardoor hun arbeidsovereenkomst eindigt bij het bereiken van de AOW-leeftijd. De arbeidsovereenkomst kan dus eerder of later eindigen, afhankelijk van de ontwikkeling van de AOW-leeftijd.
De conclusie van de minister is dat een aanpassing van de koppelingssystematiek op termijn mogelijk is, maar nu nog niet noodzakelijk is. Het oordeel hierover laat de minister over aan een volgend kabinet.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de eerder aangekondigde wijziging van de NOW-3 doorgevoerd. De regeling is op drie punten gewijzigd.
Intrekking van verleningsbeschikkingen
Een verzoek tot intrekking van een verleningsbeschikking kan tot gevolg hebben dat de werkgever de omzetperiode van het volgende subsidietijdvak zelf kan kiezen als het verzoek is gedaan voor de aanvraag van het opvolgende tijdvak. Deze mogelijkheid is nu voor de derde en vierde tranche in tijd beperkt. Het tijdvak van de vierde tranche loopt van 1 januari 2021 tot en met 31 maart 2021. Aanvragen is mogelijk van 15 februari 2021 tot en met 14 maart 2021. Als de werkgever voor 15 februari 2021 heeft verzocht om de verleningsbeschikking voor de derde tranche in te trekken hoeven de omzetperiodes van de derde en de vierde tranche niet op elkaar aan te sluiten.
Aanpassing overeenkomst over werkbehoud
Voor een NOW-aanvraag op het niveau van een werkmaatschappij geldt als voorwaarde een overeenkomst over werkbehoud met belanghebbende verenigingen van werknemers. Bij het ontbreken daarvan wordt bij de vaststelling de subsidie op nihil gesteld. De regeling is aangepast, waardoor niet meer alle maar minimaal één belanghebbende vertegenwoordiging van werknemers de overeenkomst moet tekenen.
Aanpassing percentages vierde tranche NOW
Oorspronkelijk was gekozen voor geleidelijke afbouw van de NOW in de tijd. In verband met de verlenging en verzwaring van de getroffen maatregelen is deze keuze ongedaan gemaakt en is het subsidiepercentage voor de vierde tranche opgehoogd tot 85%.
Bij de verruiming van de maatregelen ter bestrijding van de coronacrisis is bekendgemaakt dat de mogelijkheid om met terugwerkende kracht een Tozo-uitkering aan te vragen per 1 februari is verruimd.
Vanaf 1 december 2020 was de terugwerkende kracht beperkt tot de eerste dag van de kalendermaand waarin de aanvraag werd ingediend. Sinds 1 februari 2021 is het mogelijk om een uitkering aan te vragen met terugwerkende kracht tot de eerste dag van de maand voorafgaand aan de maand van de aanvraag. De terugwerkende kracht van de aanvraag geldt tot 1 april 2021. Vanaf die datum geldt Tozo 4, waarvoor een nieuwe aanvraag ingediend moet worden.
In de Tozo was geregeld dat zelfstandig ondernemers per 1 januari 2021 moesten beginnen met betaling van aflossing en rente van een ontvangen Tozo-lening. De terugbetalingsdatum is uitgesteld tot 1 juli 2021. Het uitstel geldt zowel voor zelfstandig ondernemers die vóór 1 januari 2021 een Tozo-lening hebben ontvangen als voor zelfstandig ondernemers die deze lening na 1 januari 2021 hebben ontvangen. Voor alle Tozo-leningen geldt dat de looptijd met zes maanden is verlengd tot 3,5 jaar. Over de periode van januari 2021 tot en met juni 2021 wordt geen rente berekend.
De gewijzigde regeling is in het Staatsblad geplaatst en met terugwerkende kracht tot 1 januari 2021 in werking getreden.
Op de levering van goederen die worden vervoerd naar een andere lidstaat van de EU is het nultarief voor de omzetbelasting van toepassing.
Voorwaarde is dat deze goederen in de andere lidstaat zijn onderworpen aan de heffing van omzetbelasting ter zake van de intracommunautaire verwerving van die goederen. Aan de toepassing van het nultarief zijn nog enkele voorwaarden van toepassing. Een daarvan is dat de toepasselijkheid van het nultarief uit boeken en bescheiden blijkt. Vastgelegd moet worden dat de goederen in het kader van de levering naar een andere lidstaat zijn vervoerd en aldaar zijn ontvangen door een persoon die omzetbelasting ter zake van een intracommunautaire verwerving verschuldigd is.
Een Nederlandse ondernemer claimde de toepassing van het nultarief op accijnsgoederen die aan een Belgische afnemer werden verkocht. De ondernemer heeft het btw-nummer van de afnemer geverifieerd. De Belgische douane heeft bevestigd dat de goederen in België zijn aangekomen en dat aldaar accijns is afgedragen. De ondernemer meende daarom te mogen aannemen dat de afnemer de goederen als intracommunautaire verwerving heeft aangegeven.
De rechtbank stelde vast dat de ondernemer geen vrachtdocumenten had ter zake van het vervoer van de accijnsgoederen. De ondernemer heeft niet voldaan aan de bewijslast dat de goederen in verband met de levering zijn vervoerd naar België. De verificatie van het btw-nummer en het betalen van accijns in België vormen geen bewijs voor het vervoer van de goederen. De rechtbank wees het standpunt dat de omzetbelasting de accijns volgt af wegens het ontbreken van een juridische grondslag. De ondernemer heeft ten onrechte het nultarief toegepast.
De inkomensafhankelijke combinatiekorting is een aanvullende heffingskorting voor ouders die arbeid en zorg voor kinderen combineren.
Recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting is er voor de belastingplichtige op wiens adres in een kalenderjaar ten minste zes maanden een kind staat ingeschreven dat bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 12 jaar niet heeft bereikt. In het geval van co-ouderschap, waarbij beide ouders niet samenwonen maar de zorg voor de kinderen gelijkelijk verdelen, hebben beide ouders recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting, ondanks dat het kind slechts bij een van de ouders kan staan ingeschreven.
In de Uitvoeringsregeling Inkomstenbelasting is bepaald dat voor de toepassing van de inkomensafhankelijke combinatiekorting een kind, dat niet op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven, beschouwd wordt op hetzelfde woonadres te staan ingeschreven als het kind doorgaans ten minste drie hele dagen per week in elk van beide huishoudens verblijft. Ook als de ouders de zorg voor het kind gelijkelijk verdelen in een ander duurzaam ritme dan drie dagen per week in ieder huishouden hebben beide ouders recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting. In de toelichting op de Uitvoeringsregeling is vermeld dat aan de eis van ten minste drie hele dagen is voldaan als het kind 3 x 24 uur in de week bij de belastingplichtige verblijft en de overige dagen van de week doorgaans bij de andere ouder.
De Hoge Raad heeft een uitspraak van Hof Den Haag over de inkomensafhankelijke combinatiekorting vernietigd. Het hof was van oordeel dat het door de belastingplichtige overgelegde verblijfschema voldeed aan het criterium van ten minste drie hele dagen per week. Dat oordeel getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Het kind verbleef de ene week van woensdagochtend tot donderdagavond en van zaterdagochtend tot maandagochtend bij de belanghebbende. De andere week was het kind van woensdagochtend tot donderdagavond bij de belanghebbende. Het kind stond ingeschreven bij de andere ouder. Het schema voldeed niet aan de eis dat beide ouders de zorg voor het kind gelijkelijk verdelen. Het aantal uren dat het kind bij de ene ouder verbleef verschilde teveel van het aantal uren dat het kind bij de andere ouder verbleef. De belanghebbende in deze procedure had geen recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
De staatssecretaris van Financiën heeft het Besluit noodmaatregelen coronacrisis gewijzigd.
De wijziging betreft de eerder aangekondigde verlenging van de goedkeuring voor het ongewijzigd doorlopen van een vaste reiskostenvergoeding tot 1 april 2021, ondanks een gewijzigd reispatroon. De goedkeuring is beperkt tot vaste reiskostenvergoedingen die voor 13 maart 2020 zijn toegekend aan de werknemer.
Voor ondernemers, die met gebruikmaking van de Wet homologatie onderhands akkoord hun bedrijf willen doorstarten, komt een nieuwe kredietfaciliteit, het TOA-krediet.
Het betreft achtergesteld vermogen dat bijdraagt aan het buffervermogen voor het mkb. Qredits verzorgt de uitvoering van de regeling. Gemiddeld gaat het om bedragen tussen € 75.000 tot € 100.000. De looptijd van het krediet is middellang, de rente is lager dan marktconform.
Groeifaciliteit
De Groeifaciliteit ondersteunt bedrijven in de groeifase, in de overnamefase en ondernemingen die behoefte hebben aan balansversterking en versterking van het buffervermogen. Deze regeling wordt verlengd tot 1 juli 2023.
Starters
Ondernemers, die zijn gestart na 1 januari 2020, komen in aanmerking voor een nieuw Coronaoverbruggingskrediet via Qredits. Het gaat om leningen tot € 35.000 tegen 1,75% rente en met een looptijd van vier tot maximaal zes jaar. Ondernemers, die gestart zijn vóór 1 januari 2020, kunnen gebruik maken van de huidige Coronaoverbruggingskredieten met een maximumbedrag van € 25.000 en een looptijd van maximaal vijf jaar tegen 2% rente in het eerste jaar en daarna 5,75% rente. Dit krediet is vanaf het tweede kwartaal van 2021 beschikbaar.
Ondernemers hebben recht op verschillende ondernemersfaciliteiten als zij voldoen aan het urencriterium.
Dit betekent dat een ondernemer ten minste 1.225 uren en de helft van zijn arbeidstijd per kalenderjaar moet besteden aan zijn onderneming. Voor het jaar 2020 gold een versoepeling van het urencriterium. Deze versoepeling geldt ook voor het eerste halfjaar van 2021. Ondernemers worden in deze periode geacht ten minste 24 uren per week aan hun onderneming te hebben besteed. In het geval van ondernemers, die de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid claimen, gaat het om ten minste 16 uren per week.
Voor ondernemers, die seizoengebonden werkzaamheden verrichten, geldt dat zij in het eerste halfjaar geacht worden het aantal uren te hebben besteed dat zij in andere jaren besteedden aan hun onderneming. Aan de hand van de urenadministratie van 2019 kan een ondernemer beoordelen of hij in het eerste halfjaar van 2021 aan het urencriterium voldoet.
De Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers(Tozo) is een ondersteuningsmaatregel voor zelfstandigen.
De regeling bestaat uit inkomensondersteuning en de mogelijkheid van een lening voor bedrijfskapitaal. Sinds 1 december 2020 is de periode, waarover met terugwerkende kracht inkomensondersteuning kan worden aangevraagd, beperkt tot het begin van de maand waarin de aanvraag is ingediend. Vanaf 1 februari 2021 geldt dat de Tozo-uitkering kan worden aangevraagd met terugwerkende kracht tot het begin van de voorafgaande maand. Ook in Tozo 4, die op 1 april 2021 ingaat, wordt deze mogelijkheid van verruimde terugwerkende kracht opgenomen.
Aanmerkelijkbelanghouders (dga’s), die arbeid verrichten voor hun bv, dienen ten minste belasting te betalen over het gebruikelijk loon. Voor het jaar 2020 is een afwijking van deze regeling toegestaan als de bv door de coronacrisis te maken heeft gekregen met een omzetdaling. Gezien de aanhoudende crisis is ook voor 2021 toegestaan dat dga’s van een lager gebruikelijk loon uitgaan. Ten opzichte van de maatregel voor 2020 is de maatregel voor 2021 op twee punten aangepast:
- De omzet over heel 2021 wordt vergeleken met de omzet over heel 2019.
- Het omzetverlies in 2021 moet ten minste 30% bedragen ten opzichte van de omzet over 2019.
Reiskostenvergoeding, werkkostenregeling en thuiswerken
De goedkeuring op grond waarvan bestaande vaste reiskostenvergoedingen onbelast vergoed kunnen worden, ook al worden de reiskosten door thuiswerken niet (volledig) gemaakt, is verlengd tot 1 april. Voorwaarde is dat de vaste vergoeding voor 13 maart 2020 door de werkgever is toegekend.
De vrije ruimte in de werkkostenregeling wordt voor de eerste € 400.000 van de loonsom ook in 2021 verhoogd van 1,7 naar 3%. Het kabinet onderzoekt mogelijkheden voor aanvullende regelingen voor de onbelaste vergoeding van thuiswerkkosten.
Administratieve verplichtingen
Het uitstel van bepaalde administratieve verplichtingen rondom de loonheffingen is verlengd tot en met 30 juni 2021.
Grensarbeiders
De afspraken met Duitsland en België over de belastingheffing van grenswerkers en de vrijstelling van belasting voor een aantal Duitse netto-uitkeringen zijn verlengd tot en met 30 juni 2021.
Betaalpauze hypotheek en Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK)
Betaalpauze hypotheek
De goedkeuring betreffende het behoud van het recht op hypotheekrenteaftrek voor huizenbezitters die van hun hypotheekverstrekker een betaalpauze hebben gekregen, is verlengd tot en met 30 juni 2021.
Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK)
De Tijdelijke Ondersteuning voor Noodzakelijke Kosten (TONK) is bedoeld voor huishoudens die door de huidige omstandigheden te maken hebben met een onvoorzienbare en onvermijdelijke terugval in hun inkomen, en die daardoor noodzakelijke kosten niet meer kunnen voldoen en waarvoor andere regelingen niet of onvoldoende soelaas bieden. De TONK gaat met terugwerkende kracht gelden van 1 januari 2021 tot en met 30 juni 2021. De regeling kent de volgende contouren:
- De focus ligt op woonkosten. Dat wil niet zeggen dat vergoeding voor andere noodzakelijke kosten niet mogelijk is.
- Bij aanvragen wordt gekeken of sprake is van onvoorziene en onvermijdelijke terugval in het inkomen en naar draagkracht. Vermogen, dat vast zit in de eigen woning en pensioenen worden buiten beschouwing gelaten. Over een vrijstellingsgrens wordt nog gesproken.
- De middelen voor de TONK worden in twee tranches via het gemeentefonds beschikbaar gesteld.
- De verwachting is dat vanaf 1 maart 2021 gemeenten TONK-loketten zullen openen.
Gemeenten kunnen vanwege hun eigen beleidsruimte afwijken van deze contouren.
Evenementensector, Herkapitalisatiefonds, Sport, Onderwijs en Steunmaatregelen mobiliteitscluster – maakindustrie
Evenementensector
Voor de evenementensector wordt een garantieregeling uitgewerkt, zodat evenementen naar verwachting vanaf 1 juli 2021 georganiseerd kunnen worden. Voor deze regeling is voor 2021 minimaal € 300 miljoen gereserveerd. De regeling wordt op korte termijn verder uitgewerkt.
Herkapitalisatiefonds
Vanwege de coronacrisis is de kans groter dat (middel)grote bedrijven met solvabiliteitsproblemen worden geconfronteerd. VNO-NCW heeft het initiatief genomen om een investeringsfonds op te richten dat Nederlandse (middel)grote bedrijven kan herkapitaliseren. Het kabinet staat positief tegenover deelname van de Staat in het fondskapitaal. Er is nog geen uitgewerkt voorstel voor dit fonds.
Sport
De bestaande steunmaatregelen voor de sportsector worden verlengd tot en met 30 juni 2021. Het gaat om de Tegemoetkoming Amateursportorganisaties, de Tegemoetkoming Verhuurders Sportaccommodaties en de Specifieke Uitkering voor ijsbanen en zwembaden. Voor dit pakket aan maatregelen is in totaal € 240 miljoen beschikbaar.
Onderwijs
De regeling, waarmee studenten in het mbo, hbo en wo een tegemoetkoming krijgen voor de studievertraging, wordt tot het einde van het studiejaar 2020/2021 verlengd. Studenten, die tussen februari 2021 en eind augustus 2021 hun diploma halen, krijgen ook een tegemoetkoming.
Steunmaatregelen mobiliteitscluster – maakindustrie
Er komt een subsidieregeling om R&D-investeringen voor bedrijven in de sectoren automotive, luchtvaart en maritiem te stimuleren. De subsidie is bedoeld voor projecten die op korte termijn kunnen starten met een looptijd van drie tot vier jaar.
In verband met de coronacrisis gelden in de omzetbelasting enkele afwijkende regelingen.
De toepassing van het btw-nultarief op de levering van mondkapjes, COVID-19-vaccins en -testkits en op de uitleen van zorgpersoneel is verlengd tot 1 juli 2021. Het toepassen van het verlaagde btw-tarief op de sportlessen, die sportscholen online aanbieden, loopt door totdat de verplichte sluiting van sportscholen wordt opgeheven.
Het tijdelijk versoepelde uitstelbeleid voor belastingen houdt in dat ondernemers op verzoek automatisch drie maanden uitstel van betaling krijgen voor belastingschulden.
Langer uitstel van betaling is mogelijk als de ondernemer aan bepaalde voorwaarden voldoet. Deze regeling is verlengd tot 1 juli 2021. Tot die datum kunnen ondernemers uitstel of verlenging van verleend uitstel aanvragen. Zowel het uitstel als de verlenging lopen op 1 juli af. Ondernemers, die na het automatisch verleende uitstel van drie maanden niet aan hun betalingsverplichtingen kunnen voldoen maar niet om verlenging vragen, lopen het risico om uitgesloten te worden voor de betalingsregeling waarin zij hun schuld in 36 maanden kunnen aflossen. Voor ondernemers, die eerder dit jaar verlenging hebben gekregen, geldt het uitstel nu automatisch tot 1 juli 2021. De datum waarop ondernemers moeten starten met terugbetalen is verschoven van 1 juli 2021 naar 1 oktober 2021. De aflossing moet binnen 36 maanden gedaan worden.
De Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) bevat een vergoeding voor de vaste lasten van een bedrijf.

Deze vergoeding bedraagt een percentage van de per sector forfaitair bepaalde vaste lasten. De vergoeding is verhoogd van 50-70% naar 85% bij een omzetverlies vanaf 30%. De maximale vergoeding per kwartaal is verhoogd van € 90.000 naar € 330.000. De grens van maximaal 250 medewerkers geldt met ingang van het eerste kwartaal van 2021 niet langer. De maximale vergoeding voor grote bedrijven bedraagt € 400.000 per kwartaal.
Kleine bedrijven
Het minimumbedrag voor kleine bedrijven is verhoogd van € 750 naar € 1.500. De drempel voor de TVL van minimaal € 3.000 aan vaste lasten in een kwartaal wordt mogelijk verlaagd.
Opslag voorraad gesloten detailhandel
De voorraadsubsidie voor de gesloten detailhandel geldt ook in het eerste kwartaal van 2021. De subsidie bestaat uit een opslag van 17,85% op de TVL. In het vierde kwartaal van 2020 was de opslag 5,6%. De voorraadsubsidie is afhankelijk van het omzetverlies. Voor de voorraadsubsidie hoeven ondernemers geen aparte aanvraag in te dienen. De opslag kent een maximum van € 200.000.
Starters
Voor ondernemers, die zijn gestart tussen 1 januari 2020 en 30 juni 2020, komt een op de TVL gebaseerde regeling. Als referentieperiode voor deze bedrijven geldt het derde kwartaal van 2020. De regeling zal gelden voor het eerste halfjaar van 2021. Ondernemers, die zijn gestart tussen 1 januari 2020 en 15 maart 2020 komen ook voor de reguliere TVL in aanmerking. Om overlap te beperken is het kabinet van plan deze ondernemers in het tweede kwartaal enkel voor de nieuwe startersregeling in aanmerking te laten komen. Het kabinet hoopt het loket voor de startersregeling in april of mei 2021 te kunnen openen.
Gelijktrekken subsidiegrens TVL voor land- en tuinbouw
Middelgrote bedrijven in de land- en tuinbouw kunnen geen gebruik maken van de verhoging van de subsidiegrens voor de tegemoetkoming vaste lasten. Dit komt door de bepalingen van het Europees steunkader waaronder de TVL is aangevraagd. Er komt een regeling onder een ander staatssteunkader, die vergelijkbaar zal zijn met de verruimde TVL. Het kabinet streeft ernaar het loket voor deze regeling in april of mei van dit jaar te openen, met terugwerkende kracht voor het eerste kwartaal.
Regeling specifieke kosten land- en tuinbouw
In de land- en tuinbouw is veelal sprake van doorlopende kosten voor het in leven houden van planten en dieren. Voor de landbouwsectoren met SBI-code 1.1 tot en met 1.5 geldt in verband met deze kosten een opslag van 21%-punt op de TVL.
De Noodmaatregeling Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) is een tegemoetkoming in de loonkosten van door de coronacrisis getroffen bedrijven.
De vergoeding in de NOW is verhoogd van 80 naar 85% van de loonsom. Vanaf 15 februari kan de NOW worden aangevraagd voor het eerste kwartaal van 2021. Zoals gebruikelijk betaalt het UWV de NOW uit in voorschotten, waarna te zijner tijd de definitieve vaststelling en afrekening volgt.
Bij de Tweede Kamer is het wetsvoorstel Excessief lenen bij de eigen vennootschap in behandeling.
De strekking van het wetsvoorstel is dat belasting wordt geheven in box 2 van de inkomstenbelasting over het van de eigen vennootschap geleende bedrag voor zover dat meer bedraagt dan € 500.000. Bij de behandeling is gevraagd hoe dubbele belastingheffing wordt voorkomen. Om economische dubbele heffing te voorkomen kan het fictief reguliere voordeel ook negatief zijn. Wanneer de som van de schulden door aflossing minder bedraagt dan het maximumbedrag, is sprake van een negatief bovenmatig deel van de schulden tot ten hoogste het bedrag dat eerder als fictief regulier voordeel in aanmerking is genomen. Dit negatieve fictief reguliere voordeel wordt gesaldeerd met het overige inkomen uit box 2. Als hierdoor een verlies uit aanmerkelijk belang ontstaat, wordt dit volgens de bestaande regels verrekend. Het maximumbedrag wordt vervolgens met hetzelfde bedrag verlaagd. Evenals de systematiek van het voorgestelde fictief reguliere voordeel, is ook de systematiek van het negatief fictief reguliere voordeel nieuw in de huidige wetssystematiek.
Aanvankelijk zou het wetsvoorstel per 1 januari 2022 in werking treden. Mede naar aanleiding van het advies van de Raad van State is dit uitgesteld naar 1 januari 2023. Een verhoging van het maximum aan schulden van € 500.000 naar € 600.000 vindt het kabinet niet wenselijk.
Ondernemers hebben in beginsel de keuze om zaken die zij voor hun onderneming gebruiken tot het ondernemingsvermogen of tot het privévermogen te rekenen.
De keuzevrijheid van de ondernemer wordt beperkt door de grenzen van de redelijkheid. Van overschrijding van de redelijkheid is sprake als het vermogensbestanddeel voor 90% of meer uitsluitend voor de onderneming dan wel privé wordt gebruikt. Dit betekent dat een vermogensbestanddeel verplicht privévermogen vormt als het voor minder dan 10% zakelijk wordt gebruikt.
Het autokostenforfait voorziet in een onttrekking aan het ondernemingsvermogen voor het genoten voordeel van het privégebruik van een auto van de zaak. Daarvan is geen sprake als de auto tot het privévermogen behoort. De Hoge Raad heeft in een arrest uit 2001 de grens voor een personenauto gelegd bij een privégebruik van minder dan 1.000 kilometer per jaar. In een dergelijk geval vormt de auto verplicht ondernemingsvermogen. Destijds was een privégebruik van 1.000 kilometer of meer per jaar het criterium voor toepassing van het autokostenforfait. Omdat de grens voor toepassing van het autokostenforfait tegenwoordig op 500 kilometer per jaar ligt, mag een ondernemer volgens Hof Arnhem-Leeuwarden een auto tot zijn privévermogen rekenen als hij daarmee in een jaar 500 kilometer of meer privé heeft gereden. Dit criterium kan volgens het hof niet in de omgekeerde situatie worden gehanteerd. Bij beperkt zakelijk gebruik geldt de hoofdregel van ten minste 10% zakelijk gebruik om de auto tot het ondernemingsvermogen te mogen rekenen. Wordt die grens niet gehaald, dan vormt de auto verplicht privévermogen.
In de Wet IB 2001 is bepaald dat het tijdelijk ter beschikking stellen van een eigen woning aan derden aan de woning niet het karakter van hoofdverblijf ontneemt.
Dat betekent dat de bijzondere regeling voor de eigen woning van toepassing blijft gedurende de periode van terbeschikkingstelling. Tot de voordelen uit de eigen woning wordt 70% van de opbrengst van de tijdelijke terbeschikkingstelling gerekend. Een aanhorigheid vormt voor de inkomstenbelasting een deel van de eigen woning.
De Hoge Raad heeft in 2020 een arrest gewezen over de fiscale gevolgen van de tijdelijke verhuur van een aanhorigheid bij de eigen woning. Volgens dit arrest geldt de eigenwoningregeling ook bij de tijdelijke terbeschikkingstelling van een gedeelte van of een aanhorigheid bij een eigen woning. Ook in die gevallen moet 70% van de opbrengst worden bijgeteld.
Onder verwijzing naar dit arrest heeft Hof Amsterdam een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland vernietigd. De procedure betrof de tijdelijke verhuur van een woning via Airbnb, zowel van de woning in zijn geheel als van een gedeelte van de woning. De rechtbank had de opbrengst van de verhuur van een gedeelte van de woning buiten beschouwing gelaten.
De staatssecretaris van Financiën heeft een beleidsbesluit gepubliceerd over de btw-gevolgen van de aanschaf van zonnepanelen en de kleineondernemersregeling (KOR). De publicatie ‘Veel gestelde vragen en antwoorden over btw-heffing bij particulieren die zonnepanelen aanschaffen’ is vervallen.
Het besluit is gericht op particulieren die door het leveren van door de zonnepanelen opgewekte stroom aan het energiebedrijf ondernemer voor de omzetbelasting zijn. Met behulp van het formulier ‘Opgaaf Zonnepaneelhouders’ moeten zij zich als ondernemer aanmelden bij de Belastingdienst. Wie kiest voor toepassing van de KOR doet één keer aangifte voor de teruggaaf van btw en de over het eerste jaar verschuldigde btw. De verschuldigde btw wordt forfaitair berekend aan de hand van de capaciteit van de zonnepanelen. Wie niet kiest voor de KOR, krijgt elk kwartaal of elk jaar een aangifte uitgereikt en is verplicht om deze aangiften in te dienen en btw te voldoen over de opgewekte stroom. De keuze voor toepassing van de KOR geldt voor minimaal drie jaar. Dit betekent dat de btw op kosten van de zonnepanelen of nieuwe investeringen in die periode niet voor teruggaaf van btw in aanmerking komt.
De verplichte termijn van minimaal drie jaar geldt niet voor ondernemers die voor 2020 de KOR toepasten en die automatisch zijn overgegaan naar de nieuwe KOR, die op 1 januari 2020 is ingegaan. Zij kunnen op ieder gewenst moment opzeggen via het formulier ‘Melding beëindiging omzetbelasting KOR’.
De pilot van de Webmodule Beoordeling Arbeidsrelatie (WBA) is op 11 januari 2021 van start gegaan.
Door het invullen van een vragenlijst wordt duidelijk of voor bepaalde werkzaamheden een zelfstandige kan worden ingehuurd of dat deze in een dienstverband moeten worden uitgevoerd.
In de pilotfase is de module te vinden op de website van het Ondernemersplein. Deelname is vrijwillig. De vragenlijst kan anoniem worden ingevuld. In de zomer zal worden geëvalueerd of de webmodule definitief zal worden ingezet. De opgeschorte handhaving van de regels van het arbeidsrecht zal op zijn vroegst per 1 oktober 2021 ter hand worden genomen door de Belastingdienst en de Inspectie SZW.
In de loonbelasting zijn per 1 januari 2021 enkele zaken gewijzigd.
Privégebruik auto
Werknemers met een auto van de zaak, die zij ook privé mogen gebruiken, worden geconfronteerd met een bijtelling bij hun salaris. De bijtelling is een percentage van de cataloguswaarde van de auto inclusief omzetbelasting. Bepalend voor de hoogte van het percentage van de bijtelling zijn de CO2-uitstoot en de datum van eerste toelating op de weg van de auto. Voor in 2021 nieuw toegelaten auto's zonder CO2-uitstoot geldt een verlaagde bijtelling van 12% over de eerste € 40.000. Voor zover de catalogusprijs hoger is dan € 40.000 geldt de reguliere bijtelling van 22%. In alle andere gevallen bedraagt de bijtelling 22%. Voor waterstofauto’s en zonnecelauto’s met een nihiluitstoot geldt de verlaagde bijtelling voor de gehele catalogusprijs.
Tot en met 2016 golden nog verschillende verlaagde percentages. Deze verlaagde percentages en uitstootgrenzen gelden gedurende maximaal 60 maanden. Auto's van voor 2017, waarvoor een verlaagd bijtellingspercentage gold, vallen na de periode van 60 maanden onder de destijds geldende standaardbijtelling van 25% en niet onder het huidige algemene percentage van 22.
30%-regeling
Voor uit het buitenland afkomstige werknemers met een bijzondere deskundigheid geldt onder bepaalde voorwaarden een belastingvrije vergoeding van 30% van de totale bruto beloning. Om aan te tonen dat een werknemer beschikt over een specifieke deskundigheid die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of schaars aanwezig is, geldt een salarisnorm. Voor 2021 is het normbedrag vastgesteld op € 38.961. Voor werknemers die jonger zijn dan 30 jaar en beschikken over een afgeronde masteropleiding geldt een verlaagde salarisnorm van € 29.616.
De 30%-regeling kent een maximale looptijd van vijf jaar. De verkorting van de looptijd geldt met ingang van 2021 ook voor bestaande gevallen. Van 2012 tot en met 2018 was de maximale looptijd acht jaar. Tot en met 2011 was de looptijd maximaal tien jaar.
Werkkostenregeling
De werkkostenregeling kent als uitgangspunt dat alle vergoedingen en verstrekkingen aan werknemers loon vormen. Dat geldt ook als de kosten voor 100% zakelijk zijn. De werkgever heeft de mogelijkheid om vergoedingen en verstrekkingen aan te wijzen die binnen een bepaald budget belastingvrij vergoed kunnen worden. Dat budget, de vrije ruimte, bedraagt 1,7% over de eerste € 400.000 en 1,18% over het meerdere van de fiscale loonsom van de onderneming. Overschrijden de kosten het beschikbare budget, dan is het meerdere belast loon. Dat meerdere wordt betrokken in de eindheffing tegen een tarief van 80%. Eindheffing wil zeggen dat de loonheffing voor rekening van de werkgever komt en niet wordt doorbelast aan de werknemer. De eindheffing leidt tot een kostenverhoging voor de werkgever. Deze kostenverhoging komt in mindering op de winst van de werkgever.
Gebruikelijk loon aanmerkelijkbelanghouders
Het loon van een werknemer, die een aanmerkelijk belang heeft in de rechtspersoon waarvoor hij werkt, moet in 2021 ten minste € 47.000 per jaar bedragen of gelijk zijn aan het loon dat werknemers zonder een aanmerkelijk belang zouden verdienen in een vergelijkbare functie. Vaak betreft het een directeur-grootaandeelhouder (dga). Wanneer het gebruikelijk loon voor een vergelijkbare functie hoger is, kan de Belastingdienst het loon corrigeren tot het niet meer dan 25% afwijkt van wat gebruikelijk is. Wat een gebruikelijk loon is, kan worden bepaald aan de hand van het loon van concrete andere werknemers in de meest vergelijkbare dienstbetrekkingen. Bij de bepaling van het gebruikelijk loon speelt ook het loon van de overige werknemers een rol.
Baangerelateerde Investeringskorting
Per 1 januari 2021 geldt tijdelijk een extra afdrachtvermindering. Dit is de afdrachtvermindering Baangerelateerde Investeringskorting (BIK). Een BIK-inhoudingsplichtige komt voor investeringen in nieuwe bedrijfsmiddelen, die zijn of worden gedaan vanaf 1 oktober 2020 tot en met 31 december 2022, voor deze afdrachtvermindering in aanmerking. Het bedrijfsmiddel moet in 2021 of 2022 volledig worden betaald en het bedrijfsmiddel moet binnen zes maanden nadat het volledig is betaald in gebruik worden genomen. De afdrachtvermindering bedraagt 3,9% van het investeringsbedrag voor investeringen tot en met een bedrag van € 5 miljoen en 1,8% van het investeringsbedrag boven € 5 miljoen.
Eigen woning
Het eigenwoningforfait voor woningen met een WOZ-waarde tussen € 75.000 en € 1.110.000 bedraagt in 2021 0,5% van de WOZ-waarde. Voor het deel van de WOZ-waarde boven € 1.110.000 geldt een verhoogd eigenwoningforfait van 2,35%.
Als het eigenwoningforfait groter is dan de aftrekbare kosten, zoals de betaalde hypotheekrente, wordt het eigenwoningforfait verminderd met de aftrek wegens geen of een geringe eigenwoningschuld. Deze aftrek was aanvankelijk gelijk aan het verschil tussen het eigenwoningforfait en de aftrekbare kosten. Sinds 2019 wordt deze aftrek geleidelijk afgebouwd. In 2021 bedraagt de aftrek nog 90% van het verschil tussen het eigenwoningforfait en de aftrekbare kosten.
Aftrek van betaalde hypotheekrente in de hoogste tariefschijf gaat in 2021 tegen 43% in plaats van tegen het tabeltarief van 49,5%. De hoogste tariefschijf begint bij een inkomen van € 68.507.
De rente in een uitkering uit een kapitaalverzekering eigen woning (KEW) is onbelast als de uitkering in 2020 niet meer bedraagt dan € 171.000. De vrijstelling voor de KEW geldt alleen voor op 1 januari 2013 bestaande verzekeringen die voldoen aan alle voorwaarden.
De maximale vrijstelling voor kamerverhuur bedraagt in 2021 € 5.668.
Premies lijfrenteverzekeringen
Betaalde premies voor lijfrenteverzekeringen zijn onder voorwaarden aftrekbaar. Voor iemand die op 1 januari de AOW-leeftijd nog niet heeft bereikt bedraagt de aftrekbare premie, dat is de jaarruimte, in 2021 13,3% van de premiegrondslag. De jaarruimte is maximaal € 12.968. De jaarruimte wordt verminderd met de opbouw van pensioenaanspraken en dotaties aan de oudedagsreserve.
Wie in de voorgaande zeven jaren de jaarruimte niet of niet geheel heeft benut, kan gebruik maken van een aanvullende aftrek. Deze zogenoemde reserveringsruimte bedraagt 17% van de premiegrondslag in het jaar van aftrek. Er geldt een maximum van € 7.489. Voor wie aan het begin van het kalenderjaar maximaal tien jaar jonger is dan de AOW-leeftijd wordt dit maximum verhoogd tot € 14.785. De premiegrondslag is het totaal van de winst uit onderneming, het resultaat uit werkzaamheden en het inkomen uit arbeid in het vorige jaar, met een maximum van € 112.189 en verminderd met de franchise ter grootte van € 12.672.
Voor tijdelijke oudedagslijfrenten geldt als voorwaarde voor aftrekbaarheid van de premie dat het bedrag van de jaarlijkse uitkering niet hoger mag zijn dan € 22.443. De uitkeringen mogen niet eerder ingaan dan in het jaar waarin men de AOW-leeftijd bereikt.
Persoonsgebonden aftrek
Onder de persoonsgebonden aftrek vallen de volgende aftrekposten:
- uitgaven voor onderhoudsverplichtingen;
- uitgaven voor specifieke zorgkosten;
- weekenduitgaven voor gehandicapten;
- scholingsuitgaven; en
- aftrekbare giften.
De persoonsgebonden aftrek in de hoogste tariefschijf vindt plaats tegen een tarief van 43% in plaats van het reguliere tabeltarief van 49,5%.
Box 2
In box 2 wordt belasting geheven over de voordelen uit aanmerkelijk belang. Voordelen zijn dividend dat wordt uitgekeerd op aandelen die tot een aanmerkelijk belang behoren en de meeropbrengst bij vervreemding van dergelijke aandelen. Het tarief in box 2 bedraagt in 2021 26,9%.
Box 3
In box 3 wordt belasting geheven tegen een tarief van 31% over de grondslag voor sparen en beleggen. Dat is het vermogen in box 3 verminderd met de vrijstelling van € 50.000 per persoon. Schulden komen tot een bedrag van € 3.200 per persoon niet in mindering op de grondslag voor sparen en beleggen.
Het fictieve rendement voor het spaardeel bedraagt 0,03%; het fictieve rendement voor het beleggingsdeel bedraagt 5,69%. Voor de eerste schijf tot een bedrag van € 50.000 boven de vrijstelling geldt een fictief rendement van 1,9%. Voor de tweede schijf van € 50.000 tot € 950.000 geldt een fictief rendement van 4,5%. Voor de derde schijf, dat is al het vermogen in box 3 boven een bedrag van € 950.000, geldt een fictief rendement van 5,69%.
Sinds 1 januari 2013 geldt voor nieuwe eigenwoningschulden de eis dat de schuld gedurende de looptijd ten minste annuïtair en in ten hoogste 360 maanden volledig wordt afgelost.
Volgens de wettelijke regeling moet een op 31 december 2020 opgelopen aflossingsachterstand uiterlijk op 31 december 2021 zijn ingelopen. Is dat niet het geval, dan blijft de schuld alleen een eigenwoningschuld als per 1 januari 2022 contractueel een nieuw ten minste annuïtair aflosschema wordt overeengekomen voor de resterende looptijd.
De coronacrisis vormt de aanleiding voor een alternatieve regeling om een opgelopen aflossingsachterstand in te lopen. De staatssecretaris van Financiën heeft daartoe een goedkeurend besluit gepubliceerd. Het besluit geldt onder voorwaarden ook voor al vóór de publicatie overeengekomen betaalpauzes die verband houden met de coronacrisis. Een betaalpauze kan fiscale gevolgen hebben voor het moment waarop de tijdens de betaalpauze verschuldigde, maar niet betaalde, rente in aftrek komt. Een eventuele schuld voor het inhalen van een renteachterstand valt altijd in box 3.
De alternatieve regeling geldt voor betaalpauzes die aan de volgende voorwaarden voldoen:
- de geldlener heeft tussen 12 maart 2020 en 31 maart 2021 bij zijn geldverstrekker gemeld dat hij betalingsproblemen heeft door de coronacrisis;
- de betaalpauze gaat uiterlijk op 1 april 2021 in en is schriftelijk door de geldverstrekker bevestigd; en
- de looptijd van de betaalpauze is maximaal twaalf maanden.
In het geval van een lening van een andere geldverstrekker dan een bank of financiële instelling gelden twee aanvullende voorwaarden:
- de geldlener heeft door de coronacrisis een terugval in arbeidsinkomen van ten minste 20% over een periode van drie aaneengesloten kalendermaanden, welke periode is aangevangen tussen 1 maart 2020 en 1 april 2021;
- de geldlener moet aannemelijk maken dat hij aan alle voorwaarden voldoet.
De staatssecretaris heeft goedgekeurd dat al eerder dan per 1 januari 2022 (of per 1 januari 2023 als de betaalpauze betrekking heeft op een termijn in 2021) een nieuw aflosschema wordt overeengekomen. Voor deze goedkeuring gelden de volgende voorwaarden:
- In plaats van het wettelijke toetsmoment geldt de dag waarop de betaalpauze afloopt als toetsmoment voor de aflossingsachterstand.
- Het nieuwe aflosschema is gebaseerd op de omvang van de schuld volgens het oude aflosschema, verhoogd met de aflossingsachterstand.
- Het nieuwe aflosschema heeft maximaal dezelfde resterende looptijd als de oorspronkelijke schuld.
- Het nieuwe aflosschema moet zo snel mogelijk na afloop van de betaalpauze ingaan, maar uiterlijk op 1 januari 2022 resp. 1 januari 2023.
Het kan gewenst zijn de resterende lening te splitsen in de resterende hoofdsom en de door de betaalpauze ontstane aflossingsachterstand. De staatssecretaris heeft goedgekeurd dat alleen voor de aflossingsachterstand een nieuw aflosschema wordt opgesteld. De ontstane aflossingsachterstand wordt afgelost in maximaal de resterende looptijd van de oorspronkelijke schuld. Voor het overige gelden de voorwaarden die ook aan de eerste goedkeuring zijn gesteld.
De rente op de eigenwoningschuld is aftrekbaar op het moment waarop deze is betaald, verrekend, ter beschikking is gesteld of rentedragend is geworden. De geldlener kan de tijdens de betaalpauze verschuldigde rente over het jaar 2020 alleen in 2020 in aftrek brengen, als:
- hij deze rente alsnog (na de betaalpauze) in 2020 heeft betaald, óf
deze rente in 2020 is verrekend, ter beschikking is gesteld of rentedragend is geworden.
De tarieven in box 1 van de inkomstenbelasting en voor de loonbelasting zijn in 2021 als volgt.
Schijf
|
Loon op jaarbasis
|
Loonbelasting/premie volksverzekeringen
|
|
|
|
jonger dan AOW leeftijd
|
AOW-leeftijd en ouder
|
1a
|
€ 0 t/m € 35.129
|
37,1%
|
19,2%
|
1b
|
€ 35.130 t/m € 68.507
|
37,1%
|
37,1%
|
2
|
€ 68.508 of meer
|
49,5%
|
49,5%
|
Voor mensen die geboren zijn voor 1 januari 1946 geldt een hogere grens van de tweede schijf van € 35.941.
Het tarief in de eerste schijf bevat een premiecomponent. Tot de AOW-leeftijd bestaat deze uit 17,9% AOW, 0,1% Anw en 9,65% Wlz. Bij het bereiken van de AOW-leeftijd vervalt de AOW-premie. In 2021 bedraagt de AOW-leeftijd 66 jaar en vier maanden.
Heffingskortingen
De algemene heffingskorting bedraagt maximaal € 2.837 en wordt afgebouwd tot nihil bij een inkomen uit werk en woning boven € 20.711. De afbouw bedraagt 5,977% van het inkomen boven € 21.043. Voor mensen, die de AOW-leeftijd hebben bereikt, bedraagt de algemene heffingskorting maximaal € 1.469 en bedraagt de afbouw 3,093%. Vanaf een inkomen van € 68.507 is de algemene heffingskorting nihil.
De arbeidskorting bedraagt maximaal € 4.205 voor mensen die jonger zijn dan de AOW-leeftijd. Voor mensen die de AOW-leeftijd hebben bereikt bedraagt de arbeidskorting maximaal € 2.178. De arbeidskorting wordt afgebouwd tot nihil vanaf een arbeidsinkomen van € 35.652. De afbouw bedraagt 6% van het arbeidsinkomen boven € 35.652. Voor AOW-gerechtigden bedraagt de afbouw 3,105%. De arbeidskorting bedraagt nihil bij een inkomen vanaf € 105.736.
De inkomensafhankelijke combinatiekorting kent in 2021 geen basisbedrag. De korting loopt op bij een hoger arbeidsinkomen dan € 5.153 met 11,45% van het meerdere inkomen tot een maximum van € 2.815.
De jonggehandicaptenkorting bedraagt € 761.
De ouderenkorting geldt voor AOW-gerechtigden. De ouderenkorting bedraagt € 1.703 tot een inkomen van € 37.970. Boven dat inkomen daalt de ouderenkorting met 15% van het meerdere tot nihil bij een inkomen van € 49.323.
Hoewel de levensloopregeling is afgeschaft, bestaat de levensloopkorting nog wel. Deze geldt bij opname uit het levenslooptegoed. Het bedrag van € 223 geldt voor ieder jaar waarin is deelgenomen aan de levensloopregeling.
De staatssecretaris van Financiën heeft het besluit met fiscale tegemoetkomingen naar aanleiding van de coronacrisis gewijzigd.
In de nieuwe versie van het Besluit noodmaatregelen coronacrisis zijn nieuwe goedkeuringen opgenomen. Daarnaast zijn enkele bestaande maatregelen verlengd.
De nieuwe goedkeuringen betreffen:
- De ontvangen subsidie Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) tijdens de tweede openstelling is vrijgesteld van inkomsten- en vennootschapsbelasting. Dit gold ook tijdens de eerste openstelling.
- Zorglichamen en sociale werkbedrijven zijn onder voorwaarden vrijgesteld van de heffing van vennootschapsbelasting. In een beleidsbesluit over deze voorwaarden zijn overgangsregelingen getroffen, die zouden eindigen op 31 december 2020. De termijn is verlengd tot en met 31 december 2021. Daarnaast is goedgekeurd dat door zorglichamen ontvangen continuïteitsbijdragen toepassing van de vrijstelling niet verhinderen.
- Toepassing van het nultarief voor de omzetbelasting op de levering van COVID19-vaccins en COVID19-testkits.
- Toepassing van het lage btw-tarief op online diensten door sportscholen gedurende de lockdown. Dit betreft een eerder vervallen goedkeuring die opnieuw is opgenomen.
Daarnaast zijn enkele bestaande maatregelen verlengd:
- Het versoepelde beleid voor het verlenen bijzonder uitstel van betaling van belasting is verlengd tot en met 31 maart 2021.
- De versoepeling betreffende de identificatieplicht in de loonbelasting is tot nader order verlengd.
- Het ongewijzigd doorlopen van vaste reiskostenvergoeding in de loonheffingen is verlengd tot en met 31 januari 2021.
- De toepassing van het nultarief op de levering van mondkapjes en het ter beschikking stellen van zorgpersoneel is verlengd tot en met 31 maart 2021.
- De vrijstelling van belasting in Nederland met progressievoorbehoud over uitkeringen ‘Kurzarbeitergeld’, ‘Insolvenzgeld’ en ‘Arbeitslosengeld’ is verlengd tot en met 31 maart 2021.
- Voor de herinvesteringsreserve is de coronacrisis aangemerkt als een bijzondere omstandigheid, die uitstel van herinvestering rechtvaardigt.
Bij de verkrijging van in Nederland gelegen onroerende zaken wordt overdrachtsbelasting geheven.
Aandelen in een rechtspersoon waarvan de bezittingen grotendeels bestaan uit onroerende zaken worden voor de toepassing van de overdrachtsbelasting aangemerkt als onroerende zaken.
Onder voorwaarden geldt voor de verkrijging van onroerende zaken bij de splitsing van een rechtspersoon een vrijstelling van overdrachtsbelasting. De vrijstelling is niet van toepassing als de splitsing in overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing. De splitsing wordt, tenzij het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt, geacht in overwegende mate te zijn gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing als de splitsing niet plaatsvindt op grond van zakelijke overwegingen. Voorbeelden van zakelijke overwegingen zijn herstructurering of rationalisering van de actieve werkzaamheden van de splitsende en de verkrijgende rechtspersonen.
Hof Arnhem-Leeuwarden heeft geoordeeld dat de splitsing van een vennootschap wegens het ontbreken van actieve werkzaamheden niet op zakelijke overwegingen heeft plaatsgevonden. De verkrijger had volgens het hof moeten aanvoeren waarom de splitsing, ondanks het ontbreken van zakelijke overwegingen, niet was gericht op het ontgaan of uitstellen van overdrachtsbelasting. Dat bij de splitsing vrijstelling voor de vennootschapsbelasting is verleend, betekent volgens het hof niet automatisch dat ook een vrijstelling voor de overdrachtsbelasting moet worden verleend.
De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd. Volgens de Hoge Raad heeft de wetgever met het stellen van voorwaarden voor de vrijstelling van overdrachtsbelasting aan willen sluiten bij de voorwaarden voor de splitsingsvrijstelling in de vennootschapsbelasting. Deze voorwaarden moeten worden uitgelegd in overeenstemming met Richtlijn 2009/133/EG en de jurisprudentie van het Hof van Justitie EU. Uit die jurisprudentie blijkt dat niet is vereist dat bij een fusie de verwervende vennootschap zelf een onderneming drijft, en dat ook een fusie of herstructurering als gevolg waarvan een nieuwe houdstermaatschappij ontstaat die geen onderneming bezit, op grond van zakelijke overwegingen kan hebben plaatsgevonden. Een fusie of herstructurering in de vorm van de overname van een onderneming die geen activiteiten uitoefent en geen eigen activa in de overnemende onderneming inbrengt kan vanuit het oogpunt van de overnemende onderneming toch op grond van zakelijke overwegingen hebben plaatsgevonden. De Hoge Raad ziet geen reden om aan te nemen dat dit bij een splitsing anders is. De Hoge Raad heeft de procedure voor verdere behandeling verwezen naar Hof Den Bosch.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een verzamelregeling met per 1 januari 2021 geldende bedragen, percentages en aantallen in de SZW-regelgeving gepubliceerd.
Belangrijkste onderdelen van deze regeling zijn de hoogte van de maximale transitievergoeding en de uurloongrenzen van de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl). De maximale transitievergoeding gaat omhoog van € 83.000 in 2020 naar € 84.000 in 2021.
Het lage-inkomensvoordeel (LIV) van de Wtl is bedoeld voor werkgevers die werknemers in dienst hebben of nemen die 100% tot en met 125% van het wettelijk minimumloon verdienen. Per 1 januari 2021 bedraagt het wettelijk minimummaandloon € 1684,80. Het wettelijk minimumloon per 1 januari 2020 was € 1653,60. De indexeringsfactor is dan 1,01887. Dit leidt tot de volgende uurloongrenzen:
Koppeling aan het wettelijk minimumloon
|
Uurloongrens
|
100%
|
€ 10,48
|
125%
|
€ 13,12
|
In verband met de verzwaring van de lockdown en de verplichte winkelsluiting heeft het kabinet extra steunmaatregelen bekendgemaakt.
Opslag Voorraad Gesloten Detailhandel
Voor de detailhandel in de non-foodsector komt als vergoeding voor seizoensgevoelige voorraad een eenmalige opslag op de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) over het vierde kwartaal van 2020. Deze eenmalige Opslag Voorraad Gesloten Detailhandel (OVGD) is afhankelijk van de hoogte van het omzetverlies van de winkelier. Bij een omzetverlies van 30% bedraagt de OVGD 2,8% van het omzetverlies. Het maximum voor deze subsidie bedraagt € 20.160. Ondernemers die in het vierde kwartaal niet in aanmerking komen voor de TVL komen niet in aanmerking voor de OVGD. Na goedkeuring van de Europese Commissie wordt de OVGD vanaf de tweede helft van januari 2021 uitbetaald. De OVGD is vrijgesteld van vennootschaps- en inkomstenbelasting.
Online sportles
Tijdelijk geldt het verlaagde btw-tarief van 9% op de online sportlessen die sportscholen aanbieden gedurende de verplichte sluiting. Deze maatregel gold ook tijdens de eerdere verplichte sluiting van sportscholen. Het verlaagde tarief is van toepassing totdat de verplichte sluiting wordt opgeheven.
Apparaten voor thuisonderwijs
Het kabinet stelt € 15 miljoen beschikbaar voor laptops en dergelijke voor leerlingen die thuis geen apparatuur ter beschikking hebben om afstandsonderwijs te kunnen volgen.
Kinderopvang
Ouders krijgen een tegemoetkoming voor de kosten van kinderopvang tijdens de periode van sluiting. Deze tegemoetkoming is vergelijkbaar met de regeling die in het voorjaar gold.
Culturele en creatieve sector
In aanvulling op de eerdere steunpakketten voor cultuur heeft het kabinet € 15 miljoen gereserveerd voor de culturele en creatieve sector.
Reiskosten
De regeling om bestaande vaste reiskostenvergoedingen ongeacht de werkelijke reiskosten onbelast te kunnen betalen is verlengd tot 1 februari 2021. Voorwaarde is dat de vaste vergoeding voor 13 maart 2020 door de werkgever is toegekend. In januari wordt duidelijk hoe de regeling na 1 februari zal zijn.
De derde fase van de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor behoud van Werkgelegenheid, kortweg de NOW-3, geldt voor de periode van 1 oktober 2020 tot 1 juli 2021.
De totale duur van de NOW-3 is in drie tijdvakken verdeeld. Het eerste tijdvak loopt van 1 oktober tot en met 31 december 2020.
Aanvragen voor het eerste tijdvak van de NOW-3 was mogelijk van 16 november tot en met 13 december 2020. In verband met de op 14 december jl. aangekondigde extra maatregelen heeft het UWV het aanvraagloket weer opengesteld. Dat betekent dat aanvragen voor NOW-3 over het vierde kwartaal van 2020 nog tot en met 27 december 2020 kunnen worden ingediend.
Informatie over de aanvragen voor het tweede en derde tijdvak van de NOW-3 volgt later.
Per 1 januari 2021 worden allerlei bedragen in de regelgeving betreffende de sociale verzekeringen herzien.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de nieuwe bedragen gebundeld gepubliceerd. Een tweede deel van de mededeling met gewijzigde bedragen is aangekondigd maar nog niet gepubliceerd. Er volgt ook nog een kleine regeling met daarin de vaststelling van bedragen en percentages die niet door middel van een mededeling kunnen worden geïndexeerd.
De nabestaandenuitkering van de Anw bedraagt € 1.244,91 bruto per maand. Voor een nabestaande in een verzorgingsrelatie en voor nabestaanden in meerpersoonshuishoudens bedraagt de uitkering € 781,32 bruto per maand.
De bruto wezenuitkering bedraagt voor een kind jonger dan 10 jaar € 398,37. Voor een kind dat ouder is dan 10 jaar maar jonger dan 16 jaar bedraagt de uitkering € 597,56. Voor een kind ouder dan 16 jaar bedraagt de wezenuitkering € 796,74.
Voor alleenstaanden gaat de AOW-uitkering naar € 1.266,46 per maand. Voor gehuwden en samenwonenden gaat de AOW-uitkering naar € 857,63 per maand.
Bij de behandeling van het Belastingplan 2021 in de Eerste Kamer is de staatssecretaris van Financiën gevraagd om te reageren op het commentaar van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB).
Dat commentaar is onder meer gericht op de wijzigingen in de verliesverrekening in de vennootschapsbelasting. Een van de onderdelen van het Belastingplan 2021 is de invoering van een onbeperkte voorwaartse verrekening van verliezen. Het kabinet neemt het voorstel van de NOB om alle per 1 januari 2020 bestaande verliezen onder de nieuwe regeling te laten vallen vanaf 1 januari 2022 niet over. De voorgestelde regeling geldt voor verrekenbare verliezen die ontstaan vanaf 1 januari 2022 of die ultimo 2021 nog voorwaarts verrekenbaar zijn. Dat betekent dat de maatregel van toepassing is op verliezen die stammen uit boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2013. Oudere verliezen kunnen uiterlijk negen jaar na afsluiting van het boekjaar worden verrekend.
De verliesverrekening wordt beperkt tot 50% van de belastbare winst, voor zover de winst hoger is dan € 1 miljoen. De NOB heeft gevraagd om deze beperking niet te laten gelden voor de achterwaartse verliesverrekening. Het kabinet neemt ook deze suggestie niet over. Een verlies dat door de voorgestelde beperking in een jaar niet volledig achterwaarts verrekenbaar is, kan in de toekomst worden verrekend.
Een van de vragen over de Baangerelateerde Investeringskorting (BIK) is waarom het kabinet niet gekozen heeft voor een separaat voorstel. De staatssecretaris merkt hierover op dat de BIK een crisismaatregel is, die zo snel mogelijk in werking moet treden. Het wetsvoorstel Belastingplan 2021 bevat alle in de wet op te nemen fiscale steun- en herstelmaatregelen die betrekking hebben op de coronacrisis. In die zin is er volgens de staatssecretaris voldaan aan de vereiste samenhang tussen de verschillende maatregelen die in het wetsvoorstel zijn opgenomen.
Het kabinet trekt 3,7 miljard euro extra uit voor de uitbreiding van de economische steunpakketten.
NOW
De derde tranche van de NOW loopt van 1 oktober tot en met 30 juni 2021. Per kalenderkwartaal zou de maximale steun dalen. Het kabinet heeft nu bekend gemaakt dat de NOW in het eerste kwartaal van 2021 gelijk zal zijn aan de regeling die in het vierde kwartaal van 2020 geldt.
TVL
Bedrijven met een groot omzetverlies kunnen tot 70% van de vaste lasten vergoed krijgen middels de Tegemoetkoming Vaste lasten (TVL). In de bestaande regeling werd maximaal 50% vergoed. De verhoging van de TVL geldt met terugwerkende kracht tot 1 oktober 2020. De uitbreiding van de doelgroep van de TVL met bijvoorbeeld toeleveranciers van getroffen sectoren geldt ook in het eerste kwartaal van 2021. De aanvullende steun moet met name bedrijven in de horeca, de reisbranche en de evenementensector helpen te overleven.
Voucherfonds
De reisbranche krijgt hulp bij het terugbetalen van klanten die afgelopen jaar hun vakantie niet door zagen gaan. Bedrijven gaven daar vaak een voucher voor, maar na een jaar moet alsnog geld worden teruggegeven. Reisbureau’s kunnen daar binnenkort geld voor lenen van de overheid dankzij een speciale kredietfaciliteit.
Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK)
Mensen, die ondanks de bestaande regelingen "tussen wal en schip dreigen te vallen", kunnen straks bij de gemeente terecht voor hulp om bijvoorbeeld hun huur of hypotheek te blijven betalen. Het gaat dan om bijvoorbeeld zelfstandigen die veel minder opdrachten krijgen, of werknemers die vanwege quarantaine inkomsten mislopen.
Belastingmaatregelen
Het kabinet verlengt ook de periode waarin ondernemers automatisch drie maanden uitstel van betaling van belasting krijgen tot 1 april 2021. Tot die datum wordt op verzoek ook verlenging van bestaand uitstel verleend.
Daarnaast treft het kabinet twee nieuwe maatregelen. Tot 1 april 2021 geldt een 0%-tarief in de omzetbelasting voor COVID-19-vaccins en -testkits. Ten tweede is de opslag op de TVL voor voorraad- en aanpassingskosten horeca vrijgesteld van inkomsten- en vennootschapsbelasting.
Een initiatiefwetsvoorstel om werknemers meer rechten te geven op aanpassing van de werkplek is ter consultatie gepubliceerd.
De Wet flexibel werken (Wfw) regelt de rechten van werknemers ten aanzien van arbeidsduur, werktijd en arbeidsplaats. Werknemers hebben momenteel het recht om de werkgever te vragen de arbeidsduur, de werktijd of de arbeidsplaats aan te passen. De werkgever kan een verzoek om aanpassing van de arbeidsduur of werktijd alleen weigeren als zwaarwegende bedrijfsbelangen zich tegen toekenning verzetten. Ten aanzien van een verzoek om aanpassing van de arbeidsplaats heeft de werkgever meer vrijheid om dit af te wijzen. De initiatiefnemers willen dat voor verzoeken om thuis of op de werklocatie te werken hetzelfde gaat gelden als voor verzoeken om aanpassing van de arbeidsduur of de werktijd. De Wfw stelt als voorwaarde aan verzoeken voor aanpassing van de arbeidsduur, werktijd of arbeidsplaats dat de werknemer ten minste een half jaar in dienst is bij de werkgever. Het is niet de bedoeling van het wetsvoorstel om dit te wijzigen. Een verzoek moet ten minste twee maanden voor de ingang van de gewenste aanpassing schriftelijk bij de werkgever worden ingediend. De werkgever moet na overleg met de werknemer uiterlijk een maand voor de beoogde ingangsdatum van het verzoek schriftelijk reageren. Wanneer de werkgever dit niet doet, dan wordt het verzoek van de werknemer ingewilligd. De Wfw geldt niet voor werkgevers met minder dan tien werknemers.
Het wetsvoorstel Werken waar je wil ligt ter consultatie en kan naar aanleiding van de reacties worden gewijzigd voordat het zal worden ingediend bij de Tweede Kamer. Vervolgens moeten beide Kamers akkoord gaan met het wetsvoorstel voordat de nu voorgestelde wijzigingen van kracht worden.
Een aandachtspunt is dat de Arbeidsomstandighedenwet de werkgever verplicht om zorg te dragen voor de veiligheid en de gezondheid van zijn werknemers. De inrichting van de arbeidsplaats valt onder de zorgplicht van de werkgever. Dat geldt ook bij thuiswerken. De kosten voor een ergonomisch ingerichte werkplek mogen niet voor rekening van de werknemer komen.
De premiepercentages en het maximumbijdrage-inkomen voor de Zorgverzekeringswet voor het jaar 2021 zijn bekendgemaakt.
De premie die een werkgever verschuldigd is over het loon van zijn werknemers bedraagt 7%. Voor anderen, zoals zelfstandigen en dga’s, bedraagt de premie 5,75%. In beide gevallen betekent dat een stijging van 0,3 procentpunt. Het maximumbijdrage-inkomen bedraagt in 2021 € 58.311. Dit bedrag is gelijk aan het maximumpremieloon voor de werknemersverzekeringen.
Volgens de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) is iemand zelfstandige als hij ten minste 1.225 uur per jaar besteedt aan de werkzaamheden voor zijn bedrijf of zelfstandig beroep.
Op grond van de Tozo kan algemene bijstand worden verleend aan een zelfstandige die op 17 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister en wiens bedrijf financieel is geraakt door de coronacrisis. Uit de toelichting bij de regeling volgt dat de gemeente de verklaring van de zelfstandige kan beoordelen op geloofwaardigheid. De gemeente kan andere bewijsstukken opvragen of onderzoeken of het bedrijf is geraakt door de coronacrisis.
De voorzieningenrechter in Noord-Holland heeft een verzoek om een voorlopige voorziening tegen een besluit om een eerder toegekende Tozo 1-uitkering terug te vorderen en een besluit om een Tozo 2-uitkering te weigeren afgewezen. De gemeente stelde zich op het standpunt dat de zelfstandige niet voldeed aan het urencriterium. De voorzieningenrechter was van oordeel dat de door de zelfstandige overgelegde gegevens onvoldoende duidelijkheid gaven. Het is aan de zelfstandige om een concrete en verifieerbare onderbouwing van zijn aanvraag voor een uitkering te verstrekken.
Op verzoek van de vaste commissie van Financiën heeft de staatssecretaris van Financiën gereageerd op een voorstel van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) om in box 3 belasting te heffen op basis van het werkelijk behaalde rendement.
De staatssecretaris is voorzichtig optimistisch over de praktische haalbaarheid van een stelsel van belastingheffing op basis van het werkelijke rendement.
Het voorstel van de NOB houdt een tegenbewijsregeling voor het rendement in box 3 in. Wanneer het werkelijke rendement afwijkt van het forfaitaire rendement, zal dat werkelijke rendement in aanmerking worden genomen. Eerder gaf de staatssecretaris al aan dat hij advies inwint over de juridische mogelijkheid van een tegenbewijsregeling voor belastingplichtigen met vooral of uitsluitend spaargeld. Het voorstel van de NOB gaat een stap verder door de tegenbewijsregeling voor alle box 3-belastingplichtigen mogelijk te maken. Volgens de staatssecretaris is dat ingewikkeld omdat er twee parallelle box 3-stelsels nodig zijn: het huidige stelsel en een stelsel op basis van het werkelijke rendement.
Bij het onderzoek naar en bij het uitwerken van een stelsel van belastingheffing op basis van het werkelijke rendement wil de staatssecretaris met verschillende partijen in gesprek gaan. Het NOB is een van deze partijen.
De subsidie praktijkleren is een tegemoetkoming voor de kosten die een werkgever maakt voor de begeleiding van een leerling, deelnemer of student.
De werkgever moet een erkend leerbedrijf zijn om in aanmerking te komen voor subsidie. De hoogte van de subsidie is afhankelijk van het aantal weken dat een leerbedrijf een student in de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) begeleidt. Het maximale subsidiebedrag is € 2.700 per praktijkleerplaats. De subsidieregeling praktijkleren is voor de studiejaren 2019–2020 tot en met 2021–2022 uitgebreid met een extra compartiment. Erkende leerbedrijven in de sectoren landbouw, horeca en recreatie komen in aanmerking voor een toeslag op de subsidie voor een bbl-leerplek. De hoogte van de toeslag is afhankelijk van het aantal gerealiseerde weken begeleiding bij de beroepspraktijkvorming in het betreffende studiejaar. Het beschikbare budget wordt per gerealiseerde begeleidingsweek verdeeld over alle leerplaatsen die in aanmerking komen voor de toeslag. Bij de aanvraag van het basisbedrag van de subsidieregeling moet de werkgever aangeven of hij behoort tot de sector landbouw, horeca of recreatie.
De minister van Onderwijs en Wetenschap heeft onlangs bekendgemaakt dat voor de studiejaren 2020–2021 en 2021–2022 € 10,6 miljoen per jaar extra beschikbaar is in aanvulling op de regeling praktijkleren. Dit extra budget geldt voor andere sectoren dan de landbouw, horeca en recreatie. De wijziging van de regeling praktijkleren zal begin 2021 gepubliceerd worden. De toeslag is beschikbaar voor de volgende sectoren: levensmiddelenindustrie, nijverheid, bouw, handel, transport, telecommunicatie, wellness en overige dienstverlening.
In diverse sectoren zijn afspraken gemaakt voor aanvullende subsidie voor bbl-leerplekken.
Voor de bouw geldt voor werknemers die tussen 1 juli 2020 en 30 juni 2021 starten of zijn gestart met een bbl-opleiding een aanvullende subsidie van € 1.250. Deze wordt onderverdeeld in een bedrag van € 500 bij begin van de opleiding en van € 750 bij afronding van de opleiding.
In de hovenierssector is een extra bedrag van € 1.000 per leerjaar beschikbaar voor leerlingen die vanaf de zomer van 2020 starten of zijn gestart met een bbl-opleiding.
Bedrijven in de metaalsector komen voor het studiejaar 2020-2021 in aanmerking voor € 1.250 extra subsidie voor een bbl-leerplek.
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) heeft laten weten dat het vanaf 25 november mogelijk is om de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) voor het vierde kwartaal van 2020 aan te vragen.
De TVL is een regeling voor mkb-ondernemers, die door de coronacrisis problemen hebben met het betalen van hun vaste lasten. De TVL geldt niet voor krediet- en financiële instellingen, holdings, huishoudens, publiek gefinancierde scholen en (internationale) overheidsinstellingen. Ondernemingen moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:
- Het aantal medewerkers bedraagt maximaal 250.
- Het bedrijf stond op 15 maart 2020 ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.
- Het bedrijf heeft meer dan 30% omzetverlies in het vierde kwartaal van 2020 in vergelijking met het vierde kwartaal van 2019.
- De vaste lasten bedragen minimaal € 3.000 in het vierde kwartaal van 2020. De omvang wordt bepaald aan de hand van het percentage vaste lasten dat bij de hoofdactiviteit hoort.
- Het bedrijf heeft een ander vestigingsadres dan het privéadres van de ondernemer. Deze voorwaarde geldt niet voor horecaondernemingen en ambulante handel.
Verplicht gesloten horecagelegenheden krijgen over het vierde kwartaal eenmalig een opslag op de TVL als vergoeding voor het voorraadverlies. Voor ondernemers in en toeleveranciers van de evenementenbranche komt een aparte steunmodule voor het vierde kwartaal van 2020. Voorwaarde is dat deze ondernemers TVL hebben ontvangen in de periode van juni tot en met september 2020.
Het onderscheid tussen werken als zelfstandige en als werknemer is van belang voor de inhoudingsplicht voor de loonheffingen en de verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen.
Daarnaast is het onderscheid tussen de arbeidsovereenkomst en andere arbeidsrelaties van belang voor de rechten en bescherming van de zelfstandige of werknemer en voor de risico’s en kosten van de opdrachtgever of werkgever.
In de zesde voortgangsbrief aan de Tweede Kamer geven de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de staatssecretaris van Financiën een overzicht van de stand van zaken ten aanzien van de maatregelen op het gebied van werken als zelfstandige. De pilot van de webmodule, waarmee kan worden vastgesteld wat de aard van een arbeidsverhouding is, gaat naar verwachting op 11 januari 2021 van start en zal in ieder geval zes maanden duren. In de zomer van 2021 kan de pilot worden geëvalueerd. Daarna volgt een beslissing over het vervolg van de webmodule en over het tijdstip waarop de handhaving in het geval van verkapte dienstverbanden gefaseerd zal worden gestart. Dat laatste zal niet eerder zijn dan per 1 oktober 2021. Dit betekent overigens niet dat de Belastingdienst en de Inspectie SZW in de tussentijd geen toezicht houden. De Belastingdienst kan tot die datum alleen correcties aanbrengen en/of boetes opleggen bij kwaadwillendheid of als aanwijzingen niet binnen een redelijke termijn zijn opgevolgd.
De doelstelling van de pilot van de webmodule is te onderzoeken of op deze manier de aard van een arbeidsrelatie kan worden verduidelijkt en of opdrachtgevers kunnen worden geholpen bij het vormgeven van de arbeidsrelatie. De webmodule geeft in de pilotfase een indicatie van de arbeidsrelatie. De volgende uitkomsten zijn mogelijk:
- Opdrachtgeversverklaring: de opdracht kan buiten dienstbetrekking worden verricht, bijvoorbeeld door een zzp‘er.
- Indicatie dienstbetrekking: er zijn sterke aanwijzingen dat er sprake is van een (fictieve) dienstbetrekking.
- Geen oordeel mogelijk: op grond van de gegeven antwoorden is niet duidelijk of sprake is van werken buiten dienstbetrekking of van werken in dienstbetrekking.
De Tweede Kamer heeft de wetsvoorstellen, die gezamenlijk het pakket Belastingplan 2021 vormen, aangenomen.
Ook het wetsvoorstel Wet beperking liquidatie- en stakingsverliesregeling is aangenomen. Bij de stemming over het Belastingplan zijn enkele amendementen aangenomen.
- De BIK wordt voor het investeringsbedrag tot € 5 miljoen verhoogd van 3 naar 3,9%. Voor het deel van het investeringsbedrag boven € 5 miljoen is de BIK verlaagd van 2,44 naar 1,8%.
- De vrijstellingen in de schenkbelasting voor kinderen en voor overige verkrijgers worden voor het jaar 2021 eenmalig verhoogd met € 1.000. De vrijstelling voor een schenking aan een kind bedraagt in 2021 € 6.604. De vrijstelling voor schenkingen aan anderen dan kinderen komt in 2021 uit op € 3.244.
- Een ouders heeft recht op kinderopvangtoeslag als de partner is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel van drie maanden of langer. In het wetsvoorstel werd uitgegaan van een straf of maatregel voor de duur van één jaar of langer.
- Onder de doelmatigheidsgrens van het wetsvoorstel Wet verbetering uitvoerbaarheid toeslagen worden toeslagen niet teruggevorderd. Deze grens is verhoogd € 48 naar € 98. Deze verhoging wordt gefinancierd door verhoging van de percentages van het drempelinkomen voor de zorgtoeslag met 0,03%-punt.
- Voor wooncoöperaties geldt het verhoogde tarief van de overdrachtsbelasting van 8% niet wanneer zij huizen van woningcorporaties overnemen.
- Met ingang van 1 april 2021 geldt een aanvullende voorwaarde voor de toepassing van de startersvrijstelling in de overdrachtsbelasting. De te verkrijgen woning mag niet duurder zijn dan de woningwaardegrens van € 400.000. Er is een extra antimisbruikbepaling opgenomen voor elkaar binnen twaalf maanden opvolgende verkrijgingen met betrekking tot dezelfde woning door dezelfde persoon of zijn rechtsopvolger krachtens huwelijksvermogensrecht of erfrecht.
- De in het wetsvoorstel Wet differentiatie overdrachtsbelasting opgenomen horizonbepaling is geschrapt. Dit betekent dat de startersvrijstelling niet automatisch vervalt per 1 januari 2026.
Daarnaast heeft de Tweede Kamer meerdere moties aangenomen.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de tweede en derde Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor behoud van Werkgelegenheid (NOW 2 en 3) gewijzigd.
De wijziging van de NOW 2 houdt verband de ingangsdatum voor het verzoek tot vaststelling van de subsidie. Door de komst van de NOW 3 was de eerdergenoemde datum van 15 november 2020 niet meer haalbaar. De ingangsdatum is opgeschoven naar 15 april 2021.
De wijziging van de NOW 3 betreft de peildatum voor de vaststelling van de hoogte van het voorschot. Deze datum is gecorrigeerd van 15 naar 26 augustus 2020. Met deze wijziging is de peildatum in lijn gebracht met de andere peilmomenten, namelijk twee weken na de uiterste aangiftedatum. De uiterste aangiftedatum voor werkgevers met vierwekenverloning was 12 augustus 2020.
De kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA) bedraagt voor investeringen boven € 2.400 tot een bedrag van € 58.238 28% van het investeringsbedrag.
Het maximum van de KIA is € 16.307. Het bedrag van de KIA blijft tot een investeringsbedrag van € 107.848 gelijk, om daarna af te nemen. Door uw investeringen slim te plannen kunt u de KIA optimaliseren. De KIA geldt niet voor alle bedrijfsmiddelen, er zijn uitzonderingen. In aanvulling op de KIA heeft u mogelijk recht op energie-investeringsaftrek (EIA) of op milieu-investeringsaftrek (MIA).
Plan de verkoop van bedrijfsmiddelen
Bij de verkoop van bedrijfsmiddelen, waarvoor u eerder KIA hebt gehad, moet u een deel van het genoten voordeel terugbetalen als de verkoop plaatsvindt binnen vijf jaar na het begin van het kalenderjaar van aanschaf. Stel de verkoop zo mogelijk uit tot na het vijfde jaar.
De dga en zijn partner zijn wettelijk verplicht om voor hun werk voor de bv ten minste het hoogste van de volgende bedragen aan salaris te ontvangen:
- 75% van het salaris uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking;
- het hoogste salaris van de overige werknemers van de bv;
- € 46.000.
De bv mag aannemelijk maken dat het salaris lager moet zijn. Er mag rekening worden gehouden met een afwijking ten opzichte van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking van 25%, zolang het loon daardoor niet lager wordt dan € 46.000.

Het gebruikelijk loon geldt voor iedere bv waarin de dga of zijn partner een aanmerkelijk belang heeft en waarvoor hij of zij werkzaamheden verricht.
Dga’s van wie de bv door de coronacrisis met een omzetdaling wordt geconfronteerd, mogen uitgaan van een lager gebruikelijk loon dan volgens de wettelijke regeling. De toegestane verlaging staat in verhouding tot de omzetdaling. De berekening gaat als volgt: (gebruikelijk loon 2020) = (gebruikelijk loon 2019) × (omzet over de eerste vier maanden van 2020) / (omzet over de eerste vier maanden van 2019).
Om gebruik te kunnen maken van deze goedkeuring mag het lagere gebruikelijk loon niet gecompenseerd worden door een oplopende rekening-courantschuld aan de bv of door een dividenduitkering. Wanneer de dga feitelijk meer loon heeft genoten dan volgens de berekening is toegestaan geldt dat hogere loon. De goedkeuring geldt niet voor zover de omzet in 2019 of 2020 beïnvloed is door andere bijzondere oorzaken dan de coronacrisis.
Bij uw overlijden gaat uw vermogen naar uw erfgenamen. De erfgenamen moeten over hun aandeel in de nalatenschap erfbelasting betalen.
Heeft u geen testament, dan geldt het wettelijk erfrecht. Dat komt erop neer dat uw echtgenoot en de kinderen voor gelijke delen erven, waarbij het vruchtgebruik van de kindsdelen naar uw echtgenoot gaat. De kinderen krijgen een vordering op uw echtgenoot. Voor de echtgenoot geldt een hoge vrijstelling. De vrijstelling voor de kinderen is beperkt. De wettelijke regeling kan goed uitpakken, maar een goed testament kan helpen om bij overlijden belasting te besparen. Soms wordt gekozen voor het verschuiven van erfbelasting in plaats van besparen van erfbelasting. Een mogelijke reden hiervoor is dat het geld vastzit, bijvoorbeeld in een huis of in beleggingen. Het kan fiscaal gunstig zijn om ook de kleinkinderen te laten erven, bijvoorbeeld door voor hen legaten op te nemen in het testament. Een kleinkind kan van zijn grootouders een bedrag van € 20.946 belastingvrij erven.
Gebruik de schenkingsvrijstellingen
Door tijdens uw leven (een deel van) uw vermogen over te dragen aan uw kinderen kan de heffing van erfbelasting worden beperkt. Naast een jaarlijkse vrijstelling voor een schenking van ouders aan een kind van € 5.515 bestaat er voor kinderen tussen 18 en 40 jaar een verhoogde vrijstelling van € 26.457. Schenkingen aan kleinkinderen en anderen zijn vrijgesteld tot een bedrag van € 2.208.
Schenkingsvrijstelling eigen woning
De vrijstelling voor schenkingen die verband houden met de financiering van een eigen woning is verruimd tot een bedrag van € 103.643. Om van deze vrijstelling gebruik te maken hoeft er geen familierelatie tussen schenker en verkrijger te zijn. De verkrijger moet tussen 18 en 40 jaar oud zijn. Het bedrag van € 103.643 wordt verminderd met eerder toegepaste verhoogde vrijstellingen, voor zover het gaat om schenkingen van ouders aan kinderen voor de eigen woning of de studie.
Het tarief voor dividenduitkeringen aan dga’s bedraagt in 2020 26,25% en in 2021 26,9%.
De tariefstijging hangt samen met de verlaging van de tarieven in de vennootschapsbelasting voor de winsten van de bv. De tariefstijging kan een aanleiding zijn om nog dit jaar een dividenduitkering te doen, bijvoorbeeld om een schuld aan de bv af te lossen. De dividenduitkering kan wel leiden tot een hogere belasting in box 3.
Denk wel aan het verbod op dividenduitkeringen voor bedrijven die NOW hebben ontvangen!
Uitgangspunt van de werkkostenregeling is dat alle vergoedingen en verstrekkingen aan werknemers loon vormen, ook als het gaat om kosten die 100% zakelijk zijn.
Er is een vrije ruimte waarbinnen vergoedingen en verstrekkingen belastingvrij gegeven kunnen worden. De vrije ruimte bedraagt 1,7% over de eerste € 400.000 van de fiscale loonsom en 1,2% (2021: 1,18%) over het meerdere. Is het totale bedrag aan vergoedingen en verstrekkingen aan uw werknemer hoger dan de vrije ruimte, dan moet u over het meerdere een zogenaamde eindheffing van 80% betalen.
Let op! In 2020 bedraagt de vrije ruimte voor de eerste € 400.000 van de loonsom 3%. Maak van deze extra ruimte gebruik!
Eindejaarsuitkeringen en bonussen zijn doorgaans bruto. Wellicht kunt u deze uitkeringen geheel of gedeeltelijk belastingvrij doen, bijvoorbeeld in de vorm van een vergoeding voor reiskosten.
Voor bepaalde vergoedingen en verstrekkingen gelden aparte vrijstellingen, die niet ten laste komen van de vrije ruimte. Wanneer de vergoeding hoger is dan de daarvoor geldende norm, dan is het deel boven de norm belastbaar loon van de werknemer. Er zijn ook verstrekkingen die op nihil worden gewaardeerd. Daarvoor hoeft dus geen bedrag bij het loon geteld te worden.
De staatssecretaris van Financiën heeft een derde nota van wijziging op het Belastingplan 2021 ingediend. De nota bevat drie wijzigingen.
De eerste wijziging hangt samen met een voorgenomen uitbreiding van de bonusregeling voor zorgprofessionals met pgb-zorgverleners. De bonus kan worden aangewezen als eindheffingsbestanddeel om te voorkomen dat de bonus belastbaar inkomen of belastbare winst voor de pgb-zorgverlener wordt of invloed heeft op de inkomensafhankelijke regelingen, zoals toeslagen.
De tweede wijziging betreft een aanpassing van de belastingplichtige voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm). In het Belastingplan wordt voorgesteld dat het belastbaar feit verandert van de registratie van het voertuig naar de inschrijving in het kentekenregister. Degene die om inschrijving vraagt is de belastingplichtige voor de bpm, ook al handelt hij in naam en voor rekening van de persoon op wiens naam het motorrijtuig wordt gesteld. Deze aanpassing heeft geen gevolgen voor de heffing van btw.
De derde wijziging betreft het herstel van een fout. Het Belastingplan 2021 bevat per abuis een wijziging van de Wet tijdelijk verlaagd tarief laadpalen. Deze fout wordt hersteld door de wijziging in het voorstel van wet te laten vervallen.
De staatssecretarissen van Financiën hebben in een brief aan de Tweede Kamer meegedeeld dat het versoepelde uitstelbeleid van de Belastingdienst is verlengd tot 1 januari 2021.
Dit beleid was per 1 oktober geëindigd, waardoor het uitstel uiterlijk op 31 december 2020 afliep. Ondernemers kunnen nu tot 1 januari een verzoek om uitstel op grond van het versoepelde beleid indienen. De verlenging geldt zowel voor ondernemers die niet eerder om uitstel hebben verzocht als voor ondernemers die dat nogmaals willen doen. Na afloop van de uitstelperiode komen de ondernemers in aanmerking voor de aflossingsregeling van 36 maanden voor de openstaande belastingschuld, mits zij aan de voorwaarden voldoen van het beleidsbesluit.
In een brief aan de Tweede Kamer schrijft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dat de openstelling van het vaststellingsloket voor de NOW-2 wordt uitgesteld van 15 november 2020 naar 15 april 2021.
De aanleiding hiervoor is de werkbelasting van het UWV. Aanvragen voor vaststelling van de NOW-1 kunnen sinds 7 oktober jl. worden ingediend. Aanvragen van subsidie (dus niet de vaststelling daarvan) voor de NOW-3 is mogelijk vanaf 16 november. Naar verwachting kunnen de volgende tranches van de NOW-3 vanaf 15 februari respectievelijk 17 mei 2021 worden aangevraagd.
De minister deelt in de brief verder mee, dat bij terugvordering van bedragen, die onder de NOW-1 zijn betaald, een ondergrens van € 500 zal worden gehanteerd. In voorkomende gevallen krijgt de werkgever wel een terugvorderingsbeschikking voor een lager bedrag, maar hoeft hij dat niet terug te betalen.
De staatssecretaris van Financiën heeft de nota naar aanleiding van het verslag betreffende het wetsvoorstel wijziging box 3 naar de Tweede Kamer gestuurd.
In de nota wordt een overzicht gegeven van de spaar- en beleggingsrendementen voor 2020 en 2021, het belastingtarief, het heffingvrije vermogen en de tariefschijven.
|
2020
|
2021
ongewijzigd beleid
|
2021
wetsvoorstel
|
spaarrendement
|
0,07%
|
0,03%
|
0,03%
|
beleggingsrendement
|
5,28%
|
5,69%
|
5,69%
|
belastingtarief
|
30%
|
30%
|
31%
|
heffingvrij vermogen
|
€ 30.846
|
€ 31.340
|
€ 50.000
|
eerste schijf
|
€ 72.797
|
€ 73.962
|
€ 50.000
|
tweede schijf
|
€ 1.005.572
|
€ 1.021.661
|
€ 950.000
|
In de nota staat een aardig voorbeeld van de ontwikkeling van de belastingheffing, uitgaande van een vermogen in box 3 van € 137.000. In 2020 is daarover € 810 belasting verschuldigd. Door de wijziging van het spaar- en beleggingsrendement in 2021 stijgt het inkomen in box 3 van € 2.699 in 2020 naar € 2.851 in 2021. Bij ongewijzigd beleid zou de verschuldigde belasting daardoor stijgen naar € 849. Op grond van het wetsvoorstel daalt het inkomen in box 3 in 2021 naar € 2.614 door de aanpassing van het heffingvrij vermogen en de schijfgrenzen. Rekening houdend met het nieuwe belastingtarief is de verschuldigde belasting in 2021 € 810, gelijk aan de verschuldigde belasting in 2020.
Het omslagpunt waarbij het gewijzigde beleid in 2021 ten opzichte van het oude beleid nadeliger wordt voor belastingplichtigen ligt bij een vermogen van € 220.000. Zowel bij voortzetting van het oude beleid als bij het gewijzigde beleid bedraagt de verschuldigde belasting bij dat vermogen € 1.997.
Het kabinet heeft een uitbreiding van het pakket aan maatregelen ter bestrijding van de coronacrisis aangekondigd. Het gaat om de volgende maatregelen.
Subsidieregeling voorraad- en aanpassingskosten horeca
Ter compensatie van de kosten die de horeca heeft door de gedwongen sluiting wordt een eenmalige subsidie verstrekt. Deze subsidie bedraagt 2,75% van de omzetderving voor eet- en drinkgelegenheden. Bij de uitvoering van deze regeling wordt aansluiting gezocht bij de TVL-regeling. Naar verwachting is het vanaf medio november mogelijk om de TVL, inclusief de nieuwe subsidie voor de horeca, aan te vragen.
Tijdelijke verbreding van de TVL
Het kabinet heeft besloten om de TVL in het vierde kwartaal van 2020 open te stellen voor alle sectoren. Dat betekent dat de SBI-code-afbakening ter vaststelling van de doelgroep voor deze periode komt te vervallen. De bestaande voorwaarden voor een uitkering uit de TVL blijven gelden. De SBI-codes worden wel gebruikt voor de vaststelling van de hoogte van de vaste lasten. Krediet- en financiële instellingen zijn uitgezonderd van de TVL.
Evenementenbranchemodule
Vanwege de seizoensafhankelijkheid van de evenementenbranche heeft het kabinet besloten eenmalig een module in de TVL op te nemen voor deze branche. Een onderneming komt voor de module in aanmerking wanneer:
- De onderneming wel voor TVL 1.0 in aanmerking is gekomen, maar niet voor TVL in het vierde kwartaal omdat de referentieomzet te laag is.
- De SBI-code van de onderneming evenement-gerelateerd is.
- De onderneming aantoonbaar minimaal één festival of evenement heeft georganiseerd of voor minimaal 70% van de omzet afhankelijk is van levering aan festivals of evenementen.
De hoogte van de uitkering is gebaseerd op de hoogte van de TVL 1.0 subsidie van de onderneming.
Premiemaatregel voor overwerk
Sinds de invoering van de Wet arbeidsmarkt in balans per 1 januari 2020 betalen werkgevers een lage WW-premie voor vaste contracten en een hoge WW-premie voor flexibele contracten. Werkgevers moeten ook de hoge WW-premie betalen voor vaste werknemers die in een kalenderjaar meer dan 30% hebben overgewerkt. Deze regeling is voor het jaar 2020 opgeschort. Omdat ook in 2021 in bepaalde sectoren veel overwerk nodig zal zijn als gevolg van corona, hoeft ook in 2021 bij meer dan 30% overwerk de hoge WW-premie niet te worden betaald. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid werkt deze aanpassing op korte termijn uit.
Verlenging Garantieregelingen
De corona garantie-instrumenten en de financieringsregelingen COL worden verlengd tot en met 30 juni 2021. De regeling BMKB-C wordt verlengd tot eind 2021.
Cultuur
Het kabinet heeft voor de cultuursector € 482 miljoen extra beschikbaar gesteld voor de eerste helft van 2021. Dit bedrag komt bovenop de generieke steunmaatregelen waarvan de sector gebruik kan maken. Het steunpakket moet nog worden uitgewerkt en kan naar verwachting op 16 november aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Het kabinet stelt € 40 miljoen beschikbaar voor de niet-gesubsidieerde cultuursector.
Sportverenigingen
Eerder dit jaar zijn sportverenigingen, die hun accommodatie huren, gecompenseerd voor hun vaste lasten via de regeling Tegemoetkoming Verhuurders Sportaccommodaties (TVS). De verenigingen, die de accommodatie in eigendom hebben, zijn toen gecompenseerd via de regeling Tegemoetkoming Amateursportorganisaties (TASO). Dit sport-specifieke pakket wordt aangepast en opnieuw opengesteld voor de periode van 1 oktober t/m 31 december. Daarnaast kan de sportsector, als aan de geldende voorwaarden voldaan wordt, gebruik maken van de generieke steunmaatregelen.
In een brief aan de Tweede Kamer zegt de staatssecretaris van Financiën dat de belastingheffing in box 3 in de jaren 2013 tot en met 2016 niet in strijd is met het Europese recht, zoals dit is vastgelegd in het EVRM.
De staatssecretaris baseert dit op arresten van de Hoge Raad en een notitie van het Centraal Planbureau. Dat betekent dat financiële compensatie voor belastingplichtigen niet aan de orde is. De staatssecretaris plaatst daarbij de kanttekening dat als ontwikkelingen in de jurisprudentie daartoe aanleiding geven hij zijn conclusie zal heroverwegen.
Het CPB heeft onderzoek gedaan naar de rendementen in de jaren 2013 tot en met 2016 op drie vermogenscategorieën:
- direct opneembare spaarrekeningen;
- termijndeposito’s (met looptijden van 1, 5 en 10 jaar);
- Nederlandse staatsobligaties.
In geen van de onderzochte jaren was het gemiddeld haalbare rendement op elke vermogenscategorie afzonderlijk lager dan 1,2%. Door belastingplichtigen wordt gezegd dat sprake is van een schending van het EVRM als het gemiddelde rendement van de drie vermogenscategorieën tezamen lager is dan 1,2%. Hof Den Haag heeft in een uitspraak uit 2019 vastgesteld dat in 2015 het gemiddelde rendement van de drie vermogenscategorieën tezamen lager was dan 1,2%. De staatssecretaris is van mening dat deze berekeningswijze niet juist is, omdat deze niet aansluit bij de uitgangspunten van de Hoge Raad.
Het box 3-stelsel is per 1 januari 2017 gewijzigd door de invoering van drie vermogensschijven met ieder een eigen verdeling tussen sparen en beleggen. Het stelsel moet daardoor beter aansluiten bij het werkelijk behaalde rendement.
De staatssecretaris gaat juridisch advies inwinnen over een mogelijke tegenbewijsregeling in box 3. Belastingplichtigen met vooral of uitsluitend spaargeld in box 3 zouden op die manier aannemelijk moeten kunnen maken dat de huidige heffing te hoog is.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de bedragen van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag per 1 januari 2021 vastgesteld.
Voor werknemers van 21 jaar en ouder geldt het volledige minimumloon. Voor jongere werknemers geldt een leeftijdsafhankelijk percentage van het volledige minimumloon.
Leeftijd
|
Staffelpercentage
|
Per maand
|
Per week
|
Per dag
|
21 jaar en ouder
|
100%
|
€ 1.684,80
|
€ 388,80
|
€ 77,76
|
20 jaar
|
80%
|
€ 1.347,85
|
€ 311,05
|
€ 62,21
|
19 jaar
|
60%
|
€ 1.010,90
|
€ 233,30
|
€ 46,66
|
18 jaar
|
50%
|
€ 842,40
|
€ 194,40
|
€ 38,88
|
17 jaar
|
39,5%
|
€ 665,50
|
€ 153,60
|
€ 30,72
|
16 jaar
|
34,5%
|
€ 581,25
|
€ 134,15
|
€ 26,83
|
15 jaar
|
30%
|
€ 505,45
|
€ 116,65
|
€ 23,33
|
Het bruto minimumuurloon is niet alleen afhankelijk van de leeftijd, maar ook van het aantal gewerkte uren per week. Per 1 januari 2021 gelden de volgende bedragen.
Leeftijd
|
36 uur per week
|
38 uur per week
|
40 uur per week
|
21 jaar en ouder
|
€ 10,80
|
€ 10,24
|
€ 9,72
|
20 jaar
|
€ 8,65
|
€ 8,19
|
€ 7,78
|
19 jaar
|
€ 6,49
|
€ 6,14
|
€ 5,84
|
18 jaar
|
€ 5,40
|
€ 5,12
|
€ 4,86
|
17 jaar
|
€ 4,27
|
€ 4,05
|
€ 3,84
|
16 jaar
|
€ 3,73
|
€ 3,54
|
€ 3,36
|
15 jaar
|
€ 3,25
|
€ 3,07
|
€ 2,92
|
Bruto minimumloon per uur voor werknemer die de beroepsbegeleidende leerweg volgen, afhankelijk van het reguliere aantal gewerkte uren per week.
Leeftijd
|
36 uur per week
|
38 uur per week
|
40 uur per week
|
20 jaar
|
€ 6,65
|
€ 6,30
|
€ 5,98
|
19 jaar
|
€ 5,67
|
€ 5,38
|
€ 5,11
|
18 jaar
|
€ 4,92
|
€ 4,66
|
€ 4,43
|
Voor werknemers van 21 jaar en ouder geldt het volledige minimumloon. Voor jongere werknemers geldt een leeftijdsafhankelijk percentage van het volledige minimumloon.
Leeftijd
|
Staffelpercentage
|
Per maand
|
Per week
|
Per dag
|
21 jaar en ouder
|
100%
|
€ 1.684,80
|
€ 388,80
|
€ 77,76
|
20 jaar
|
80%
|
€ 1.347,85
|
€ 311,05
|
€ 62,21
|
19 jaar
|
60%
|
€ 1.010,90
|
€ 233,30
|
€ 46,66
|
18 jaar
|
50%
|
€ 842,40
|
€ 194,40
|
€ 38,88
|
17 jaar
|
39,5%
|
€ 665,50
|
€ 153,60
|
€ 30,72
|
16 jaar
|
34,5%
|
€ 581,25
|
€ 134,15
|
€ 26,83
|
15 jaar
|
30%
|
€ 505,45
|
€ 116,65
|
€ 23,33
|
Het bruto minimumuurloon is niet alleen afhankelijk van de leeftijd, maar ook van het aantal gewerkte uren per week. Per 1 januari 2021 gelden de volgende bedragen.
Leeftijd
|
36 uur per week
|
38 uur per week
|
40 uur per week
|
21 jaar en ouder
|
€ 10,80
|
€ 10,24
|
€ 9,72
|
20 jaar
|
€ 8,65
|
€ 8,19
|
€ 7,78
|
19 jaar
|
€ 6,49
|
€ 6,14
|
€ 5,84
|
18 jaar
|
€ 5,40
|
€ 5,12
|
€ 4,86
|
17 jaar
|
€ 4,27
|
€ 4,05
|
€ 3,84
|
16 jaar
|
€ 3,73
|
€ 3,54
|
€ 3,36
|
15 jaar
|
€ 3,25
|
€ 3,07
|
€ 2,92
|
Bruto minimumloon per uur voor werknemer die de beroepsbegeleidende leerweg volgen, afhankelijk van het reguliere aantal gewerkte uren per week.
Leeftijd
|
36 uur per week
|
38 uur per week
|
40 uur per week
|
20 jaar
|
€ 6,65
|
€ 6,30
|
€ 5,98
|
19 jaar
|
€ 5,67
|
€ 5,38
|
€ 5,11
|
18 jaar
|
€ 4,92
|
€ 4,66
|
€ 4,43
|
Aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zijn Kamervragen gesteld over maatregelen om de consumptieve vraag te stimuleren.
De vragen zijn gesteld naar aanleiding van de Duitse verlaging van het btw-tarief van 19 naar 16% en de eenmalige verhoging van een kinderbonus van € 300. Volgens de minister is het niet haalbaar om naast de maatregelen ter ondersteuning van werkgelegenheid en bedrijvigheid huishoudens te compenseren voor sterk uiteenlopende, specifieke kosten. In plaats daarvan heeft het kabinet ervoor gekozen om de voorgenomen lastenverlichting voor 2021 doorgang te laten vinden en de arbeidskorting te verhogen. Voor grote gezinnen met een laag inkomen wordt het kindgebonden budget vanaf het derde kind verhoogd. Er is geen noodzaak tot aanvulling van de tegemoetkoming aan ouders via de kinderbijslag en het kindgebonden budget.
Tot 1 oktober 2020 konden ondernemers voor betalingsproblemen door de coronacrisis drie maanden bijzonder uitstel van betaling aanvragen voor belastingschulden.
Tot en met 31 december 2020 kan verlenging van een eerder verleend bijzonder uitstel worden aangevraagd. De regeling voor bijzonder uitstel van betaling eindigt uiterlijk 31 december 2020. Na afloop kunnen ondernemers een terugbetalingsregeling treffen met de Belastingdienst. Aanvankelijk gold een terugbetaaltermijn van 24 maanden, ingaande op 1 januari 2021. De staatssecretaris van Financiën heeft besloten om de duur van de betalingsregeling voor de opgebouwde schuld te verruimen naar 36 maanden. De startdatum van de regeling wordt verschoven van 1 januari 2021 naar 1 juli 2021.
Tot en met 31 december 2021 bedraagt het tarief van de invorderingsrente 0,01%.
Het besluit, waarin de verlenging van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) met negen maanden tot 1 juli 2021 is geregeld, is op 30 september in het Staatsblad geplaatst.
De per 1 juni 2020 ingevoerde partnerinkomenstoets blijft ook na 1 oktober van kracht. Als vervolg op de invoering van de partnerinkomenstoets bevat het nieuwe besluit de invoering van een (beperkte) vermogenstoets. Dat is een toets op beschikbare geldmiddelen. Het vermogen van de zelfstandige en zijn gezin wordt daardoor voor de toepassing van de Tozo niet langer volledig buiten beschouwing gelaten. Aanvankelijk zou deze vermogenstoets met ingang van 1 oktober 2020 gelden. Dat is, in verband met de strengere maatregelen ter bestrijding van het coronavirus, uitgesteld tot 1 april 2021. De vermogenstoets is beperkt tot financiële vermogensbestanddelen waarvan de waarde eenvoudig in geld kan worden vastgesteld. Het betreft contant geld, banktegoeden, cryptovaluta en beleggingen bestaande uit aandelen, obligaties en opties. Schulden blijven bij de bepaling van de beschikbare geldmiddelen buiten beschouwing. De vermogensgrens is bepaald op een bedrag van € 46.520.
De verlenging van de regeling geldt voor zowel algemene bijstand voor levensonderhoud als bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal. De zelfstandige ondernemer die in aanmerking wil komen voor de Tozo in de periode vanaf 1 oktober zal een nieuwe aanvraag moeten doen bij de gemeente. De mogelijkheid om met terugwerkende kracht bijstand aan te vragen wordt ten opzichte van Tozo 1 en 2 beperkt. Het is tot 1 december mogelijk om bijstand met terugwerkende kracht tot 1 oktober 2020 aan te vragen. Daarna is het slechts mogelijk om bijstand met terugwerkende kracht tot de eerste van de kalendermaand waarin de aanvraag wordt ingediend aan te vragen.
De zelfstandige kan eenmalig een lening verkrijgen van maximaal € 10.157 tegen een rente van 2%. Is eerder een lening verkregen voor een lager bedrag, dan kan deze lening tot het maximum worden aangevuld. Een onder de Tozo verstrekte lening moet met ingang van 1 januari 2021 afgelost worden. Voor leningen die na 1 januari 2021 worden verstrekt, geldt dat de terugbetalingsplicht direct na verstrekking aanvangt.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in een brief aan de Tweede Kamer een nadere uitwerking gegeven van de derde fase van de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor behoud van Werkgelegenheid, kortweg de NOW-3.
De NOW-3 geldt voor de periode van 1 oktober 2020 tot 1 juli 2021. De NOW-3 lijkt sterk op zijn voorgangers NOW-1 en 2.
In de NOW-3 krijgen werkgevers de ruimte om de loonsom enigszins te laten dalen zonder gevolgen voor de hoogte van het subsidiebedrag. De totale duur van de NOW-3 wordt in drie tijdvakken verdeeld. Het eerste tijdvak loopt van 1 oktober tot en met 31 december 2020. In dit tijdvak bedraagt de maximale subsidie 80% van de loonsom en kan de loonsom met 10% dalen. Het tweede tijdvak loopt van 1 januari tot en met 31 maart 2021. De maximale vergoeding bedraagt in dit tijdvak 70%, terwijl de loonsom met 15% mag dalen. In het derde tijdvak van 1 april tot en met 30 juni 2021 bedraagt de subsidie maximaal 60% van de loonsom en mag de loonsom met 20% dalen. Voor alle tijdvakken geldt dat de forfaitaire opslag op de subsidie, evenals onder de NOW-2, 40% bedraagt. Als voorwaarde voor subsidie geldt een omzetverlies van 20% of meer in het eerste tijdvak van de NOW-3. In het tweede en derde tijdvak geldt een minimaal omzetverlies van 30% als voorwaarde voor subsidie. In het derde tijdvak geldt bovendien dat de subsidie wordt beperkt door bij het in aanmerking te nemen loon uit te gaan van eenmaal het maximum dagloon (€ 4.845 per maand) in plaats van tweemaal het maximum dagloon (€ 9.691 per maand).
De onder de NOW-2 geldende korting van 5% op het subsidiebedrag bij bedrijfseconomisch ontslag is vervallen onder de NOW-3. Nieuw is een inspanningsverplichting voor de werkgever om werknemers die afvloeien naar nieuw werk te begeleiden.
Anders dan onder de NOW-2 geldt onder de NOW-3 niet meer dat 100% van het loon van een werknemer, die wordt ontslagen om bedrijfseconomische redenen, voor de gehele subsidieperiode in mindering wordt gebracht op de subsidie. De werkgever ontvangt onder de NOW-3 subsidie over de loonkosten die hij tijdens de subsidieperiode heeft zolang een werknemer in die periode in dienst is. Aan werkgevers die aantoonbaar niet aan de verplichting tot begeleiding van werk naar werk hebben voldaan kan een sanctie worden opgelegd. Deze bestaat uit een korting van 5% op het subsidiebedrag, die wordt toegepast als de werkgever geen contact heeft gezocht met UWV in het kader van begeleiding van werk naar werk.
Ook onder de NOW-3 geldt een verbod op het uitkeren van dividend of bonussen en op de inkoop van eigen aandelen. In het eerste tijdvak van de NOW-3 geldt dit verbod voor 2020. In het tweede en derde tijdvak van de NOW 3 geldt dit voor 2021.
De wijze van het berekenen van omzetdaling is gelijk aan de NOW-1 en 2. De omzetdaling wordt bepaald door een kwart van de omzet van 2019 te vergelijken met de omzet in een door de werkgever te kiezen periode van drie maanden. Per tranche kan worden aangegeven over welke periode de omzetdaling moet worden berekend. De startdatum ligt altijd op de eerste van een kalendermaand binnen het betreffende tijdvak. Als er een aanvraag is ingediend voor de NOW-2 en de subsidie is verleend, moet de periode van omzetdaling voor de het eerste tijdvak van de NOW-3 aansluiten op de periode van omzetdaling waarvoor in NOW-2 subsidie is aangevraagd. Als onder de NOW-3 subsidie wordt aangevraagd voor opeenvolgende tranches, dienen de omzetperiodes op elkaar aan te sluiten.
De voorschotten van de drie tijdvakken worden gebaseerd op de loonsom van juni 2020. Als de loonsom in een van de tijdvakken meer dan het toegestane percentage is gedaald, wordt de subsidie lager vastgesteld op het te veel gedaalde deel. Als de loonsom in het tijdvak van 1 oktober tot en met 31 december 2020 met 20% is gedaald, is de loonsom met 10% ‘te veel’ gedaald. De subsidie wordt alleen over die 10% lager vastgesteld en niet over de gehele daling van 20%. Voor elke euro die de loonsom te veel is gedaald ten opzichte van de referentieperiode, ontvangt de werkgever resp. 80, 70 of 60 cent minder subsidie, afhankelijk van de tranche.
Aanvragen voor het eerste tijdvak van de NOW-3 is mogelijk van 16 november tot en met 13 december 2020. Na het toekennen van de subsidie ontvangt de werkgever in drie termijnen een voorschot van 80% van de subsidie. Aanvragen voor het tweede tijdvak is mogelijk van 15 februari tot en met 14 maart 2021. Voor het derde tijdvak kan subsidie worden aangevraagd van 17 mei tot en met 13 juni 2021. De vaststelling van de subsidie kan voor de drie tijdvakken worden aangevraagd vanaf 1 september 2021. Voor ieder tijdvak, waarvoor een werkgever subsidie heeft ontvangen, moet afzonderlijk een aanvraag om vaststelling worden gedaan.
In verband met de invoering van de wettelijke verplichting tot registratie van uiteindelijk belanghebbenden (UBO) van vennootschappen en andere juridische entiteiten zijn het Handelsregisterbesluit 2008 en het Uitvoeringsbesluit Wwft 2018 aangepast.
In het wijzigingsbesluit worden de bandbreedtes waarin de omvang van het belang van een UBO wordt aangegeven, de documentatie die overgelegd moet worden ter onderbouwing van het economisch belang van een UBO, de bevoegde autoriteiten die toegang hebben tot het niet openbare deel van het register, een afschermingsregime, de toegang tot UBO-gegevens na uitschrijving van een entiteit uit het handelsregister en een uitwerking van het UBO-begrip opgenomen.
Bij aandelen, stemrechten en eigendomsbelang is de omvang van het economisch belang uit te drukken in percentages. Op grond van de richtlijn is in ieder geval sprake van een uiteindelijk belanghebbende bij meer dan 25% van de aandelen, de stemrechten of het eigendomsbelang. Er zijn drie bandbreedtes vastgesteld:
• groter dan 25% tot en met 50%;
• groter dan 50% tot en met 75%; en
• groter dan 75% tot en met 100%.
Door het werken met bandbreedtes hoeft het exacte belang niet opgegeven te worden. Wijziging van de omvang van het belang hoeft alleen doorgegeven te worden als daardoor de geregistreerde bandbreedte wijzigt.
Wanneer iemand op grond van feitelijke zeggenschap of als hoger leidinggevend personeel wordt aangemerkt als UBO, moeten afschriften van documenten worden gedeponeerd waaruit de aard en omvang van het gehouden economisch belang blijken. In het besluit is een lijst met typen documenten opgenomen, die afhankelijk van het soort onderneming en de aard van het economisch belang van toepassing zijn.
De gegevens van een UBO zijn deels toegankelijk en deels afgesloten. De afgesloten gegevens zijn alleen toegankelijk voor de bevoegde autoriteiten. Het betreft De Nederlandsche Bank, de Autoriteit Financiële Markten, het Bureau Financieel Toezicht, het Bureau toezicht Wwft, de Kansspelautoriteit, het Bureau Economische Handhaving van de Belastingdienst, de Belastingdienst, de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst, de Nationale Politie en het Openbaar Ministerie, de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Inlichtingen- en opsporingsdienst van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, de Inspectie Leefomgeving en Transport en overige instanties die de opdracht hebben het witwassen van geld, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering te onderzoeken of te vervolgen. Dit betreft de Dienst Justis, het Bureau Bibob, de Militaire inlichtingen- en veiligheidsdienst, de Koninklijke Marechaussee en de Rijksrecherche.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de eerste en tweede tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor behoud van Werkgelegenheid (NOW-1 en NOW-2) gewijzigd.
Er is een herstelmogelijkheid opgenomen voor bedrijven die onderdeel zijn van een groep. In plaats van op het moment van de aanvraag om subsidieverlening hoeven zij pas op het moment van de
vaststellingsaanvraag te voldoen aan de voorwaarden voor subsidievaststelling op het niveau van de werkmaatschappij. Die voorwaarden kunnen verhinderen dan een aanvraag voor subsidie op
werkmaatschappijniveau wordt gedaan in plaats van op concernniveau. De aanleiding voor de herstelmogelijkheid is dat in een aantal gevallen bedrijven bij de aanvraag zich niet hebben
gerealiseerd dat zij onderdeel zijn van een groep. Zonder de herstelmogelijkheid zou voor deze bedrijven subsidie niet mogelijk zijn.
De voor de NOW-1 geldende voorwaarde dat een aanvraag voor vaststelling van de subsidie op werkmaatschappijniveau alleen gedaan kan worden als de NOW-aanvraag is gedaan op of na 5 mei komt te vervallen.
In een aantal gevallen is voor de aanvraag tot vaststelling van de loonkostensubsidie van de NOW-regeling een verklaring van een deskundige derde nodig.
Dat geldt voor een werkgever die een voorschot heeft ontvangen van € 20.000 of meer of die een subsidie aanvraagt van € 25.000 of meer. Blijft de aanvrager met zijn voorschot onder de drempel van € 100.000 of onder de drempel van € 125.000 aan subsidie, dan kan de deskundige derde een boekhouder, administratiekantoor, belastingdeskundige, belastingadvieskantoor, brancheorganisatie of accountant zijn. Wordt de drempel van € 100.000 voor een voorschot of van € 125.000 voor de aangevraagde subsidie overschreden, dan is een accountantsverklaring vereist bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie. Bij aanvragen tot vaststelling op grond van de werkmaatschappijregeling is een accountantsverklaring vereist, ongeacht de hoogte van het subsidiebedrag.
Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een formulier gepubliceerd dat moet worden gebruikt in gevallen waarin een verklaring van een deskundige derde vereist is. Het formulier schrijft voor welke werkzaamheden de deskundige derde moet verrichten. Deze hebben met name betrekking op de bepaling van de omzetdaling en de loonsom. De werkgever moet geconstateerde afwijkingen herstellen voordat de deskundige derde de verklaring mag ondertekenen. De deskundige derde dient zijn werkzaamheden zodanig te documenteren dat over de uitvoering verantwoording kan worden afgelegd. De documentatie moet in een dossier worden vastgelegd. Hierin staat welke werkzaamheden zijn gedaan, welke brondocumentatie daarvoor is gehanteerd en bij afwijkingen, welke wijzigingen hebben plaatsgevonden. Dit dossier dient tot vijf jaar na de vaststellingsdatum van de NOW-subsidie te worden bewaard.
Afwijking van het formulier is niet toegestaan.
Onderdeel van het Belastingplan 2021 is een voorstel tot wijziging van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II en de Woningwet.
Onderdeel van het Belastingplan 2021 is een voorstel tot wijziging van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II en de Woningwet. Op grond van dit wetsvoorstel zijn woningcorporaties in 2021 eenmalig verplicht om op eigen initiatief of op verzoek van de huurder de huur te verlagen voor huurders met een laag inkomen en een relatief hoge huur. De corporaties moeten uiterlijk 1 april 2021 een voorstel voor huurverlaging doen aan de huurder als uit de door de Belastingdienst verstrekte inkomensverklaring blijkt dat het huishouden recht heeft op huurverlaging. De corporaties zijn ook verplicht een voorstel voor huurverlaging te doen als de huurder daar voor 31 december 2021 om heeft gevraagd. Na deze eenmalige huurverlaging mag een corporatie de woning weer meenemen in het gebruikelijke regime van huurprijsaanpassing.
Schematisch overzicht toepasselijke huurverlagingen
Type huishouden
|
Inkomen tot inkomensgrens
|
Huurverlaging naar
|
|
(prijspeil 2020)
|
(prijspeil 2020)
|
|
|
|
Eenpersoonshuishouden
|
≤ € 23.255
|
€ 619,01
|
|
|
|
Eenpersoons ouderenhuishouden
|
≤ € 23.175
|
€ 619,01
|
|
|
|
Meerpersoonshuishouden
|
≤ € 31.550
|
€ 619,01 / € 663,40*
|
|
|
|
Meerpersoons ouderenhuishouden
|
≤ € 31.475
|
€ 619,01 / € 663,40*
|
|
|
|
* € 619,01 voor tweepersoonshuishoudens en € 663,40 voor huishoudens van drie of meer personen.
Onderdeel van het wetsvoorstel is een verlaging van de verhuurderheffing. Het tarief van de verhuurderheffing daalt van 0,562% naar 0,526%. Dat moet voor de verhuurders leiden tot een besparing van € 138 miljoen per jaar.
Sinds 1 januari 2020 geldt op grond van de Wet arbeidsmarkt in balans (Wab) een lage WW-premie voor vaste contracten en een hoge WW-premie voor flexibele contracten.
Sinds 1 januari 2020 geldt op grond van de Wet arbeidsmarkt in balans (Wab) een lage WW-premie voor vaste contracten en een hoge WW-premie voor flexibele contracten. Werkgevers moeten met terugwerkende kracht alsnog de hoge WW-premie betalen voor vaste werknemers die in een kalenderjaar meer dan 30% hebben overgewerkt. Vanwege de coronacrisis leidt deze herzieningsbepaling tot ongewenste effecten in sectoren waar veel extra overwerk is verricht. Om deze effecten weg te nemen is al eerder besloten dat de herzieningsbepaling in het jaar 2020 niet van toepassing is. Er is gekozen voor een algemene uitzondering op de toepassing van deze bepaling en niet voor een gerichte sectorale maatregel. Dat betekent dat de herzieningsbepaling in geen enkele sector van toepassing is, ongeacht de achtergrond van het verrichte overwerk. Het besluit is op 14 september in het Staatsblad geplaatst en op 15 september in werking getreden.
Werkgevers moeten met terugwerkende kracht alsnog de hoge WW-premie betalen voor vaste werknemers die in een kalenderjaar meer dan 30% hebben overgewerkt. Vanwege de coronacrisis leidt deze herzieningsbepaling tot ongewenste effecten in sectoren waar veel extra overwerk is verricht. Om deze effecten weg te nemen is al eerder besloten dat de herzieningsbepaling in het jaar 2020 niet van toepassing is. Er is gekozen voor een algemene uitzondering op de toepassing van deze bepaling en niet voor een gerichte sectorale maatregel. Dat betekent dat de herzieningsbepaling in geen enkele sector van toepassing is, ongeacht de achtergrond van het verrichte overwerk. Het besluit is op 14 september in het Staatsblad geplaatst en op 15 september in werking getreden.
Vanwege de coronacrisis heeft het kabinet op 12 maart 2020 een tijdelijke versoepeling van het uitstelbeleid voor belastingschulden van ondernemers aangekondigd.
Ondernemers krijgen automatisch uitstel van betaling gedurende drie maanden. Op verzoek en onder voorwaarden is langer uitstel van betaling mogelijk. Ondernemers kunnen zich tot 1 oktober voor de uitstelregeling aanmelden. Voor ondernemers die al in een vroeg stadium uitstel van betaling hebben aangevraagd, wordt dit uitstel niet voor 1 oktober 2020 ingetrokken.
In een brief aan de Tweede Kamer zet de staatssecretaris van Financiën uiteen op welke wijze de tijdelijke uitstelregeling wordt afgebouwd. Per 1 januari 2021 of bij het eerder aflopen van uitstel moeten nieuw opgekomen betalingsverplichtingen worden voldaan. In de praktijk betekent dit dat de belasting over het vierde kwartaal, over de maand december en over de 13e vierwekenperiode van 2020 weer op tijd moet worden betaald.
Voor de in de periode van uitstel opgebouwde belastingschuld kan een betalingsregeling voor 24 maanden worden getroffen. Deze regeling gaat in op 1 januari 2021. Gedurende deze periode bedraagt de invorderingsrente 0,01%. De belastingrente gaat per 1 oktober 2020 terug naar 4%. Tot en met 31 december 2021 geldt dit percentage ook voor de vennootschapsbelasting in plaats van het tarief van 8%. Belastingrente wordt – kort gezegd – in rekening gebracht als een aanslag door toedoen van de ondernemer te laat kan worden vastgesteld of als in de aanslag wordt afgeweken van de aangifte.
Ook de versoepelingen ten aanzien van de g-rekening en de verklaring omtrent betalingsgedrag worden afgebouwd. Het versoepelde beleid ten aanzien van de g-rekening loopt definitief af op 1 januari 2023, als ook het versoepelde uitstelbeleid definitief afloopt.
Het versoepelde beleid ten aanzien van betalingsverzuimboetes wordt per 1 januari 2021 beëindigd. Dat betekent dat na 1 januari 2021 een betaalverzuimboete wordt opgelegd als belasting niet op tijd wordt voldaan.
Het bestaande toeslagenstelsel kent een aantal nadelen. Daarom is een hervorming van dat stelsel aangekondigd. Dat traject zal een langere periode beslaan.
Daarop vooruitlopend wordt nu een aantal maatregelen voor de korte termijn genomen. De maatregelen moeten de Belastingdienst/Toeslagen in staat stellen meer maatwerk aan toeslaggerechtigden te bieden en de praktische rechtsbescherming vergroten. Daarnaast wil het kabinet de administratieve lasten van kleine terugvorderingen verminderen.
Kinderopvangtoeslag
Ouders krijgen maandelijks een voorschot op de kinderopvangtoeslag. Na afloop van het jaar wordt de kinderopvangtoeslag definitief vastgesteld. Wanneer de definitieve vaststelling afwijkt van het voorschot, wordt het verschil teruggevorderd of nabetaald. In sommige gevallen wordt het volledige bedrag teruggevorderd. Dat doet zich voor als een ouder niet het volledige bedrag aan kinderopvangkosten heeft betaald. Als gevolg van een uitspraak van de afdeling rechtspraak van de Raad van State wordt de kinderopvangtoeslag nu vastgesteld naar rato van de kosten die de ouder wel heeft betaald.
De Belastingdienst/Toeslagen krijgt een discretionaire bevoegdheid om een lager bedrag terug te vorderen. Deze bevoegdheid kan gebruikt worden als door bijzondere omstandigheden terugvordering van het gehele bedrag onevenredig is. Daarnaast kan de Belastingdienst/Toeslagen de berekening van rente over een terugvordering aanpassen.
Ter verhoging van de doelmatigheid worden toeslagen onder een drempelbedrag niet meer teruggevorderd. Het drempelbedrag is gelijk aan het drempelbedrag in de inkomstenbelasting. Voor het jaar 2020 bedraagt het drempelbedrag € 47. Het drempelbedrag wordt jaarlijks aangepast met de inflatiecorrectie.
Op grond van de Awir hebben burgers de verplichting om desgevraagd alle gegevens en inlichtingen te verstrekken aan de Belastingdienst/Toeslagen die voor de toekenning van de toeslag van belang kunnen zijn. Deze informatieverplichting wordt verduidelijkt. De informatieverplichting is ook bedoeld voor de bepaling van de hoogte van een voorschot of het herzien van een verstrekt voorschot.
Partners
Gehuwden blijven momenteel, wanneer een van de partners wordt opgenomen in een verzorgings- of verpleeghuis, elkaars toeslagpartner. Niet-gehuwde partners worden in die situatie op verzoek niet langer als toeslagpartner aangemerkt. Deze mogelijkheid gaat ook gelden voor gehuwde partners.
Partnerschap ontstaat voortaan per de eerste van de maand volgend op de gebeurtenis waardoor het partnerschap tot stand komt, zoals een huwelijk of de geboorte van een kind. Met de voorgestelde wijzigingen in het partnerbegrip voor de inkomensafhankelijke regelingen wordt de samenhang met het partnerbegrip voor de inkomstenbelasting doorbroken. Dit heeft tot gevolg dat de complexiteit voor de burger toeneemt.
Er worden niet langer eisen gesteld aan het verzekerd zijn van de partner. De toeslagpartner is daardoor niet meer afhankelijk van de andere toeslagpartner als het gaat om de omvang van het recht op zorgtoeslag.
Om de drempel voor jongeren bij het kopen van een woning te verlagen, wil het kabinet de overdrachtsbelasting voor deze groep afschaffen.
Dat krijgt vorm door de invoering van een eenmalige vrijstelling voor de verkrijging van een woning door een meerderjarige die jonger is dan 35 jaar. Het kabinet wil de positie van starters op de woningmarkt verbeteren ten opzichte van beleggers. Daartoe wordt voorgesteld dat de vrijstelling en het verlaagde tarief van 2% voor woningen worden gekoppeld aan een hoofdverblijfcriterium. Het aankopen van een woning die niet bestemd is voor eigen gebruik wordt daardoor minder aantrekkelijk, ook al omdat het tarief voor dergelijke verkrijgingen omhoog gaat naar 8%. Dat tarief geldt ook voor de aankoop van woningen door rechtspersonen en voor de aankoop van niet-woningen, zoals bedrijfspanden.
Bij verkrijging door meerdere verkrijgers wordt de toepasselijkheid van de vrijstelling bepaald voor iedere verkrijger afzonderlijk. Wie voor 1 januari 2021 een woning heeft gekocht, kan de vrijstelling toepassen voor de aankoop van een volgende woning als hij op dat moment aan de overige voorwaarden voldoet.
Voor de toepassing van het 2%-tarief of de startersvrijstelling moet de verkrijger schriftelijk verklaren dat hij de woning als hoofdverblijf gaat gebruiken.
Fiscale behandeling bonus zorgprofessionals COVID-19
Zorginstellingen kunnen voor de zorgprofessionals, die naar hun mening in aanmerking komen voor de bonus, een aanvraag indienen bij de minister van VWS.
Fiscale behandeling bonus zorgprofessionals COVID-19
De bonus, inclusief compensatie voor de verschuldigde eindheffing, voor niet-werknemers wordt onder de voorwaarde dat hierover eindheffing wordt afgedragen, uitbetaald aan de zorginstellingen. Bij werknemers is het verstrekken van een nettobedrag van € 1.000 mogelijk door de werkgever de bonussen aan te laten wijzen als eindheffingsbestanddeel en onder te brengen in de vrije ruimte van de werkkostenregeling. Bij de subsidie die de werkgevers ontvangen vanuit het Rijk wordt rekening gehouden met een eventueel bedrag aan afgedragen of af te dragen eindheffing. Bonussen, die worden uitgekeerd aan niet-werknemers, kunnen ook worden aangemerkt als eindheffingsbestanddeel. Het voorgestelde eindheffingstarief is 75%. Dit tarief is gelijk aan het tarief dat geldt voor een verstrekking van meer dan € 136 aan niet-werknemers.
Gerichte vrijstelling scholingskosten
De Wet op de loonbelasting bevat een gerichte vrijstelling voor vergoedingen en verstrekkingen voor kwalificerende scholing. Op grond van de huidige bepaling kan een werkgever voor een ex-werknemer geen gebruik maken van deze vrijstelling. Het kabinet stelt voor om de gerichte vrijstelling voor scholing ook te laten gelden bij vergoedingen en verstrekkingen ten behoeve van scholing die voortvloeit uit vroegere arbeid. Hiermee vallen vergoedingen en verstrekkingen aan werknemers van wie afscheid is of wordt genomen ook onder de reikwijdte van de vrijstelling.
Aanpassen vrije ruimte werkkostenregeling (WKR)
De WKR is de regeling in de loonbelasting voor de behandeling van vergoedingen en verstrekkingen die de werkgever aan de werknemer geeft in het kader van de dienstbetrekking. Binnen de vrije ruimte van de WKR kunnen werkgevers onbelast vergoedingen en verstrekkingen aan hun werknemers geven. De vrije ruimte bedraagt 1,7% van de fiscale loonsom tot en met € 400.000 plus 1,2% van het meerdere. In het Besluit noodmaatregelen coronacrisis is goedgekeurd dat de vrije ruimte voor de eerste € 400.000 van de fiscale loonsom in 2020 3% bedraagt. Dat wordt nu in de wet vastgelegd.
De vrije ruimte voor het deel van de loonsom vanaf € 400.000 wordt beperkt tot 1,18%. De vrijkomende middelen worden aangewend ter dekking van de verruiming van de gerichte vrijstelling voor scholingskosten.
De vermogensrendementsheffing in box 3 wordt aangepast door verhoging van het heffingvrije vermogen van € 30.846 naar € 50.000 per 1 januari 2021.
Voor partners wordt het gezamenlijke heffingvrije vermogen verhoogd van € 61.692 naar € 100.000. De veronderstelde verdeling van het vermogen tussen spaargeld en beleggingen verschilt per vermogensschijf. Naarmate het vermogen hoger is, neemt het aandeel van de beleggingen toe. De schijfgrenzen worden gewijzigd. De tweede schijf begint bij een vermogen van € 100.000 en de derde schijf bij een vermogen van € 1.000.000. Ter compensatie wordt het belastingtarief in box 3 verhoogd van 30 naar 31%.
De verhoging van het heffingvrije vermogen in box 3 werkt niet door naar de vermogenstoetsen voor inkomens- en vermogensafhankelijke regelingen en naar eigen bijdragen in het zorgdomein op basis van het vermogen. Het betreft de huurtoeslag, de zorgtoeslag, het kindgebonden budget en de eigen bijdrage in het kader van de Wet langdurige zorg. Om deze doorwerking te voorkomen wordt voorgesteld om de vermogenstoets voortaan te baseren op de rendementsgrondslag in box 3.
De Belastingdienst krijgt de taak om het bedrag van de rendementsgrondslag, voor zover deze meer bedraagt dan € 31.340, vast te stellen in een beschikking die wordt opgenomen op het aanslagbiljet inkomstenbelasting. De aangifteplicht voor de inkomstenbelasting geldt voortaan niet alleen voor personen die vermoedelijk belasting verschuldigd zijn, maar ook voor personen met een rendementsgrondslag van meer dan € 31.340 in box 3. De Belastingdienst verstrekt de vermogensgegevens aan de uitvoerders van inkomensafhankelijke regelingen.
Wijzigingen inkomstenbelasting:

Arbeidskorting
Ter compensatie van de verlaging van de zelfstandigenaftrek voor ondernemers is vorig jaar geregeld dat de arbeidskorting in 2020 en 2021 met € 106 wordt verhoogd en in 2022 met € 73. De verhoging van de arbeidskorting uit 2022 wordt naar voren gehaald en in 2021 toegepast.
Tarieven
Het tarief van de loon- en inkomstenbelasting in de eerste schijf daalt ten opzichte van 2020 met 0,25 procentpunt. De verdere verlaging in 2021 valt weg tegen verhogingen ter compensatie van de
lagere zorgpremies en van het hogere kindgebonden budget en de hogere ouderenkorting.
Inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK)
De IACK wordt in 2021 verlaagd met € 113. In 2022 wordt de IACK verhoogd met € 77. Deze maatregel is het gevolg van een arrest van de Hoge Raad over de IACK voor co-ouders. De gevolgen
van dit arrest voor de schatkist worden gedekt door een structurele verlaging van het maximale bedrag van de IACK met € 36. Ter compensatie van de derving over 2019 en 2020 wordt de maximale
IACK in 2021 eenmalig met € 77 verlaagd. Per 1 januari 2022 vervalt deze verlaging.
Bijtelling elektrische auto met zonnepanelen
Voor elektrische auto’s geldt een korting op de bijtelling in de loon- en inkomstenbelasting. Deze korting bedraagt 14% in 2020, 10% in 2021, 6% in 2022 tot en met 2024 en 5% in 2025. Met ingang
van 1 januari 2026 vervalt de korting op de bijtelling. De korting geldt voor een deel van de catalogusprijs. Dit deel bedraagt € 45.000 in 2020 en € 40.000 in 2021 en volgende jaren. Voor
emissievrije auto’s met een waterstofmotor geldt de korting op de bijtelling voor de gehele catalogusprijs. Met ingang van 1 januari 2021 geldt dat ook voor zonnecelauto’s.
Bij de opzegging van een dienstverband wegens het vervallen van de arbeidsplaats van de werknemer geldt een wettelijke voorwaarde van wederindiensttreding.
Deze voorwaarde houdt in dat de werkgever, als hij binnen 26 weken na de datum van de ontbindingsbeschikking iemand aan wil nemen in de functie van de ontslagen werknemer, de voormalige werknemer in de gelegenheid moet stellen om zijn vroegere werkzaamheden te hervatten. Houdt de werkgever zich niet aan deze voorwaarde, dan kan de kantonrechter aan de werknemer op diens verzoek ten laste van de werkgever een billijke vergoeding toekennen.
Inzet van een procedure was of een nieuw aangenomen werknemer dezelfde werkzaamheden bij de werkgever verricht als een ontslagen werknemer tijdens zijn dienstverband bij de werkgever heeft verricht. Volgens de werkgever was dat niet het geval. Uit de functieprofielen kan volgens de kantonrechter niet worden afgeleid dat sprake is van dezelfde werkzaamheden, gezien de verschillen in werkzaamheden, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van beide functies. De werkgever voerde nog aan dat het salaris van de nieuwe werknemer lager is dan het salaris van de ontslagen werknemer.
De bewijslast dat de werkzaamheden van de nieuwe werknemer dezelfde zijn als zijn eigen werkzaamheden rust op de ontslagen werknemer. De kantonrechter bood de ontslagen werknemer de gelegenheid dit bewijs alsnog te leveren. In afwachting daarvan heeft de kantonrechter iedere verdere beslissing aangehouden.
Vorig jaar is besloten om de zelfstandigenaftrek met ingang van 2020 in acht stappen van € 250 en één stap van € 280 te verlagen naar € 5.000 in 2028.
Dit jaar wordt voorgesteld om de zelfstandigenaftrek aanvullend met € 110 per jaar te verlagen. Dat betekent dat vanaf 1 januari 2021 de zelfstandigenaftrek wordt verlaagd met € 360 per jaar en per 1 januari 2028 met € 390. In de jaren daarna daalt de zelfstandigenaftrek met € 110 tot € 3.240 in 2036.
Vrijstelling TOGS en TVL
Eerder is aangekondigd dat de Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren COVID-19 (TOGS) en de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) worden vrijgesteld van belastingheffing. Vooruitlopend op wetgeving is in een beleidsbesluit geregeld dat deze vergoedingen niet tot de winst behoren. Dat wordt nu wettelijk vastgelegd.
Ondernemers, die in 2019 in een ander EU-land btw hebben betaald, kunnen deze btw terugvragen wanneer zij in dat land geen aangifte doen.

Een verzoek om teruggaaf over 2019 moet vóór 1 oktober 2020 zijn ingediend. Dat kan via de website van de Belastingdienst: https://eubtw.belastingdienst.nl/netp/. Verzoeken die later binnenkomen worden mogelijk niet meer in behandeling genomen. Houd er rekening mee dat u voor een verzoek om teruggaaf inloggegevens nodig heeft. Wanneer het een eerste verzoek om teruggaaf van btw uit een ander EU-land betreft, moeten inloggegevens worden aangevraagd. Volgens de Belastingdienst kan het tot vier weken duren voordat de inloggegevens worden verstuurd.
Voorwaarden verzoek teruggaaf
U kunt btw terugvragen uit een EU-land als u aan een aantal voorwaarden voldoet:
- de onderneming is in Nederland gevestigd;
- de btw heeft betrekking op goederen en diensten die voor met btw belaste bedrijfsactiviteiten worden gebruikt;
- de onderneming doet in het EU-land, waar de btw wordt teruggevraagd, geen aangifte voor de btw. Doet de onderneming in het buitenland wel aangifte, dan kan de btw daar als voorbelasting in aftrek worden gebracht.
Verzoek om teruggaaf niet mogelijk
Een verzoek om teruggaaf van btw uit een ander EU-land is niet mogelijk in de volgende gevallen:
• u bent geen ondernemer voor de btw; of
• uw onderneming verricht uitsluitend vrijgestelde prestaties.
Behandeling verzoek
De Belastingdienst van het EU-land waar de btw wordt teruggevraagd reageert binnen vier maanden bij beschikking op het verzoek om teruggaaf. Een verzoek kan geheel of gedeeltelijk worden goedgekeurd of afgekeurd worden. Als het verzoek wordt goedgekeurd, volgt de betaling uiterlijk binnen tien werkdagen na afloop van de termijn van vier maanden.
Drempelbedragen
Voor een verzoek om teruggaaf van buitenlandse btw gelden drempelbedragen. Voor een verzoek over een heel kalenderjaar of het resterende deel van een kalenderjaar geldt een drempelbedrag van € 50. Voor een verzoek over minder dan een kalenderjaar, maar over ten minste drie maanden geldt een drempelbedrag van € 400.
Bijlagen bij verzoek
Afhankelijk van het EU-land waar btw wordt teruggevraagd moeten mogelijk facturen of invoerdocumenten worden meegestuurd. Op de website van de Belastingdienst is te vinden welke vereisten gelden per EU-land. Omvat een verzoek om teruggaaf een creditfactuur, dan moeten er mintekens voor het factuurbedrag en het btw-bedrag worden geplaatst zonder spatie tussen het minteken en het bedrag. Een creditfactuur die betrekking heeft op een factuur die in een eerder verzoek om teruggaaf is meegenomen moet aan het eerstvolgende verzoek om teruggaaf worden toegevoegd.
Ondernemers, die in 2019 in een ander EU-land btw hebben betaald, kunnen deze btw terugvragen wanneer zij in dat land geen aangifte doen. Een verzoek om teruggaaf over 2019 moet vóór 1 oktober 2020 zijn ingediend. Dat kan via de website van de Belastingdienst: https://eubtw.belastingdienst.nl/netp/. Verzoeken die later binnenkomen worden mogelijk niet meer in behandeling genomen. Houd er rekening mee dat u voor een verzoek om teruggaaf inloggegevens nodig heeft. Wanneer het een eerste verzoek om teruggaaf van btw uit een ander EU-land betreft, moeten inloggegevens worden aangevraagd. Volgens de Belastingdienst kan het tot vier weken duren voordat de inloggegevens worden verstuurd.
Voorwaarden verzoek teruggaaf
U kunt btw terugvragen uit een EU-land als u aan een aantal voorwaarden voldoet:
- de onderneming is in Nederland gevestigd;
- de btw heeft betrekking op goederen en diensten die voor met btw belaste bedrijfsactiviteiten worden gebruikt;
- de onderneming doet in het EU-land, waar de btw wordt teruggevraagd, geen aangifte voor de btw. Doet de onderneming in het buitenland wel aangifte, dan kan de btw daar als voorbelasting in aftrek worden gebracht.
Verzoek om teruggaaf niet mogelijk
Een verzoek om teruggaaf van btw uit een ander EU-land is niet mogelijk in de volgende gevallen: • u bent geen ondernemer voor de btw; of • uw onderneming verricht uitsluitend vrijgestelde prestaties.
Behandeling verzoek
De Belastingdienst van het EU-land waar de btw wordt teruggevraagd reageert binnen vier maanden bij beschikking op het verzoek om teruggaaf. Een verzoek kan geheel of gedeeltelijk worden goedgekeurd of afgekeurd worden. Als het verzoek wordt goedgekeurd, volgt de betaling uiterlijk binnen tien werkdagen na afloop van de termijn van vier maanden.
Drempelbedragen
Voor een verzoek om teruggaaf van buitenlandse btw gelden drempelbedragen. Voor een verzoek over een heel kalenderjaar of het resterende deel van een kalenderjaar geldt een drempelbedrag van € 50. Voor een verzoek over minder dan een kalenderjaar, maar over ten minste drie maanden geldt een drempelbedrag van € 400.
Bijlagen bij verzoek
Afhankelijk van het EU-land waar btw wordt teruggevraagd moeten mogelijk facturen of invoerdocumenten worden meegestuurd. Op de website van de Belastingdienst is te vinden welke vereisten gelden per EU-land. Omvat een verzoek om teruggaaf een creditfactuur, dan moeten er mintekens voor het factuurbedrag en het btw-bedrag worden geplaatst zonder spatie tussen het minteken en het bedrag. Een creditfactuur die betrekking heeft op een factuur die in een eerder verzoek om teruggaaf is meegenomen moet aan het eerstvolgende verzoek om teruggaaf worden toegevoegd.
|
|
De Wet IB 2001 omschrijft winst uit onderneming als het gezamenlijke bedrag van de winst die een belastingplichtige als ondernemer geniet uit een of meer ondernemingen.
Ondernemer is de persoon voor wiens rekening en risico een onderneming wordt gedreven. Een onderneming is een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid waarmee aan het maatschappelijk productieproces wordt deelgenomen met het oogmerk om winst te behalen.
De bewijslast van het ondernemerschap ligt bij de belanghebbende. Dat betekent dat de belanghebbende de feiten dient te stellen en bij betwisting daarvan aannemelijk te maken, die de conclusie rechtvaardigen dat van een onderneming sprake is.
In een procedure voor Hof Arnhem-Leeuwarden stelde de belanghebbende zich op het standpunt dat door hem verrichte werkzaamheden deel uitmaakten van zijn onderneming. De onderneming hield zich bezig met advies- en administratiewerkzaamheden voor startende ondernemers. De andere werkzaamheden hadden betrekking op het via een veilingsite aanbieden van modelspoorbaanmaterieel. Volgens het hof bestond er onvoldoende samenhang tussen deze werkzaamheden en de activiteiten van de onderneming. Het factureren van de werkzaamheden voor de veilingsite op naam van de onderneming betekent niet dat deze werkzaamheden daarmee onderdeel van de onderneming vormen. De belanghebbende maakte niet aannemelijk dat de werkzaamheden op zichzelf bezien een onderneming vormden. Van enig ondernemersrisico was geen sprake, aangezien de aan- en verkoop van het modelspoorbaanmaterieel gebeurde door de persoon aan wie de belanghebbende facturen stuurde voor zijn werkzaamheden.
Omdat de belanghebbende zonder rekening te houden met de uren die zijn besteed aan werkzaamheden voor de verkoop van modelspoorbaanmaterieel niet voldeed aan het urencriterium, had hij geen recht op de zelfstandigen- en startersaftrek.
De Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) is de opvolger van de Tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren COVID-19 (TOGS).
De TVL heeft dezelfde doelgroep als de TOGS. Voorwaarde voor de TVL is een omzetverlies van 30% of meer en een bedrag aan vaste lasten van ten minste € 4.000. Het omzetverlies wordt bepaald door de omzet in de subsidieperiode te vergelijken met dezelfde periode in 2019. De TVL compenseert maximaal 50% van de vaste lasten en bedraagt minimaal € 1.000 en maximaal € 50.000.
Volgens de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (www.rvo.nl) kunnen intermediairs vanaf 1 september 2020 een aanvraag voor de TVL indienen voor ondernemers. De ondernemer moet zijn intermediair wel machtigen met behulp van eHerkenning. Aanvragen van de TVL gaat digitaal via mijn.rvo.nl. Dit kan tot en met 30 oktober 2020 17.00 uur. Voor de aanvraag is eHerkenning niveau 1 (of hoger) of DigiD nodig.
De werkgever is verplicht uiterlijk een maand voor het einde van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met een duur van zes maanden of langer schriftelijk te laten weten of hij de arbeidsovereenkomst daarna wil voortzetten en zo ja, onder welke voorwaarden.
Het schriftelijkheidsvereiste van deze aanzegverplichting is van dwingend recht. Dat betekent dat daarvan niet mag worden afgeweken. Een werkgever, die mondeling heeft medegedeeld de arbeidsovereenkomst te willen verlengen, voldoet daarmee niet aan de aanzegverplichting.
De werkgever, die de aanzegverplichting in het geheel niet is nagekomen, is aan de werknemer een vergoeding verschuldigd ter grootte van een maandloon. Ingeval te laat is aangezegd, is de werkgever een vergoeding naar rato verschuldigd.
De arbeidsovereenkomst van een werknemer had een duur van zes maanden en liep tot 1 mei 2020. De arbeidsovereenkomst is per 1 mei 2020 voortgezet. Volgens de werkgever waren partijen al op 30 maart 2020 mondeling een verlenging per 1 mei 2020 overeengekomen. De werknemer heeft na 1 mei meerdere dagen gewerkt. Op 6 en 9 mei 2020 heeft de werkgever de werknemer gevraagd om een brief gedateerd 29 april 2020 te ondertekenen. In die brief bevestigde de werkgever dat hij de arbeidsovereenkomst per 1 mei 2020 op gelijke voorwaarden wenste voort te zetten voor de duur van drie maanden. Nadat de werknemer heeft geweigerd de brief te ondertekenen, heeft de werkgever hem naar huis gestuurd. De werkgever voerde aan dat hij, weliswaar te laat, aan de aanzegverplichting heeft voldaan door de werknemer op 29 april 2020 een brief te overhandigen waarin hij bevestigt de arbeidsovereenkomst per 1 mei 2020 op gelijke voorwaarden te willen voortzetten. De werknemer ontkende de brief op 29 april te hebben ontvangen. Volgens de werknemer is de brief hem pas op 6 mei 2020 overhandigd. De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van de aanzegvergoeding, ter grootte van een maandsalaris.
De Wet WOZ bepaalt dat de waarde van onroerende zaken jaarlijks wordt vastgesteld.
De WOZ-waarde is de waarde die aan een onroerende zaak moet worden toegekend bij overdracht van de volle en onbezwaarde eigendom aan een verkrijger die de zaak in zijn huidige staat onmiddellijk in gebruik zou kunnen nemen. Er gelden bijzondere waarderingsvoorschriften en vrijstellingen voor bepaalde onroerende zaken of delen van onroerende zaken. Zo geldt een vrijstelling voor cultuurgrond. Binnen de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde grond wordt op grond van deze vrijstelling bij de waardebepaling niet in aanmerking genomen. Voor de toepassing van de cultuurgrondvrijstelling worden onder landbouw ook de veehouderij en weidebouw begrepen. De Hoge Raad heeft in een arrest over de toepassing van de cultuurgrondvrijstelling het fokken van paarden voor de handel als veehouderij aangemerkt.
In een procedure over de WOZ-waarde van een woonhuis met weiland was volgens de gemeentelijke heffingsambtenaar niet voldaan aan de voorwaarde van bedrijfsmatige exploitatie. De eigenaar van de onroerende zaak hield paarden op het weiland. Hij slaagde er niet in aannemelijk te maken dat de paardenfokkerij bedrijfsmatig was. Een administratie werd niet bijgehouden. Hof Arnhem-Leeuwarden was van oordeel dat de cultuurgrondvrijstelling niet van toepassing was. Dit betekende dat bij de waardebepaling van de onroerende zaak moest worden uitgegaan van de volledige kaveloppervlakte en niet van een deel.
Omdat een belastingaanslag niet werd betaald binnen de gestelde termijn, werd een aanmaning tot betaling aangemaakt.
Daarbij werd een bedrag van € 7 aan aanmaningskosten in rekening gebracht. Vervolgens werd een dwangbevel betekend. Daarbij werd € 53 aan betekeningskosten in rekening gebracht. Naar aanleiding van het dwangbevel werd door de belanghebbende, advocaat van beroep, bezwaar gemaakt. In reactie op het bezwaarschrift deelde de gemeentelijke invorderingsambtenaar mee dat hij voornemens was het bezwaar af te wijzen. Uit coulance was de invorderingsambtenaar bereid de kosten van het dwangbevel af te boeken. Een kantoorgenoot van de belanghebbende stelde zich als gemachtigde voor de belanghebbende en verzocht om een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase. De ambtenaar wees dat verzoek af.
In de procedure die daarop volgde, waren de rechtbank en Hof Arnhem-Leeuwarden van oordeel dat de inschakeling van professionele bijstand voor het schrijven van een tweede brief, waarin het door de belanghebbende opgestelde bezwaarschrift inhoudelijk werd herhaald, niet redelijk was. Het verzoek om een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase is terecht afgewezen.
De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de looptijd van de Subsidieregeling voor scholing en re-integratie van personen met arbeidsbeperkingen en ernstige scholingsbelemmeringen verlengd met drie jaar.
De regeling komt te vervallen per 1 januari 2024. De subsidievoorwaarden blijven ongewijzigd. Het subsidieplafond bedraagt € 13,3 miljoen per cohort.
De verlenging is noodzakelijk omdat er nog onvoldoende alternatieven zijn voor de doelgroep. De periode van verlenging zal worden benut om alternatieven voor de subsidieregeling uit te werken.
De inkomsten uit eigen woning bestaan uit het eigenwoningforfait, verminderd met de rente die wordt betaald op de eigenwoningschuld.
Fiscale partners kunnen de inkomsten uit de eigen woning onderling verdelen in iedere gewenste verhouding, mits bij beide partners gezamenlijk het totale bedrag van de inkomsten wordt aangegeven.
Een belastingplichtige financierde zijn woning met een lening van zijn ouders. De lening had een looptijd van 30 jaar. De rente bedroeg 9% per jaar voor een periode van 15 jaar. Voor de lening waren geen zekerheden gesteld. Ten tijde van het afsluiten van de geldlening was een rente van 3% gebruikelijk voor een hypothecaire lening met een rentevaste periode van 15 jaar. Het ontbreken van zekerheid rechtvaardigt in het algemeen een hogere rente, ter compensatie van het risico dat de geldverstrekker loopt. De Belastingdienst corrigeerde de aangifte van de partner van de belastingplichtige, nadat de aanslag aan de belastingplichtige zelf was opgelegd conform de ingediende aangifte.
De rechtbank was van oordeel dat het risico dat de belastingplichtige de geldlening niet zou kunnen terugbetalen niet groot was. Daardoor was er geen reden voor een aanmerkelijk hogere rente dan gebruikelijk. Volgens de rechtbank hebben de ouders de geldlening onder de overeengekomen voorwaarden verstrekt vanwege de familierelatie. De inspecteur heeft, rekening houdend met het ontbreken van zekerheid, de rente op 4,5% gesteld als zijnde een zakelijk verantwoorde rente. De rechtbank vond dat een redelijk percentage. Omdat de aanslag van iedere partner afzonderlijk wordt vastgesteld, hoefde de Belastingdienst bij het vaststellen van de aanslag van de partner geen rekening te houden met het feit dat de aanslag van de belastingplichtige zonder correcties was vastgesteld.
In hoger beroep heeft Hof Den Haag zich bij het oordeel van de rechtbank aangesloten. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie van de belanghebbende ongegrond verklaard.
Tijdens ziekte van een werknemer heeft de werkgever de plicht het loon van de werknemer door te betalen.
Deze verplichting geldt in beginsel voor de eerste 104 weken van de arbeidsongeschiktheid. Daarna komt de werknemer in aanmerking voor een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen als hij in voldoende mate arbeidsongeschikt is. Bij de aanvraag van een dergelijke uitkering beoordeelt het UWV de re-integratie-inspanningen die de werkgever heeft verricht om de werknemer in het arbeidsproces terug te laten keren. Wanneer deze inspanningen als onvoldoende worden beoordeeld, kan het UWV aan de werkgever een loonsanctie opleggen. Die sanctie houdt in dat de werkgever wordt verplicht om het loon van de werknemer nog eens 52 weken door te betalen.
Tegen het besluit om een loonsanctie op te leggen kan bezwaar worden gemaakt. Tegen de uitspraak op het bezwaar kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank.
In een procedure over een opgelegde loonsanctie was niet in geschil dat de re-integratie niet tot een bevredigend resultaat had geleid. Partijen waren het erover eens dat het door de bedrijfsarts gevoerde beleid en zijn visie over de belastbaarheid van de werknemer adequaat waren. Niet ter discussie stond dat de re-integratie-inspanningen in het eerste en het tweede spoor adequaat waren. De loonsanctie was gebaseerd op de omstandigheid dat de werkgever niet inzichtelijk heeft gemaakt dat er geen passende functies in de eigen organisatie zouden zijn. De werkgever heeft dat verwijt volgens de rechtbank niet weersproken. Pas na het opleggen van de loonsanctie heeft de werkgever gestructureerd onderzoek gedaan naar herplaatsingsmogelijkheden van de werknemer binnen de eigen organisatie in het eerste spoor. Acties van de werkgever na de datum van het primaire besluit vallen in het kader van het herstel van het verzuim en kunnen niet beoordeeld worden in het beroep tegen dat besluit. De re-integratie-inspanningen van de werkgever in het eerste spoor zijn terecht als onvoldoende beoordeeld.
Vermogensbestanddelen van een particulier vallen in beginsel in box 3 van de inkomstenbelasting. Er geldt een uitzondering voor de eigen woning. Deze valt in box 1.
De inkomsten uit de eigen woning bestaan uit een percentage van de WOZ-waarde van de woning, verminderd met aftrekbare kosten zoals de betaalde rente van de financiering van de woning. De Wet IB 2001 stelt als voorwaarde voor de kwalificatie als eigen woning dat de woning aan de belastingplichtige of personen die behoren tot zijn huishouden als hoofdverblijf ter beschikking staat. Een woning behoudt de kwalificatie eigen woning tijdens een periode van leegstand als de woning in het kalenderjaar of in een van de voorafgaande drie jaren een eigen woning was en de woning bestemd is voor verkoop. Op verzoek van een belastingplichtige kan een woning, die ten minste een jaar de eigen woning is geweest, maar die tijdelijk niet als hoofdverblijf dient, als eigen woning worden aangemerkt. Voor deze zogenaamde uitzendregeling gelden als voorwaarden dat de woning in die periode niet aan derden ter beschikking is gesteld en dat de belastingplichtige geen andere eigen woning heeft. De voorwaarde dat de woning niet aan derden ter beschikking wordt gesteld, houdt in dat de woning niet wordt verhuurd en dat niet wordt gedoogd dat derden de woning gebruiken. Dit geldt voor elke vorm van terbeschikkingstelling aan derden en dus voor gedeelten van de woning, ongeacht de hoogte van de vergoeding. Wel is in de jurisprudentie toegestaan dat een kraakwacht in de woning verblijft, mits deze geen vergoeding betaalt voor het gebruik van de woning. Er geldt geen uitzondering voor (vrijgestelde) kamerverhuur. Op grond van een goedkeurend besluit kan de uitzendregeling worden toegepast als kinderen in de woning blijven wonen. De goedkeuring geldt zolang het gaat om kinderen jonger dan 27 jaar die direct voorafgaand aan de uitzending tot het huishouden van de belastingplichtige behoorden. De kinderen mogen voor het gebruik van de woning geen huur betalen.
Wanneer niet aan de voorwaarden is voldaan, is geen sprake van een eigen woning. Dat betekent dat de woning en de daarop betrekking hebbende financieringsschuld van box 1 naar box 3 gaan. Het gevolg daarvan is dat de betaalde rente niet langer aftrekbaar is van het inkomen in box 1.
Bij de Hoge Raad is een procedure aanhangig over de uitzendregeling. Terwijl de belastingplichtige en zijn echtgenote in het buitenland woonden, keerde een dochter van het echtpaar na het afronden van haar studie als uitwonend student tijdelijk terug naar de woning van haar ouders. Volgens de Belastingdienst en het gerechtshof behoorde de dochter niet meer tot het huishouden van haar ouders. De Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad (A-G) deelt deze opvatting. Ongeacht haar financiële afhankelijkheid moet iemand, die als uitwonend student haar studie heeft afgerond, worden gezien als maatschappelijk zelfstandig. Wie maatschappelijk zelfstandig is, vormt geen onderdeel van het huishouden van de ouder(s). Het feit dat de terugkeer van de dochter slechts tijdelijk was, onderstreept dat zij niet weer deel is gaan uitmaken van het huishouden van de ouders.
Het verschil tussen het gebruik van de woning door een niet tot het huishouden behorend kind en een kraakwacht is gelegen in de specifieke beheertaak van de kraakwacht met betrekking tot de woning. Het gebruik van de woning door een kraakwacht wordt toegerekend aan de woningeigenaar.
De conclusie van de A-G is dat de uitzendregeling niet van toepassing is in de situatie van de tijdelijk naar de ouderlijke woning teruggekeerde dochter.
Bij de Tweede Kamer is een initiatiefwetsvoorstel ingediend dat een voorwaardelijke eindafrekening in de dividendbelasting mogelijk moet maken.
Het wetsvoorstel is gericht op de verplaatsing van in Nederland gevestigde hoofdkantoren van multinationals naar een land dat geen dividendbelasting kent of dat bij binnenkomst de aanwezige winstreserves aanmerkt als gestort kapitaal. Volgens de opsteller van het wetsvoorstel heeft Nederland een dividendbelastingclaim op alle aanwezige winstreserves van in Nederland gevestigde hoofdkantoren, ongeacht waar die winstreserves zijn ontstaan. In geval van:
- een grensoverschrijdende zetelverplaatsing;
- een grensoverschrijdende juridische fusie;
- een grensoverschrijdende splitsing; of
- een grensoverschrijdende aandelenfusie wordt een aanslag dividendbelasting opgelegd aan de uit Nederland vertrekkende vennootschap over de aanwezige winstreserves.
De eindafrekeningsverplichting is beperkt tot vennootschappen die deel uitmaken van een groep met een geconsolideerde netto-omzet van ten minste € 750 miljoen. Op verzoek van de vennootschap wordt uitstel van betaling verleend. Het uitstel wordt beëindigd voor zover na de grensoverschrijdende reorganisatie daadwerkelijk dividend wordt uitgekeerd. De voorgestelde eindafrekeningsverplichting heeft geen internationaal dubbele bronbelasting tot gevolg.
De vennootschap moet de verschuldigde dividendbelasting over de geconserveerde winstuitdeling in beginsel in één keer betalen. Voor zover het geconserveerde dividend wordt geacht te zijn uitgekeerd in deelnemingsverhoudingen is geen dividendbelasting verschuldigd. Als de vennootschap de verschuldigde dividendbelasting over de geconserveerde winstuitdeling in één keer betaalt, hebben de aandeelhouders geen recht op verrekening of teruggaaf van de dividendbelasting. Heeft de vennootschap om uitstel van betaling verzocht, dan bestaat recht op verrekening of teruggaaf voor zover het uitstel van betaling is beëindigd vanwege het daadwerkelijk uitkeren van dividend na de grensoverschrijdende reorganisatie.
Aanvullende maatregel ingeval van zetelverplaatsing
Als aanvullende maatregel wordt een vennootschap naar buitenlands recht die ten minste twee jaar in Nederland is gevestigd, na de zetelverplaatsing naar het buitenland nog tien jaar geacht in Nederland te zijn gevestigd voor toepassing van de Wet op de dividendbelasting. Dat is een uitbreiding van de vestigingsplaatsfictie zoals die nu geldt in de dividendbelasting voor naar Nederlands recht opgerichte vennootschappen. Deze vennootschappen worden geacht altijd in Nederland te zijn gevestigd.
Belastingverdragen en EU-aspecten
De voorgestelde voorwaardelijke eindafrekeningsverplichting in de dividendbelasting levert volgens de indiener van het wetsvoorstel geen spanning op met door Nederland gesloten verdragen ter voorkoming van dubbele belasting of met EU-wetgeving.
Inwerkingtreding
De in het wetsvoorstel opgenomen conditionele eindafrekeningsverplichting en uitbreiding van de vestigingsplaatsfictie treden met terugwerkende kracht in werking tot en met 10 juli 2020. Dat is de datum waarop het wetsvoorstel is ingediend bij de Tweede Kamer. De terugwerkende kracht is opgenomen om aankondigingseffecten te voorkomen.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de documenten over de uitwerking van het pensioenakkoord naar de Tweede Kamer gestuurd.
Onderdeel daarvan is de hoofdlijnennotitie uitwerking pensioenakkoord. De hoofdlijnennotitie bevat de technische uitwerking van dat akkoord. Het streven is gericht op indiening van het wetsvoorstel begin 2021 bij de Tweede Kamer. Inwerkingtreding per 1 januari 2022 moet dan mogelijk zijn. Als die datum wordt gehaald, kan het nieuwe stelsel uiterlijk per 1 januari 2026 op alle pensioenregelingen en bij alle pensioenuitvoerders van toepassing zijn.
Voornaamste punt van de stelselwijziging is dat niet langer het pensioenresultaat voorop staat, maar de premie. Het beleggingsbeleid moet meer perspectief bieden op behoud van koopkracht. In het pensioenakkoord is besloten tot afschaffing van de zogenoemde doorsneesystematiek. Er is gekozen voor een leeftijdsonafhankelijke premie. Deelnemers bouwen op jonge leeftijd meer pensioen op dan nu het geval is. Oudere deelnemers bouwen juist minder op. Over de gehele levensloop kan naar verwachting ten minste hetzelfde pensioen worden bereikt.
Een overgangsregeling voor deelnemers met een premieregeling met een in leeftijd oplopend premiepercentage maakt een uitzondering mogelijk op de leeftijdsonafhankelijke premie.
Bestaande pensioenrechten worden in beginsel omgezet naar het nieuwe pensioencontract. Wanneer de omzetting tot een onevenredig nadeel leidt voor (een deel van) de belanghebbenden, kan het pensioenfonds afwijken van het standaard transitiepad.
Het nieuwe pensioencontract is een premieovereenkomst. De pensioenopbouw van deelnemers vindt plaats in de vorm van een voor de uitkering gereserveerd vermogen. Dit vermogen wordt opgebouwd uit de premies, de rendementen en bijdragen vanuit de collectieve solidariteitsreserve. De pensioenuitvoerder heeft onder het nieuwe pensioencontract geen nominale pensioenverplichtingen meer waarvan de waarde met een rekenrente moet worden bepaald. Aan de hand van het gereserveerde vermogen kan worden bepaald welke pensioenuitkering in de toekomst naar verwachting kan worden verstrekt.
Na de pensioendatum wordt een deel van het gereserveerde vermogen onttrokken en als uitkering genoten op basis van een projectierendement. Er is geen sprake van het inkopen van een pensioenuitkering op de pensioendatum voor de gehele uitkeringsperiode. Deelnemers in een fonds die langer en korter leven dan de gemiddelde levensverwachting delen onderling het zogenoemde langlevenrisico, zodat voor iedereen een levenslange uitkering is geborgd. Financiële mee- en tegenvallers kunnen in de uitkeringsfase over maximaal tien jaar gespreid worden toebedeeld.
Uitgangspunt bij het vaststellen van de fiscale premiegrens is dat de pensioenambitie van 75% van het middelloon, te bereiken in 40 opbouwjaren, fiscaal wordt gefaciliteerd. De fiscale premiegrens ligt tussen 30% en 33% van de pensioengrondslag.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de documenten over de uitwerking van het pensioenakkoord naar de Tweede Kamer gestuurd. Onderdeel daarvan is de hoofdlijnennotitie uitwerking pensioenakkoord. De hoofdlijnennotitie bevat de technische uitwerking van dat akkoord. Het streven is gericht op indiening van het wetsvoorstel begin 2021 bij de Tweede Kamer. Inwerkingtreding per 1 januari 2022 moet dan mogelijk zijn. Als die datum wordt gehaald, kan het nieuwe stelsel uiterlijk per 1 januari 2026 op alle pensioenregelingen en bij alle pensioenuitvoerders van toepassing zijn.
Voornaamste punt van de stelselwijziging is dat niet langer het pensioenresultaat voorop staat, maar de premie. Het beleggingsbeleid moet meer perspectief bieden op behoud van koopkracht. In het pensioenakkoord is besloten tot afschaffing van de zogenoemde doorsneesystematiek. Er is gekozen voor een leeftijdsonafhankelijke premie. Deelnemers bouwen op jonge leeftijd meer pensioen op dan nu het geval is. Oudere deelnemers bouwen juist minder op. Over de gehele levensloop kan naar verwachting ten minste hetzelfde pensioen worden bereikt.
Een overgangsregeling voor deelnemers met een premieregeling met een in leeftijd oplopend premiepercentage maakt een uitzondering mogelijk op de leeftijdsonafhankelijke premie.
Bestaande pensioenrechten worden in beginsel omgezet naar het nieuwe pensioencontract. Wanneer de omzetting tot een onevenredig nadeel leidt voor (een deel van) de belanghebbenden, kan het pensioenfonds afwijken van het standaard transitiepad.
Het nieuwe pensioencontract is een premieovereenkomst. De pensioenopbouw van deelnemers vindt plaats in de vorm van een voor de uitkering gereserveerd vermogen. Dit vermogen wordt opgebouwd uit de premies, de rendementen en bijdragen vanuit de collectieve solidariteitsreserve. De pensioenuitvoerder heeft onder het nieuwe pensioencontract geen nominale pensioenverplichtingen meer waarvan de waarde met een rekenrente moet worden bepaald. Aan de hand van het gereserveerde vermogen kan worden bepaald welke pensioenuitkering in de toekomst naar verwachting kan worden verstrekt.
Na de pensioendatum wordt een deel van het gereserveerde vermogen onttrokken en als uitkering genoten op basis van een projectierendement. Er is geen sprake van het inkopen van een pensioenuitkering op de pensioendatum voor de gehele uitkeringsperiode. Deelnemers in een fonds die langer en korter leven dan de gemiddelde levensverwachting delen onderling het zogenoemde langlevenrisico, zodat voor iedereen een levenslange uitkering is geborgd. Financiële mee- en tegenvallers kunnen in de uitkeringsfase over maximaal tien jaar gespreid worden toebedeeld.
Uitgangspunt bij het vaststellen van de fiscale premiegrens is dat de pensioenambitie van 75% van het middelloon, te bereiken in 40 opbouwjaren, fiscaal wordt gefaciliteerd. De fiscale premiegrens ligt tussen 30% en 33% van de pensioengrondslag.
|
|
Naar aanleiding van de evaluaties van de eigenwoningregeling in de inkomstenbelasting en de kabinetsreactie daarop heeft schriftelijk overleg plaatsgevonden met de Tweede Kamer.
De staatssecretaris van Financiën heeft de antwoorden op vragen, die in het kader van dat overleg zijn gesteld, naar de Kamer gestuurd.
In de kabinetsreactie is aangeven dat de eventuele keuze voor een minder complexe behandeling van de eigen woning dan de huidige regeling wordt overgelaten aan een volgend kabinet. Een dergelijke keuze moet worden bezien in het kader van het functioneren van de woningmarkt, de ontwikkelingen binnen box 3, de wens tot vereenvoudiging van de belastingheffing en de zekerheid voor de belastingplichtigen. In verschillende rapporten wordt gedacht aan een periode van 20 tot 30 jaar om toe te werken naar defiscalisering van de eigen woning of het overbrengen naar box 3. De huidige lage hypotheekrente en de stijgende woningprijzen kunnen wellicht ruimte bieden voor een kortere overgangsperiode.
Het gewijzigde beslag- en executierecht, dat is opgenomen in de Wet van 3 juni 2020 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Faillissementswet, treedt grotendeels op 1 oktober 2020 in werking.
De wet beoogt het bestaansminimum van schuldenaren te beschermen, beslag en executie efficiënter te maken en te voorkomen dat beslag en executie uitsluitend als pressiemiddel worden ingezet. Een eerdere inwerkingtredingsdatum dan 1 oktober is niet haalbaar omdat deurwaarders tijd nodig hebben om hun bedrijfsvoering aan te passen aan de gewijzigde bepalingen. De Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders wil een website inrichten waarop executieveilingen zullen worden aangekondigd. Deurwaarders worden verplicht om hun veiling op deze website aan te kondigen.
Voor een aantal onderdelen is een inwerkingtreding op 1 oktober niet mogelijk. Deze onderdelen treden op 1 januari of 1 april 2021 in werking.
Per 1 januari 2021 treden de bepalingen die zien op de invoering van het beslagvrije bedrag voor beslag op bankrekeningen en het opvragen van rekeninginformatie bij de bank en de bepaling die ziet op het verplicht elektronisch leggen van derdenbeslag in werking. Deze laatste bepaling wordt niet opgenomen in de Invorderingswet 1990, zodat de verplichting tot het leggen van elektronisch derdenbeslag voor de Belastingdienst niet geldt.
Per 1 april 2021 treden bepalingen die zien op de invoering van een administratief beslag op motorrijtuigen in werking. Door dit administratief beslag wordt de tenaamstelling geblokkeerd en kan het motorrijtuig niet op naam van een derde worden gesteld. Ook het onderdeel van de wet dat het college van burgemeesters en wethouders verantwoordelijk maakt voor het meenemen en opslaan van ontruimde zaken na een woningontruiming treedt niet eerder dan op 1 april in werking.
De staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat heeft een voorstel tot wijziging van de Gemeentewet ingediend bij de Tweede Kamer. De staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat heeft een voorstel tot wijziging van de Gemeentewet ingediend bij de Tweede Kamer.
De strekking van de wijziging is dat gemeenten een lager parkeertarief kunnen vaststellen voor emissieloze voertuigen ten opzichte van het tarief voor niet-emissieloze voertuigen. Door deze mogelijkheid krijgen gemeenten een instrument om de luchtkwaliteit in binnensteden te verbeteren.
Volgens de huidige tekst van de Gemeentewet kunnen gemeenten de tariefstelling afhankelijk stellen van de parkeerduur, de parkeertijd, de ingenomen oppervlakte en van de ligging van de terreinen of weggedeelten. Door dit wetsvoorstel kan bij de tariefstelling ook worden gedifferentieerd naar de uitlaatemissies van een voertuig. Deze differentiatiemogelijkheid is toepasbaar op parkeerplekken, parkeervergunningen en laadplekken. Gemeenten mogen alleen onderscheid maken in de parkeertarieven tussen niet-emissieloze voertuigen en emissieloze voertuigen. Onderscheid in parkeertarieven tussen verschillende categorieën niet-emissieloze voertuigen, bijvoorbeeld tussen benzine- en dieselvoertuigen is niet mogelijk. Het is de bedoeling dat het wetsvoorstel op 1 juli 2021 in werking zal treden.
De Belastingdienst kan een vergrijpboete opleggen aan een belastingplichtige aan wiens opzet of grove schuld te wijten is dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld.
De bewijslast dat sprake is van opzet of grove schuld rust op de Belastingdienst.
Echtgenoten zijn voor belastingdoeleinden elkaars partner. Een van de gevolgen van fiscaal partnerschap is dat gezamenlijke inkomensbestanddelen onderling verdeeld kunnen worden in de verhouding waar de partners voor kiezen, zolang zij gezamenlijk 100% van de inkomensbestanddelen in aanmerking nemen. De inkomsten in box 3 van de inkomstenbelasting kunnen partners onderling toedelen.
Twee echtgenoten deden apart van elkaar, maar op dezelfde dag en in onderling overleg, aangifte voor de inkomstenbelasting. Ieder van de echtgenoten vulde in dat zijn aandeel in het gezamenlijke voordeel uit sparen en beleggen nihil was en deelde dat voordeel volledig toe aan de partner. In de op deze aangiften gebaseerde aanslagen is bij geen van beide echtgenoten belasting berekend over het box 3-inkomen.
De Belastingdienst heeft, na de ontdekking daarvan, navorderingsaanslagen opgelegd waarbij aan elk van de partners de helft van de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen in aanmerking werd toegerekend. Bij die navorderingsaanslagen zijn vergrijpboetes van 25% van de nagevorderde belasting opgelegd wegens grove schuld. Volgens de rechtbank was het aan grove schuld van de echtgenoten te wijten dat de aanslagen naar een te laag bedrag zijn vastgesteld. De rechtbank vond niet aannemelijk dat de echtgenoten door de invulinstructies en hulpteksten bij het aangifteprogramma op het verkeerde been zouden zijn gezet. Het is van algemene bekendheid dat over een vermogen van enige omvang belasting is verschuldigd. Dat hebben de echtgenoten in eerdere jaren, toen zij correcte aangiften indienden, ook ervaren. Het argument dat de aangiften van ieder van de echtgenoten afzonderlijk beschouwd niet onjuist waren, sneed geen hout. Volgens de rechtbank hebben de echtgenoten bewust gekozen voor een verdeling die niet onderling overeenkwam.
Werkgever en werknemer kunnen door het sluiten van een vaststellingsovereenkomst de arbeidsovereenkomst beëindigen.
De vaststellingsovereenkomst moet schriftelijk worden vastgelegd. Het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de werknemer het recht heeft om deze overeenkomst zonder opgaaf van redenen binnen veertien dagen schriftelijk te ontbinden.
In een procedure in kort geding stelde de kantonrechter vast dat de werknemer de op 20 april 2020 gesloten vaststellingsovereenkomst op 4 mei 2020 heeft ontbonden. De ontbinding heeft plaatsgevonden binnen de wettelijke termijn van veertien dagen. De ontbinding van de vaststellingsovereenkomst heeft tot gevolg dat de beëindigingsovereenkomst eindigt op het moment waarop de schriftelijke verklaring de werkgever heeft bereikt. De arbeidsovereenkomst is hersteld per 5 mei 2020. Dat betekent dat de werkgever verplicht is het loon door te betalen vanaf die datum.
De ontbinding van de vaststellingsovereenkomst heeft geen terugwerkende kracht. Dat betekent dat de werknemer over de periode vanaf de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst tot en met de ontbinding daarvan geen recht op loon heeft.
Als onderdeel van het pensioenakkoord zijn afspraken gemaakt over duurzame inzetbaarheid van werknemers en over eerder uittreden
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in een brief aan de Tweede Kamer de contouren geschetst van de regeling waarin deze afspraken worden uitgewerkt. Het concept van de regeling is ter consultatie gepubliceerd.
Het betreft een tijdelijke subsidieregeling die het maken van afspraken per sector moet bevorderen. Sociale partners in een sector kunnen subsidie aanvragen voor het duurzaam inzetbaar houden van werkenden en het faciliteren van langer doorwerken, het realiseren van regelingen voor eerder uittreden en het introduceren van faciliteiten om werknemers inzicht te geven in de effecten op hun inkomen en pensioenuitkering bij gebruik van de diverse regelingen. Voor deze subsidieregeling is een bedrag van € 1 miljard beschikbaar voor de periode van 2021 tot en met 2025.
Werkgevers krijgen onder voorwaarden de mogelijkheid om oudere werknemers, die niet kunnen doorwerken, eerder te laten uittreden. Daarvoor komt er van 2021 tot en met 2025 een fiscale drempelvrijstelling. Uitkeringen uit regelingen voor vervroegd uittreden zijn vrijgesteld van de pseudo-eindheffing (RVU-heffing) voor zover ze niet uitkomen boven de drempelvrijstelling en niet meer dan drie jaar voor de AOW-leeftijd worden uitgekeerd.
Werkgevers kunnen met hun werknemers individuele afspraken maken over eerder uittreden. De sociale partners in een sector kunnen afspraken maken voor specifieke groepen werknemers over eerder uittreden. De tijdelijke subsidieregeling biedt sociale partners de ruimte om eventuele knelpunten die optreden bij arrangementen voor eerder uittreden te verlichten. Een regeling voor vervroegd uittreden moet specifiek zijn en mag niet gericht zijn op alle werkenden in de betreffende sector. De regeling mag geen structureel karakter hebben en deelname moet vrijwillig zijn.
Subsidie
Er wordt subsidie verleend voor activiteiten die een impuls geven aan de duurzame inzetbaarheid in de sector en zijn opgenomen in een integraal activiteitenplan van de sector. Maatregelen voor duurzame inzetbaarheid kunnen zich richten op de volgende thema’s:
- het bevorderen van gezond, veilig en vitaal werken;
- het bevorderen van goed werkgeverschap en goed opdrachtgeverschap;
- het stimuleren van een leven lang ontwikkelen en arbeidsmobiliteit van werkenden;
- het bevorderen van bewustwording en eigen regie van werkenden op hun loopbaan.
Voor activiteiten die zien op duurzame inzetbaarheid bedraagt de subsidie maximaal 50%. Voor de activiteiten gericht op het oplossen van knelpunten rond eerder uittreden bedraagt de subsidie circa 25%. De rest van de kosten komt ten laste van sector of de werkgever.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft Kamervragen beantwoord over de regeling betreffende de betaling van pensioenpremie bij faillissement van een werkgever.
De Werkloosheidswet (WW) kent een loongarantieregeling. Het UWV neemt op grond van die regeling verplichtingen over die voortvloeien uit de dienstbetrekking bij betalingsonmacht van de werkgever. De werknemers van de failliete werkgever hebben recht op een uitkering van eventueel achterstallig loon over maximaal 13 weken voor de opzegging van de arbeidsovereenkomst of het einde van het dienstverband. De uitkering kan ook bestaan uit het loon over de opzegtermijn tot maximaal zes weken na de opzegdatum. Daarnaast kan de uitkering bestaan uit de bedragen die de werkgever in verband met de dienstbetrekking aan derden verschuldigd is over maximaal een jaar voor het einde van het dienstverband of voor de aanvang van de opzegtermijn. Pensioenpremies ten behoeve van de werknemers vallen onder deze bedragen. De werknemer dient de insolventie-uitkering zelf bij het UWV aan te vragen. In de praktijk informeert het UWV de werknemers van een failliete werkgever actief over de mogelijkheid om een insolventie-uitkering aan te vragen. Als een werknemer een insolventie-uitkering aanvraagt, wordt door het UWV onderzocht of pensioenpremies onbetaald zijn gebleven.
Ook werknemers, die al voor het faillissement uit dienst zijn getreden, worden door het UWV benaderd. Voor deze werknemers kan een achterstand in de pensioenpremiebetaling bestaan, waar zij zich niet van bewust zijn.
De minister ziet op dit moment geen aanleiding om het wettelijk mogelijk te maken dat een pensioenfonds rechtstreeks een aanvraag in kan dienen bij het UWV voor de betaling van
Een van de maatregelen die Duitsland heeft getroffen ter bestrijding van de coronacrisis is een tijdelijke verlaging van btw-tarieven. Het lage btw-tarief gaat van 7 naar 5%.
Naar aanleiding daarvan zijn in de Tweede Kamer vragen gesteld aan de staatssecretaris van Financiën.
De staatssecretaris verwacht dat de effecten van de Duitse btw-verlaging op de Nederlandse economie beperkt zijn. De aanpassingen van de tarieven zijn beperkt en tijdelijk. Onduidelijk is in hoeverre de btw-verlaging wordt doorgerekend in de consumentenprijzen. Voor de verhoging van het lage btw-tarief in Nederland naar 9% is onderzoek gedaan naar de mogelijke grenseffecten. Op basis van dat onderzoek is geconcludeerd dat deze effecten beperkt zijn. De bestaande prijsverschillen tussen landen variëren per product en zijn vaak groter dan enkele procenten btw.
Aanvullende maatregelen naar aanleiding van de Duitse btw-verlaging, zoals een verlaging van de btw-tarieven in Nederland, zijn niet te verwachten. Afgezien van de onzekere economische effecten kan de automatisering van de Belastingdienst dit niet aan. Een algemene btw-verlaging is naar verwachting niet effectief en doelmatig om specifieke groepen van bedrijven te ondersteunen.
De tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor behoud van Werkgelegenheid (NOW) geeft door corona getroffen bedrijven een tegemoetkoming in de loonkosten.
Voor de eerste tranche (NOW-1) is de regeling als volgt: indien de omzet minimaal 20% gedaald is in de coronaperiode ten opzichte van het driemaandsgemiddelde van de omzet van 2019 dan heeft de aanvrager recht op de tegemoetkoming. De periode waarin de omzetdaling zich moet voordoen betreft drie aangesloten kalendermaanden. Naar keuze van de ondernemer start de periode op 1 maart, 1 april of 1 mei 2020. De tegemoetkoming bedraagt maximaal 90% van de loonsom bij een omzetdaling van 100%. De tweede tranche (NOW-2) betreft een periode van vier maanden. De omzet van deze periode wordt vergeleken met een derde van de jaaromzet van 2019.
De Tijdelijke Overbruggingsregeling voor Flexibele Arbeidskrachten (TOFA) is een tegemoetkoming voor het inkomensverlies van flexwerkers, oproep- en uitzendkrachten.
De periode waarbinnen een aanvraag kan worden gedaan, is verlengd met twee weken tot en met 26 juli. De tegemoetkoming bedraagt € 550 bruto per maand voor de maanden maart, april en mei. Voorwaarde voor de tegemoetkoming is dat de flexwerker in februari meer dan € 400 bruto aan inkomen had en in april minimaal de helft daarvan heeft verloren. De aanvrager mag in de maanden maart tot en met mei geen WW, bijstand, of andere socialezekerheidsregeling hebben ontvangen.
De Implementatiewet registratie uiteindelijk belanghebbenden van vennootschappen en andere juridische entiteiten is grotendeels op 8 juli 2020 in werking getreden.
Voor directe inwerkingtreding is gekozen omdat de implementatiedatum van de wijziging van de vierde anti-witwasrichtlijn al op 10 januari 2020 is verstreken. Juridische entiteiten zijn door de inwerkingtreding verplicht om bij te houden wie hun uiteindelijk belanghebbenden zijn. De registratieplicht voor juridische entiteiten van hun uiteindelijk belanghebbenden in het handelsregister treedt op 27 september 2020 in werking. Voor deze datum is gekozen om de Kamer van Koophandel de tijd te geven om zich voor te bereiden op de registratie van aanvullende gegevens van circa 1,7 miljoen bestaande juridische entiteiten.
Voor het onderdeel van de wet betreffende de identificatie van raadplegers van het register en het op verzoek van een uiteindelijk belanghebbende inzicht bieden in het aantal keer dat zijn gegevens zijn verstrekt aan niet-overheidspartijen is nog geen datum van inwerkingtreding bepaald. Dit hangt samen met de Wet digitale overheid en de identificatiemiddelen die nog niet van kracht is.
Het kabinet heeft de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor behoud van Werkgelegenheid (NOW) met vier maanden verlengd.
Deze tweede tranche, de NOW-2, wijkt op een aantal punten af van de eerste tranche. De NOW is een loonkostensubsidie voor werkgevers die geconfronteerd worden met een omzetdaling van ten minste 20% als gevolg van de coronacrisis. De omzetdaling moet zich voordoen in een aaneengesloten periode van vier kalendermaanden tussen 1 juni en 30 november 2020. De NOW geldt voor werknemers, die verplicht verzekerd zijn voor de werknemersverzekeringen. De regeling geldt dus niet voor de dga.
Hoogte subsidie gerelateerd aan omzetdaling
De subsidie bedraagt maximaal 90% van de loonsom over de maanden juni tot en met september. Voor de loonsom is het socialeverzekeringsloon uit tegenwoordige dienstbetrekkingen uitgangspunt. Werkgeverspremies, werknemersbijdragen aan pensioen en de opbouw van vakantiebijslag worden ook gecompenseerd. De opslag voor werkgeverslasten is voor de NOW-2 verhoogd van 30 naar 40%. Het loon per werknemer is maximaal twee keer het maximumdagloon per maand. Dat betekent dat loon boven € 9.538 per maand niet voor subsidie in aanmerking komt. De maximale subsidie wordt uitbetaald bij een omzetdaling van 100%. Is de omzetdaling lager, dan wordt de subsidie evenredig lager vastgesteld. De omzetdaling wordt bepaald aan de hand van de jaaromzet 2019 gedeeld door drie. Voor een werkgever, die op 1 januari 2019 nog niet bestond, geldt een afwijkende omzetbepaling.
Formule hoogte subsidie
De hoogte van de subsidie wordt bepaald aan de hand van de volgende formule: A*B*4*1,4*0,9. In deze formule staat A voor het percentage omzetdaling en B voor de loonsom over maart. De vermenigvuldigingsfactor 4 hangt samen met het aantal maanden waarvoor subsidie wordt verleend. De factor 1,4 betreft de opslag voor werkgeverspremies en de factor 0,9 de maximale bijdrage van 90%. De in de NOW-1 geldende boete op ontslag om bedrijfseconomische redenen is vervallen, behoudens bij ontslag van 20 of meer werknemers. De boete bedraagt 5% van de ontvangen subsidie. De boete vervalt als er een akkoord over de ontslagaanvraag is tussen werkgever en vakbonden of een vertegenwoordiging van werknemers.
Toepassing van de NOW bij concerns
Voor concerns bestaande uit meerdere vennootschappen geldt de eis van het omzetverlies voor het gehele concern. Bij concerns met minder dan 20% omzetverlies kunnen individuele werkmaatschappijen subsidie voor hun loonkosten aanvragen op basis van de eigen omzetdaling. Om misbruik van de regeling te voorkomen, worden aan deze verruiming extra voorwaarden verbonden. Deze zijn achtereenvolgens:
- De werkmaatschappij moet een rechtspersoon zijn.
- Het concern mag over het jaar 2020 geen dividend of bonussen uitkeren en geen eigen aandelen inkopen. Dat geldt tot en met de datum van de aandeelhoudersvergadering waarin de jaarrekening over 2020 wordt vastgesteld.
- De werkmaatschappij moet een overeenkomst hebben met de vakbonden of de werknemersvertegenwoordiging over werkbehoud.
- De werkmaatschappij mag geen personeels-bv zijn.
Voorschot
Het UWV betaalt in drie termijnen een voorschot uit van 80% van de berekende subsidie. Gegevens over de loonsom baseert het UWV op de polisadministratie over de maand maart 2020.
Definitieve vaststelling achteraf
Binnen 24 weken na afloop van de periode waarover de NOW is toegekend dient de werkgever vaststelling van de subsidie aan te vragen. Bij de aanvraag is een accountantsverklaring nodig als de subsidie hoger is dan € 125.000 of als het voorschot hoger is dan € 100.000. Als een accountantsverklaring nodig is geldt een termijn van 38 weken om de vaststelling aan te vragen. Binnen 52 weken na ontvangst van deze aanvraag stelt het UWV de definitieve subsidie vast. Bij de definitieve vaststelling van de subsidie wordt rekening gehouden met een eventueel opgetreden daling van de loonsom over de maanden maart tot en met mei ten opzichte van de loonsom over de refertemaand.
Aanvraagperiode
Een aanvraag voor de NOW-2 kan worden gedaan van 6 juli tot en met 31 augustus 2020.
Voorwaarden
De NOW-2 kent nieuwe voorwaarden. Een bedrijf dat een subsidie van € 125.000 of meer ontvangt of een voorschot van € 100.000 of meer mag over dit jaar geen winstuitkering aan aandeelhouders doen, geen bonussen aan het bestuur en de directie uitkeren en geen eigen aandelen inkopen. Voor concerns die hun omzetdaling op werkmaatschappijniveau willen berekenen gold deze voorwaarde al voor de NOW-1, ongeacht de hoogte van het voorschot of de subsidie.
De werkgever verplicht zich onder meer om:
- de loonsom zoveel mogelijk gelijk te houden;
- de subsidie uitsluitend aan te wenden voor de betaling van loonkosten;
- de ondernemingsraad, personeelsvertegenwoordiging of de werknemers te informeren over de subsidieverlening;
- werknemers te stimuleren om deel te nemen aan een ontwikkeladvies of aan scholing;
- alle voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde gegevens op controleerbare wijze in de administratie vast te leggen;
- loonaangifte te doen op de voorgeschreven momenten;
- na afloop van de periode waarover subsidie is verleend een definitieve opgave van de omzetdaling te verstrekken.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft Kamervragen beantwoord over de toepassing van de NOW-regeling voor ondernemers die van rechtsvorm zijn gewijzigd, een overname hebben gedaan of een nieuw bedrijf zijn gestart in de eerste drie maanden van 2020.
Voor recent gestarte ondernemingen en ondernemingen die recent een overname hebben gedaan voorziet de NOW inmiddels in alternatieve rekenmethoden waardoor zij toch gebruik kunnen maken van de regeling. Als het loonheffingennummer van een onderneming is gewijzigd, zal de loonsom behorend bij dit nummer mogelijk niet representatief zijn voor de daadwerkelijke loonsom van de onderneming. Er bestaat dan in beginsel geen recht op een tegemoetkoming op grond van de NOW omdat er geen relevante loonsom is om subsidie over te verstrekken. Wanneer aanvragen bij het UWV uitvallen in de reguliere processen worden deze in de uitvoering zodanig beoordeeld en behandeld dat in zoveel mogelijk gevallen recht wordt gedaan aan het doel van de NOW. Dat geldt ook voor aanvragen waarin een recent ontvangen nieuw loonheffingennummer verhindert dat recht ontstaat op NOW.
De minister is niet van plan om bedrijven, die voor maart 2020 nog geen hele maand omzet hebben gedraaid, tegemoet te komen door aanpassing van de NOW.
De staatssecretaris van Financiën heeft in een brief aan de Tweede Kamer laten weten dat het door zijn voorganger gepresenteerde voorstel voor aanpassing van de belastingheffing in box 3 van tafel is.
Dat voorstel hield in dat werd uitgegaan van de werkelijke verhouding van spaargeld, beleggingen en schulden van een belastingplichtige in plaats van uit te gaan van een doorsnee vermogensmix. Ieder van deze drie categorieën van vermogensbestanddelen heeft in dit voorstel een eigen forfaitair rendement. Voor spaargeld zou een ruime vrijstelling komen die nu alleen wordt gedifferentieerd naar omvang van het vermogen. Dit voorstel heeft geleid tot kritiek vanwege de ongelijke behandeling van spaarders ten opzichte van mensen met een gelijk vermogen maar een andere vermogensverdeling.
De staatssecretaris geeft aan dat nog altijd wordt gestreefd naar het belasten van het werkelijke rendement. Op korte termijn is dat niet haalbaar. Om een groot deel van de spaarders en kleine beleggers op korte termijn tegemoet te komen, zal het huidige stelsel worden aangepast. Op Prinsjesdag zal een voorstel daartoe aan de Tweede Kamer worden aangeboden.
De Hoge Raad heeft in 2019 een aantal arresten gewezen over de belastingheffing in box 3. De vraag of de vermogensrendementsheffing in de jaren 2013-2016 een schending inhield van het recht op het ongestoorde genot van eigendom, zoals vastgelegd in het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden, is moeilijk te beantwoorden. De staatssecretaris verwacht de kabinetsreactie hierover met Prinsjesdag naar de Tweede Kamer te kunnen sturen.
Onderdeel van het zogenaamde Noodpakket 2.0 is de subsidieregeling Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL).
Deze regeling is de opvolger van de in het eerste noodpakket opgenomen TOGS, de tegemoetkoming voor ondernemers in getroffen sectoren. De TVL geldt voor een specifieke groep mkb-bedrijven. Deze groep omvat de zwaarst getroffen sectoren, waaronder horeca, recreatie, sportscholen en dergelijke. Doel van de regeling is ervoor te zorgen dat bedrijven over voldoende liquide middelen beschikken om in de komende maanden de vaste lasten te kunnen betalen en hun onderneming draaiende te houden. Evenals de TOGS is de TVL vrijgesteld van belastingheffing. De doelgroep van de TVL is dezelfde als de doelgroep van de TOGS. Anders dan in de TOGS wordt in de TVL rekening gehouden met de omvang van het omzetverlies en de omvang van de vaste lasten in een sector. Het geraamde budget voor de regeling is € 1,4 miljard.
Voorwaarden
Als voorwaarde voor de TVL geldt de combinatie van een omzetverlies van 30% of meer en een bedrag aan vaste lasten van ten minste € 4.000. Het omzetverlies wordt bepaald door de omzet in de subsidieperiode te vergelijken met dezelfde periode in 2019. Omdat de omzet nog niet bekend is wordt bij de aanvraag uitgegaan van de verwachte omzetdaling. Aan de hand van de verwachte omzetdaling wordt een voorschot op de subsidie uitgekeerd. Waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van de omzetgegevens in de btw-aangiften van het tweede en het derde kalenderkwartaal van 2019 en 2020. Dat geldt voor ondernemingen die per maand of per kwartaal aangifte doen. De omzet van het tweede kalenderkwartaal telt voor 1/3e mee en de omzet van het derde kalenderkwartaal volledig. Voor ondernemingen die op grond van hun nevenactiviteit in aanmerking komen voor subsidie werkt deze methode niet. Zij zullen hun omzet(verlies) op andere wijze aannemelijk moeten maken.
Voor ondernemingen die tussen 1 en 15 maart (voor het eerst) zijn ingeschreven in het handelsregister geldt de drempel van 30% omzetverlies niet.
De vaste lasten worden voor toepassing van de TVL bij benadering bepaald. Dat gebeurt door de omzet in de referentieperiode te vermenigvuldigen met de gemiddelde sectorafhankelijke verhouding tussen vaste lasten en omzet. Deze verhouding is te vinden in de tabel op de website van RVO.nl.
Subsidiebedrag
De hoogte van de subsidie is gebaseerd op het omzetverlies. Maximaal bedraagt de subsidie 50% van de vaste lasten bij 100% omzetverlies. Bij het behalen van de drempel van het omzetverlies van 30% bedraagt de TVL 15% van de vaste lasten. Ondernemingen, die tussen 1 en 15 maart 2020 zijn ingeschreven in het handelsregister en in de subsidieperiode ten minste € 4.000 vaste lasten verwachten te hebben, krijgen een vast subsidiebedrag van € 1.000.
Aanvraag
Aanvragen voor de TVL kunnen in de periode van 30 juni tot en met 30 oktober 2020 worden ingediend op www.rvo.nl/tvl. De aanvraag dient de volgende gegevens te bevatten: naam, adres, KvK-nummer en gegevens van de contactpersoon. Daarnaast moeten kopieën van de aangiften omzetbelasting of van andere bewijsstukken uit de boekhouding met de omzetgegevens over 2019 worden aangeleverd. Na verlening van de subsidie wordt een voorschot verstrekt van 80% van het subsidiebedrag. De ondernemer moet de aanvraag zelf indienen, aangezien hiertoe ingelogd moet worden met eHerkenning of Digid. Uiteraard kunnen we u behulpzaam zijn bij het aanleveren van de benodigde informatie.
Definitieve vaststelling
De ondernemer moet voor 1 april 2021 verzoeken om vaststelling van de subsidie via het daarvoor bestemde formulier op www.rvo.nl/tvl.
Administratie
De ondernemer die subsidie ontvangt uit de TVL is verplicht zijn administratie zodanig te voeren en te bewaren dat tot tien jaar na de subsidieverlening op duidelijke en eenvoudige wijze blijkt dat hij aan de eisen heeft voldaan.
De Tweede Kamer heeft in 2019 het kabinet gevraagd om onderzoek te doen naar de invoering van een gedifferentieerd tarief in de overdrachtsbelasting.
Starters op de woningmarkt zouden moeten worden vrijgesteld en beleggers zouden vanaf de derde woning met een hoger tarief te maken moeten krijgen.
De staatssecretaris van Financiën heeft de onderzoeksrapporten naar de Tweede Kamer gestuurd.
Voor het onderzoek is een starter gedefinieerd als een natuurlijke persoon die voor het eerst een woning verkrijgt. Een belegger is gedefinieerd als een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die op het moment van de verkrijging van een woning al twee of meer woningen heeft. Starters worden vrijgesteld van overdrachtsbelasting, terwijl beleggers 6 of 10% overdrachtsbelasting gaan betalen.
Volgens de onderzoekers heeft differentiatie van de overdrachtsbelasting slechts een beperkt effect op de woningmarkt. De redenen hiervoor zijn dat beleggers de hogere overdrachtsbelasting eenvoudig kunnen ontwijken, beleggers en starters elkaar alleen in bepaalde gebieden beconcurreren en beleggers in sommige regio’s de hogere kosten kunnen doorberekenen in de huurprijs. De differentiatie van de overdrachtsbelasting is niet tot nauwelijks uitvoerbaar omdat niet met zekerheid kan worden vastgesteld of een koper een starter of een belegger is.
Er is onderzocht of andere definities een mogelijke differentiatie van de overdrachtsbelasting kunnen verbeteren. Dat lijkt niet het geval te zijn.
De structurele problemen op de woningmarkt worden veroorzaakt door een te beperkt aanbod van woningen. Differentiatie van de overdrachtsbelasting lost dat niet op.
Bij de presentatie van het Belastingplan 2019 in september 2018 heeft het kabinet aangekondigd met een wetsvoorstel te komen dat excessief lenen door houders van een aanmerkelijk belang bij de eigen vennootschap moet tegengaan.
Dat wetsvoorstel is nu ingediend bij de Tweede Kamer. Door geld te lenen van de eigen vennootschap kan de aanmerkelijkbelanghouder de belastingheffing over dit bedrag langdurig uitstellen of zelfs afstellen.
Inhoud wetsvoorstel
Als het totaal van de schulden van de aanmerkelijkbelanghouder aan de vennootschap meer dan € 500.000 bedraagt, dan wordt het meerdere als inkomen uit aanmerkelijk belang belast. Dat gebeurt door dit meerdere aan te merken als een fictief regulier voordeel. De bepaling van de hoogte van de schuld vindt ieder kalenderjaar plaats op de laatste dag van het jaar op basis van de nominale waarde. Deze maatregel heeft alleen gevolgen voor de bepaling van het inkomen uit aanmerkelijk belang. Dit betekent dat de maatregel geen andere fiscale gevolgen heeft en dus niet van belang is voor de belastingheffing in box 1 en box 3 van de inkomstenbelasting, voor de dividendbelasting of de vennootschapsbelasting. Ook civielrechtelijk heeft deze maatregel geen betekenis. De schuld aan de vennootschap blijft bestaan, inclusief de rente- en aflossingsverplichtingen.
Het fictieve reguliere voordeel kan positief of negatief zijn. Het negatieve fictieve reguliere voordeel heeft als doel om economische dubbele heffing te voorkomen.
Kring van betrokkenen
De aanmerkelijkbelanghouder wordt samen met zijn partner in de heffing betrokken voor hun schulden boven de € 500.000 aan de vennootschap. Naast de aanmerkelijkbelanghouder en zijn partner geldt de maatregel ook voor met de aanmerkelijkbelanghouder verbonden personen die schulden hebben aan de vennootschap van de aanmerkelijkbelanghouder. Verbonden personen zijn de bloed- of aanverwanten in de rechte lijn van de aanmerkelijkbelanghouder en van zijn partner. De schulden van een verbonden persoon worden toegerekend aan de aanmerkelijkbelanghouder indien deze meer bedragen dan € 500.000 en de verbonden persoon zelf geen aanmerkelijk belang in de vennootschap heeft.
Uitzondering voor eigenwoningschuld
Een schuld die kwalificeert als eigenwoningschuld voor de eigenwoningregeling van box 1 telt niet mee voor de bepaling of het totaal aan schulden hoger is dan € 500.000. Voorwaarde is dat aan de vennootschap een recht van hypotheek op de eigen woning is verstrekt. Deze voorwaarde wordt niet gesteld aan op 31 december 2021 bestaande eigenwoningschulden.
Maximumbedrag
Het maximumbedrag aan schulden bedraagt in beginsel € 500.000. Het maximumbedrag wordt verhoogd met het bedrag dat als fictief regulier voordeel op grond van deze regeling is belast. Op deze manier wordt voorkomen dat over hetzelfde bovenmatige gedeelte van de schulden ieder jaar een fictief regulier voordeel in aanmerking wordt genomen.
Voorkomen dubbele heffing
Zonder verdere maatregelen kan zich dubbele belastingheffing voordoen wanneer een aanmerkelijkbelanghouder meer dan € 500.000 heeft geleend bij zijn eigen vennootschap. Nadat een fictief regulier voordeel in aanmerking is genomen wordt een latere dividenduitkering, die wordt gebruikt om de schuld af te lossen, als regulier voordeel in de belastingheffing betrokken. Economisch gezien is daardoor sprake van dubbele heffing. Datzelfde doet zich voor bij vervreemding van de aandelen, waarbij over de meerwaarde van de aandelen belasting in box 2 moet worden betaald. Economische dubbele heffing moet worden voorkomen doordat het fictieve reguliere voordeel ook negatief kan zijn. Een negatief fictief regulier voordeel doet zich voor bij aflossing van de schuld nadat het maximumbedrag van € 500.000 eerder is verhoogd met het bedrag van een positief fictief regulier voordeel. Na aflossing zal de totale schuld aan het einde van het jaar lager zijn dan het verhoogde maximumbedrag. Het verschil wordt als een negatief fictief regulier voordeel bij de berekening van het inkomen uit aanmerkelijk belang in het jaar van aflossing in aanmerking genomen. Het maximumbedrag wordt vervolgens met hetzelfde bedrag verlaagd.
Inwerkingtreding
De wet moet op 1 januari 2023 in werking treden. Deze datum van inwerkingtreding biedt aanmerkelijkbelanghouders de mogelijkheid om hun schuldpositie terug te brengen tot maximaal € 500.000.
De staatssecretaris van Financiën heeft Kamervragen over het pakket aanvullende fiscale maatregelen in verband met de coronacrisis beantwoord.
De vragen hebben betrekking op de volgende onderwerpen:
- Gebruikelijk loon
- Urencriterium
- Werkkostenregeling
- Fiscale coronareserve
- Betaalpauze voor hypotheekverplichtingen
1. Gebruikelijk loon
De staatssecretaris heeft goedgekeurd dat het gebruikelijk loon in 2020 bij omzetdalingen lager mag zijn. De verlaging moet evenredig zijn aan de omzetdaling in de eerste vier maanden van 2020 ten opzichte van de eerste vier maanden in 2019. De goedkeuring is gebonden aan voorwaarden. De rekening-courantschuld van de dga en het aan hem uitgekeerde dividend mogen niet toenemen. Als het loon van de dga feitelijk hoger is dan het goedgekeurde verlaagde gebruikelijk loon geldt dat hogere loon. Het gebruikelijk loon mag niet worden verlaagd voor zover de omzet in 2019 of 2020 beïnvloed is door andere bijzondere oorzaken dan de coronacrisis. Toepassing van de goedkeuring is niet afhankelijk van de absolute hoogte van de omzet. De staatssecretaris wijst erop dat de tijdelijke goedkeuring voor het verlagen van het gebruikelijk loon ook in 2009 en 2010 is toegepast en zijn nut heeft bewezen.
2. Urencriterium
Een van de maatregelen is een versoepeling van het urencriterium voor zelfstandige ondernemers. In de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 september 2020 worden zij geacht ten minste 24 uren per week aan hun onderneming te hebben besteed. Deze regeling geldt ook voor ondernemers die tijdelijk in loondienst gaan werken. De goedkeuring bevat een aantal criteria die zien op een ondernemer die seizoensgebonden werkzaamheden verricht. Er dient een piek te zijn in het aantal uren dat de ondernemer gewoonlijk aan zijn onderneming besteedt in de periode van 1 maart tot en met 30 september. Tevens moeten zijn werkzaamheden seizoensgebonden zijn. Volgens de staatssecretaris is het aan de ondernemer om te beoordelen of hij aan deze criteria voldoet. Als dit het geval is, kan hij bij het indienen van zijn aangifte inkomstenbelasting 2020 aangeven of hij aan het urencriterium voldoet, met inachtneming van deze goedkeuring.
3. Werkkostenregeling
De vrije ruimte in de werkkostenregeling voor de eerste € 400.000 van de loonsom is voor 2020 verhoogd van 1,7 naar 3%. Alle werkgevers profiteren van de verruiming van de vrije ruimte. De verruiming is bedoeld om werkgevers die daar de financiële ruimte voor hebben de mogelijkheid te bieden om hun werknemers extra tegemoet te komen.
4. Fiscale coronareserve
De fiscale coronareserve is een mogelijkheid om al in de aangifte over 2019 rekening te houden met een verwacht verlies over 2020. De reserve kan niet groter zijn dan het verwachte coronagerelateerde verlies in het jaar 2020. Ondernemers die gebruik willen maken van de fiscale coronareserve krijgen niet te maken met een verzwaarde bewijslast. De ondernemer moet aannemelijk kunnen maken dat hij recht heeft op de fiscale coronareserve zoals hij die in zijn aangifte vennootschapsbelasting over 2019 heeft opgenomen. De reserve valt in het jaar 2020 verplicht vrij in de winst. Vorming van de reserve betekent een liquiditeitsvoordeel voor de ondernemer door verlaging van de verschuldigde vennootschapsbelasting over 2019. In het kader van de mogelijkheden van de vorming van een fiscale coronareserve en verliesverrekening is gevraagd naar verlenging van de termijn voor toepassing van de middelingsregeling. De staatssecretaris vindt de termijn van drie jaar na de vaststelling van de definitieve aanslag inkomstenbelasting over het laatste middelingstijdvakjaar voldoende.
5. Betaalpauze voor hypotheekverplichtingen
Wanneer een belastingplichtige met de bank een betaalpauze voor de hypotheekverplichtingen overeenkomt, stelt de bank vast of sprake is van betalingsproblemen als gevolg van de coronacrisis en of een betaalpauze de meest aangewezen oplossing is. Een dergelijke vaststelling ontbreekt bij een lening die bij een ander dan een aangewezen administratieplichtige is aangegaan. Daarom geldt als aanvullende voorwaarde dat er sprake moet zijn van een terugval in arbeidsinkomen als gevolg van de coronacrisis van ten minste 20% over een periode van drie aaneengesloten kalendermaanden. Voor een lening waarop de fiscale aflossingseis niet van toepassing is, heeft een betaalpauze geen ongewenste fiscale gevolgen en geldt geen tegemoetkoming. Het enige gevolg van het op een later moment betalen van rente is dat het aftrekmoment kan verschuiven. Indien de niet-betaalde rente niet rentedragend is geworden, is de rente aftrekbaar op het moment van betaling.
De uitkeringsbedragen van een aantal sociale verzekeringen zijn gekoppeld aan het netto minimumloon.
Als gevolg van de verhoging per 1 juli 2020 van het bruto minimumloon met 1,6% worden diverse bedragen in de sociale verzekeringen aangepast. Het betreft onder meer de nabestaanden- en de wezenuitkering in de Algemene nabestaandenwet (Anw) en het ouderdomspensioen van de Algemene Ouderdomswet (AOW).
De nabestaandenuitkering van de Anw bedraagt € 1.243,94 bruto per maand. Voor een nabestaande in een verzorgingsrelatie en voor nabestaanden in meerpersoonshuishoudens bedraagt de uitkering € 785,09 bruto per maand.
De bruto wezenuitkering bedraagt voor een kind jonger dan 10 jaar € 398,06. Voor een kind dat ouder is dan 10 maar jonger dan 16 jaar bedraagt de uitkering € 597,09. Voor een kind ouder dan 16 jaar bedraagt de wezenuitkering € 796,12.
Voor alleenstaanden gaat de AOW-uitkering naar € 1.245,04 per maand. Voor gehuwden en samenwonenden gaat de AOW-uitkering naar € 844,40 per maand.
De staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat heeft in een brief aan de Tweede Kamer laten weten dat zij een wetsvoorstel aan het voorbereiden is om de maximale betaaltermijn voor betalingen van grote ondernemingen aan mkb-ondernemingen terug te brengen van 60 naar 30 dagen.
Een aantal grote bedrijven heeft in verband met de coronacrisis eenzijdig de afgesproken betaaltermijn opgerekt. De betrokken bedrijven zijn daarop door het ministerie aangesproken. Volgens de staatssecretaris maakt de huidige situatie duidelijk dat mkb-ondernemers beter beschermd dienen te worden tegen onredelijk lange betaaltermijnen.
Mkb-ondernemers maken wanneer de afgesproken betaaltermijn wordt overschreden te weinig gebruik van juridische invorderingsmiddelen, zoals het vorderen van de wettelijke handelsrente.
De bedoeling is dat het wetsvoorstel voor het herfstreces ter internetconsulatie wordt aangeboden.
De staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat heeft een brief over de stand van zaken met betrekking tot de Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren COVID-19 (TOGS) aan de Tweede Kamer gestuurd.
Tot en met 9 juni 2020 zijn circa 200.000 aanvragen ingediend en is circa € 790 miljoen uitgekeerd. Sinds de openstelling is de TOGS-regeling enkele keren aangepast. Een van de aanpassingen gaf ondernemers op basis van hun geregistreerde nevenactiviteit aanspraak op de regeling. Door de laatste aanpassingen kunnen audiciens, warme bakkers, handelaren in en reparateurs van caravans en supermarkten op campings, stations, transportterminals, studentencampussen en recreatieterreinen alsnog aanspraak maken op de TOGS. Dat geldt ook voor dorpshuizen en wijkcentra. De volledige lijst met correcties is gepubliceerd op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.
Op 26 juni 2020 wordt de TOGS-regeling gesloten.
De subsidieregeling voor elektrische personenauto’s is gepubliceerd in de Staatscourant.
Particulieren kunnen vanaf 1 juli een aanvraag indienen voor de subsidie bij de koop of lease van een elektrische auto. De subsidie bedraagt in 2020 en 2021 € 4.000 voor een nieuwe en € 2.000 voor een gebruikte elektrische auto. De subsidie voor nieuwe auto’s daalt in de volgende jaren. In 2022 bedraagt de subsidie € 3.700, in 2023 € 3.350, in 2024 € 2.950 en in 2025 € 2.550. Een aanvrager komt gedurende de looptijd van de regeling slechts eenmaal in aanmerking voor subsidie.
Om voor subsidie in aanmerking te komen mag de catalogusprijs van de elektrische auto niet lager zijn dan € 12.000 en niet hoger dan € 45.000. De auto moet een actieradius hebben van minimaal 120 km. In het geval van koop moet de auto ten minste drie jaar op naam van de koper blijven staan. In het geval van lease bedraagt de periode ten minste vier jaar. De subsidie bij leasecontracten wordt in maandelijkse bedragen van 1/48 van het totaal uitgekeerd.
De regeling loopt voor nieuwe auto’s tot 1 juli 2025 en voor gebruikte tot 1 juli 2024.
Op verzoek van de Tweede Kamer heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onderzocht of er een tijdelijke tegemoetkomingsregeling kan worden gemaakt voor de groep die werkloos is geworden door de coronacrisis maar niet voldoet aan de voorwaarden voor WW of bijstand.
Deze vangnetregeling zou ook moeten gelden voor studenten, artiesten en hybride ondernemers. Uitkomst van het onderzoek is de Tijdelijke Overbruggingsregeling voor Flexibele Arbeidskrachten (TOFA). Deze regeling zal worden uitgevoerd door het UWV.
De TOFA kent een aantal nadelen. Zo geldt voor iedere ontvanger hetzelfde bedrag aan uitkering, waardoor de tegemoetkoming hoger kan zijn dat het inkomensverlies. Zoals bij elke eenvoudige en generieke regeling bestaat de kans op misbruik.
De minister heeft de volgende alternatieven voor de TOFA overwogen:
- Een loongerelateerde tegemoetkoming.
- Een tegemoetkoming met inkomstenverrekening.
- Het aanpassen van de referte-eis in de WW.
- Het niet hanteren van de partner- en vermogenstoets in de bijstand.
- De bijzondere bijstand.
Volgens de minister is de TOFA als enige optie technisch uitvoerbaar.
De tegemoetkoming is bedoeld voor mensen, die:
- een substantieel inkomen hadden;
- sinds 1 maart 2020 substantieel inkomensverlies hebben geleden;
- sindsdien geen substantieel inkomen meer hebben; en
- ten behoeve van hun levensonderhoud geen aanspraak hebben gemaakt op een andere inkomensvoorziening.
Uitgaande van het gemiddelde bruto inkomen van een oproepkracht van € 825 per maand en uitgaande van een tegemoetkoming van 70% daarvan zou de hoogte van de TOFA uitkomen op € 600 bruto per maand. Inmiddels is dat bijgesteld naar € 550.
Als voorwaarde voor de tegemoetkoming moet de aanvrager in de maand februari minimaal € 400 (aanvankelijk € 500) bruto hebben verdiend met werkzaamheden. Als aanvullende voorwaarde geldt dat de aanvrager in de maand april een inkomstenverlies van ten minste 50% ten opzichte van de maand februari heeft geleden. Heeft de aanvrager in april meer dan € 550 inkomsten, dan ontvangt hij geen tegemoetkoming. De aanvrager mag geen aanspraak hebben gemaakt op een andere inkomensvoorziening, zoals bijstand.
Werknemers jonger dan 18 jaar komen niet in aanmerking voor de tegemoetkoming vanwege de wettelijke zorgplicht die ouders hebben voor minderjarige kinderen. Ook werknemers, die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, komen niet in aanmerking voor de TOFA.
In aanvulling op de bronbelasting op rente en royalty’s wil het kabinet een bronbelasting op dividendstromen naar belastingparadijzen invoeren.
De bronbelasting op rente en royalty’s gaat in per 2021. De bronbelasting op dividenden zou in 2024 in werking moeten treden. De bronbelasting gaat gelden voor geldstromen naar landen met een winstbelastingtarief van minder dan 9% en naar landen die op de Europese lijst van belastingparadijzen staan. Dat geldt ook als Nederland met deze landen een belastingverdrag heeft.
Het kabinet wil voor het einde van deze kabinetsperiode de bronbelasting op dividenden uitwerken om de Belastingdienst voldoende tijd te geven om de maatregelen te kunnen invoeren.
De Europese Commissie heeft de regeling Klein Krediet Corona (KKC) goedgekeurd. De KKC is bedoeld voor ondernemers in het micro-, midden- en kleinbedrijf en voorziet in een garantie van 95% voor leningen van € 10.000 tot €50.000.
De regeling is op 29 mei 2020 opengesteld. Leningen die vanaf 7 mei 2020 zijn verstrekt en voldoen aan de voorwaarden van de regeling kunnen worden geherfinancierd tegen de voorwaarden van de KKC. KKC-leningen hebben een maximale looptijd van vijf jaar. Financiers mogen maximaal 4% van het kredietbedrag in rekening brengen. Voor de garantie betalen ondernemers een eenmalige vergoeding van 2% aan de staat. De regeling staat open voor ondernemers met een omzet vanaf € 50.000, die voor de coronacrisis voldoende winstgevend waren en voldoende terugbetaalcapaciteit hebben.
De ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Financiën en Economische Zaken en Klimaat hebben in een gezamenlijke brief aan de Tweede Kamer een toelichting gegeven op de wijzigingen in de maatregelen van het noodpakket 2.0.
NOW
Het subsidietijdvak van de NOW 2.0 loopt van juni tot en met september 2020. Dat betekent dat de omzet over deze vier maanden minimaal 20% lager moet zijn dan een derde van de jaaromzet van 2019. Het tijdvak voor de omzetdaling sluit aan bij het tijdvak in de eerste tranche. Voor nieuwe aanvragers kan dit tijdvak starten op 1 juni, 1 juli of 1 augustus. Het UWV keert een voorschot op de NOW uit in twee termijnen. Een bedrijf of groep mag bij een beroep op de NOW geen dividend of bonussen uitkeren of eigen aandelen inkopen over 2020.
De werkgever committeert zich bij de aanvraag van de NOW om geen ontslag om bedrijfseconomische redenen aan te vragen voor zijn werknemers gedurende de subsidieperiode. Anders dan in de eerste tranche van de NOW bevat de regeling van de tweede tranche geen boete indien toch ontslag om bedrijfseconomische redenen wordt gevraagd. Alleen bij ontslagaanvragen voor 20 of meer werknemers zal een korting van 5% van de uiteindelijke NOW-subsidie worden toegepast, tenzij er een akkoord over de ontslagaanvraag is met de vakbonden of een vertegenwoordiging van werknemers of indien er om mediation is gevraagd bij de Stichting van de Arbeid.
Tegemoetkoming Vaste Lasten MKB
De Tegemoetkoming Vaste Lasten MKB zal lopen tot 1 oktober. Het maximumbedrag van deze regeling per ondernemer zal € 50.000 bedragen. De regeling moet nog worden uitgewerkt. In het debat over het noodpakket 2.0 op 28 mei 2020 heeft het kabinet toegezegd te zullen kijken naar de verrekening met de NOW-regeling. Volgens de ministers zal deze toezegging niet tot gevolg hebben dat de NOW-regeling wordt aangepast.
Fiscale maatregelen
De regeling voor uitstel van betaling van belastingaanslagen is verlengd tot 1 oktober 2020. De uitstelperiode blijft drie maanden met de mogelijkheid tot langer uitstel op verzoek. Uitstel voor langer dan drie maanden zou aanvankelijk niet eerder dan per 1 september 2020 worden ingetrokken. Met de verlenging van de maatregelen wordt ook deze datum opgeschoven naar 1 oktober. Ook de overige fiscale maatregelen zijn verlengd tot 1 oktober 2020.
Op verzoek van de vaste commissie voor Financiën van de Tweede Kamer hebben de staatssecretarissen van Financiën een overzicht gegeven van de maatregelen en wetsvoorstellen die zullen worden opgenomen in het pakket Belastingplan 2021.
Het betreft onder meer:
- het verhogen van het effectieve tarief voor de innovatiebox van 7 naar 9%;
- het aanscherpen van de renteaftrekbeperking om belastingontwijking in specifieke gevallen te voorkomen;
- aanpassing van het heffingsmoment bij aandelenoptierechten voor startups;
- aanpassing van de korting op de bijtelling voor zonnecelauto's;
- reparatie van een onbeoogde wijziging van het eigenwoningforfait bij uitzending;
- verduidelijking van de regeling kleinschaligheidsinvesteringsaftrek;
- vervroegen van het belastbaar feit in de bpm van moment van tenaamstelling naar moment van inschrijving;
- aanpassing van de schijfgrenzen en tarieven in de bpm voor 2021 tot en met 2025;
- aanpassing van de aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten naar aanleiding van een arrest van de Hoge Raad;
- vrijstelling van de tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren COVID-19 (TOGS);
- fiscale coronareserve in de vennootschapsbelasting;
- de tijdelijke verhoging van de vrije ruimte in de werkkostenregeling.
Het pakket Belastingplan 2021 zal zoals gebruikelijk uit meerdere wetsvoorstellen bestaan. Naast de wetsvoorstellen Belastingplan 2021 en Overige fiscale maatregelen 2021 wordt een wetsvoorstel opgesteld voor een verbeterd toeslagenstelsel. Daarnaast worden diverse fiscale coronamaatregelen in een wetsvoorstel bij het pakket Belastingplan 2021 opgenomen. Tot slot is het streven om het wetsvoorstel CO2-heffing industrie op te nemen in het Belastingplan 2021.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft enkele aanpassingen in de NOW-regeling aangebracht.
Deze wijzigingen moeten ertoe leiden dat meer bedrijven een beroep op de regeling kunnen doen. De wijzigingen betreffen de eerste tranche van de NOW.
Seizoensbedrijven
Gericht op seizoensbedrijven wordt in de NOW een alternatieve rekenmethode voor de subsidiehoogte opgenomen. Als de loonsom van maart tot en met mei 2020 hoger is dan driemaal de loonsom van januari kan met de stijging van de loonsom rekening worden gehouden bij de vaststelling van de subsidie. De hoogte van de loonsom in de maanden april en mei wordt gemaximeerd op het niveau van maart.
Overgang van onderneming
De afwijking voor startende ondernemingen van de standaardregel voor de omzetbepaling kan ook worden toegepast op ondernemingen die een andere onderneming hebben overgenomen. Bij ondernemingen die (een deel van) een andere onderneming hebben overgenomen kan voor de omzetvergelijking de omzet over de periode vanaf de eerste kalendermaand na de dag van overgang tot en met 29 februari 2020 worden genomen, omgerekend naar een periode van drie maanden. De overname moet minimaal een kalendermaand voor 29 februari 2020 liggen om een relevante refertemaand over te houden. De loonsombepaling voor seizoensbedrijven kan ook worden toegepast bij een onderneming die een andere onderneming heeft overgenomen en daardoor in januari geen representatieve loonsom heeft.
Dertiende maand
In de eerste tranche van de NOW wordt de subsidie gebaseerd op een loonsom met januari als referentiemaand. Wanneer de werkgever in januari een dertiende maand heeft uitgekeerd, vertekent dat de representativiteit van de referentiemaand. Daarom worden dertiende maanden uit de loonsommen verwijderd door het UWV bij de vaststelling van de subsidie.
Aanvraagtijdvak
Het aanvraagtijdvak voor de eerste tranche van de NOW is verlengd tot en met 5 juni 2020. Ook werkgevers die meenden eerder geen recht te hebben op een tegemoetkoming op grond van de NOW hebben hierdoor voldoende tijd om alsnog een aanvraag in te dienen.
Accountantsverklaring
Voor de NOW wordt een accountantsverklaring verplicht gesteld voor bedrijven die een voorschot (80% van het verleende subsidiebedrag) hebben ontvangen van € 100.000 of meer. Ook bij een vast te stellen subsidie van € 125.000 of meer is een accountantsverklaring vereist. Ondernemingen die een voorschot van minder dan € 100.000 hebben ontvangen zijn zelf verantwoordelijk om in te schatten of de subsidie op € 125.000 of meer wordt vastgesteld en dus een accountantsverklaring nodig is.
Bij een verzoek om vaststelling van een subsidie met een voorschot boven € 20.000 of een subsidie boven € 25.000 is een verklaring van een derde vereist die de omzetdaling bevestigt. Dit kan een verklaring zijn van een administratiekantoor, een financieel dienstverlener of een brancheorganisatie.
Aanvraag vaststelling subsidie
Vaststelling van de eerste tranche van de subsidie kan worden aangevraagd vanaf 7 september. Indien er voor beide tijdvakken een NOW-aanvraag is of wordt ingediend, kan vaststelling pas aangevraagd worden na afloop van het tweede tijdvak. Voor die aanvragen om vaststelling waarvoor een accountantsverklaring vereist is, wordt de aanvraagtermijn verruimd van 24 naar 38 weken.
Het kabinet heeft ter bestrijding van de coronacrisis een tweede noodpakket geïntroduceerd. Dit noodpakket 2.0 verlengt diverse maatregelen uit het eerste noodpakket, met aanpassing van verschillende voorwaarden.
Wie zijn of haar baan verliest, moet kunnen rekenen op steun voor omscholing naar een sector met betere baankansen. Daarom wordt geld vrijgemaakt voor scholing.
Noodmaatregel Overbrugging voor Werkbehoud (NOW)
De NOW-regeling wordt met vier maanden verlengd. Vanaf 6 juli tot 1 oktober kan een tegemoetkoming voor de loonkosten over de maanden juni tot en met september worden aangevraagd. Het vereiste van een omzetverlies van ten minste 20% geldt ook voor de tweede tranche. De gekozen periode van omzetdaling moet aansluiten op de periode van de aanvraag voor het eerste tijdvak. De referentiemaand voor de loonsom voor de tweede periode is maart. Vaststelling van de eerste subsidieperiode kan worden aangevraagd vanaf 7 september. Indien voor beide tranches een NOW-aanvraag is ingediend, kan vaststelling pas na afloop van het tweede tijdvak aangevraagd worden.
Opslag
De subsidie van de NOW bevat een opslag over werkgeverslasten. Het kabinet heeft deze forfaitaire opslag voor de tweede tranche van de NOW-regeling verhoogd van 30 naar 40%.
Korting bij aanvragen van bedrijfseconomisch ontslag
In de eerste tranche van de NOW zat een boete verwerkt voor werkgevers die in de periode van 18 maart tot en met 31 mei 2020 bij het UWV een verzoek indienden om een arbeidsovereenkomst wegens bedrijfseconomische redenen op te mogen zeggen. De boete houdt in dat het loon van de betrokken werknemer, verhoogd met 50%, in mindering komt op de subsidie. De tweede tranche kent alleen een boete bij ontslag van 20 of meer werknemers. De boete bedraagt 5% van de ontvangen subsidie. De boete vervalt als er een akkoord over de ontslagaanvraag is tussen werkgever en vakbonden of een vertegenwoordiging van werknemers.
Bonussen
Een bedrijf mag bij een beroep op de NOW geen dividend of bonussen uitkeren of eigen aandelen inkopen over 2020. Dit moet bij aanvang verklaard worden. De voorwaarde ziet niet op dividend, bonussen en aandelen over 2019. Het bonusverbod is beperkt tot bonussen voor bestuur en directie. Aan werkgevers wordt een inspanningsverplichting opgelegd om hun werknemers te stimuleren om aan bij- of omscholing te doen. De scholing zelf is geen onderdeel van de NOW.
Seizoenswerk
Om seizoensbedrijven tegemoet te komen is het eerste subsidietijdvak van de NOW aangepast. De aanpassing wordt automatisch toegepast als dit voordelig uitpakt. Als de loonsom van maart tot en met mei hoger is dan driemaal de loonsom van januari wordt de loonsom van maart tot en met mei als uitgangspunt genomen voor de berekening van de subsidiehoogte bij vaststelling. De loonsommen van april en mei worden vervolgens gemaximeerd op de loonsom van maart (peildatum 15 mei). De aanvullende tegemoetkoming zal na afloop van de subsidieperiode, maar niet eerder dan september, tot een uitbetaling leiden.
Tegemoetkoming Vaste Lasten MKB
De TOGS-regeling bevatte een eenmalige tegemoetkoming in de vaste lasten voor getroffen sectoren van € 4.000. Voor deze groep ondernemers komt een nieuwe regeling, de Tegemoetkoming Vaste Lasten MKB. Afhankelijk van de omvang van het bedrijf, de hoogte van de vaste kosten en de mate van omzetderving krijgen bedrijven een tegemoetkoming voor hun vaste lasten tot een maximum van € 50.000 voor vier maanden. Voorwaarde voor deze regeling is een omzetverlies van minstens 30%. De tegemoetkoming is, net zoals de TOGS, vrijgesteld van belastingheffing. Wel telt deze subsidie als omzet voor de toepassing van de NOW.
Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo)
De Tozo-regeling loopt tot en met 31 mei 2020. Het kabinet heeft besloten gebruik te maken van de in het Besluit Tozo van 17 april 2020 opgenomen mogelijkheid tot verlenging met vier maanden en de voorwaarden aan te passen. De uitkeringstermijn loopt tot en met 31 augustus. Anders dan de eerste versie bevat de nieuwe Tozo-regeling een partnerinkomenstoets. Huishoudens met een inkomen boven het sociaal minimum komen niet meer in aanmerking voor een tegemoetkoming in het levensonderhoud. De mogelijkheid om een lening voor bedrijfskapitaal aan te vragen blijft bestaan. Ondernemers die al eerder een lagere lening hebben aangevraagd, krijgen de mogelijkheid om een tweede lening af te sluiten tot het maximumbedrag. De ondernemer moet bij de aanvraag van een lening verklaren dat er geen sprake is van surseance van betaling of van het in staat van faillissement verkeren.
Financieringsinstrumenten
De verruimde garantie-instrumenten Borgstellingsregeling MKB-Corona en Garantie Ondernemingsfinanciering-Corona vanuit het noodpakket 1.0 worden voortgezet. Het garantiebudget is verhoogd. De op 7 mei 2020 aangekondigde regeling Klein Krediet Corona (KKC-regeling) wordt momenteel ten uitvoer gebracht.
Startups
De Corona-OverbruggingsLening (COL) is bedoeld voor de verbetering van de liquiditeitspositie van innovatieve bedrijven. Het kabinet heeft besloten om voor de komende vier maanden een tweede tranche van € 200 miljoen aan leningen voor de COL beschikbaar te stellen.
Uitstel van betaling van belastingschulden
De regeling voor bijzonder uitstel van belastingschulden is tijdelijk versoepeld in verband met de coronacrisis. Vanaf het moment dat de ondernemer zich meldt voor deze regeling, wordt de invordering van zijn belastingschulden voor een groot aantal belastingen gedurende drie maanden stopgezet. Het kabinet heeft de periode waarin ondernemers zich voor de uitstelregeling kunnen aanmelden verlengd van 19 juni naar 1 oktober 2020. Langer uitstel dan drie maanden is onder voorwaarden mogelijk. Daar wordt nu als aanvullende eis aan toegevoegd dat de ondernemer dient te verklaren geen dividenden en bonussen te zullen uitkeren en geen eigen aandelen te zullen inkopen. De vormgeving van deze verklaring wordt nader uitgewerkt. Het toegekende uitstel van langer dan drie maanden wordt niet eerder ingetrokken dan per 1 oktober 2020.
Uitstel van het betalen van BPM wordt in juni mogelijk gemaakt voor vergunninghouders, vanaf het tijdvak mei 2020. Een verzoek om uitstel van betaling van BPM is pas mogelijk als een naheffingsaanslag is opgelegd voor het tijdvak mei 2020; dat zal ongeveer half juli 2020 zijn.
Belasting- en invorderingsrente
Het kabinet heeft de belasting- en invorderingsrente tijdelijk van 4 naar 0,01% verlaagd. De verlaging van de invorderingsrente is per 23 maart 2020 ingegaan en gold oorspronkelijk voor drie maanden. Nu het uitstelbeleid wordt verlengd, is besloten de verlaging van de invorderingsrente te verlengen tot 1 oktober 2020.
Ook de verlaging van de belastingrente voor andere belastingen dan de inkomstenbelasting wordt verlengd tot 1 oktober 2020. De verlaging van de belastingrente voor de inkomstenbelasting gold al tot 1 oktober 2020. De verlaging van de belastingrente is gunstig voor particulieren en ondernemers die gebruikmaken van de mogelijkheid van uitstel voor het doen van aangifte. Het wetsvoorstel Verzamelspoedwet COVID-19 waarmee de verlaging van de belasting- en invorderingsrente wettelijk wordt geregeld, is inmiddels aangenomen door de Tweede Kamer.
Overige fiscale maatregelen
De btw-vrijstellingen voor medische hulpgoederen en voor het uitlenen van zorgpersoneel, de versoepeling van het urencriterium voor IB-ondernemers en de periode waarin een tijdelijk uitstel van hypotheekbetalingen met behoud van recht op hypotheekrenteaftrek kan worden aangevraagd en verleend, worden verlengd tot 1 oktober 2020.
Steunmaatregelen internationaal opererend Nederlands bedrijfsleven
De staatssecretaris van Financiën informeert de Tweede Kamer voor het zomerreces over de reeds genomen maatregelen op de exportkredietverzekering. Verder zijn binnen het Dutch Trade and Investment Fund en het Dutch Good Growth Fund extra mogelijkheden gecreëerd om werkkapitaal te verstrekken en betalings- en aflossingstermijnen te versoepelen. Het kabinet zal aanvullende maatregelen treffen om internationale ondernemers ook door de komende fase van de crisis te helpen.
Het kabinet heeft ter bestrijding van de coronacrisis een tweede noodpakket geïntroduceerd. Dit noodpakket 2.0 verlengt diverse maatregelen uit het eerste noodpakket, met aanpassing van verschillende voorwaarden. Wie zijn of haar baan verliest, moet kunnen rekenen op steun voor omscholing naar een sector met betere baankansen. Daarom wordt geld vrijgemaakt voor scholing.
Noodmaatregel Overbrugging voor Werkbehoud (NOW)
De NOW-regeling wordt met vier maanden verlengd. Vanaf 6 juli tot 1 oktober kan een tegemoetkoming voor de loonkosten over de maanden juni tot en met september worden aangevraagd. Het vereiste van een omzetverlies van ten minste 20% geldt ook voor de tweede tranche. De gekozen periode van omzetdaling moet aansluiten op de periode van de aanvraag voor het eerste tijdvak. De referentiemaand voor de loonsom voor de tweede periode is maart. Vaststelling van de eerste subsidieperiode kan worden aangevraagd vanaf 7 september. Indien voor beide tranches een NOW-aanvraag is ingediend, kan vaststelling pas na afloop van het tweede tijdvak aangevraagd worden.
Opslag De subsidie van de NOW bevat een opslag over werkgeverslasten. Het kabinet heeft deze forfaitaire opslag voor de tweede tranche van de NOW-regeling verhoogd van 30 naar 40%.
Korting bij aanvragen van bedrijfseconomisch ontslag In de eerste tranche van de NOW zat een boete verwerkt voor werkgevers die in de periode van 18 maart tot en met 31 mei 2020 bij het UWV een verzoek indienden om een arbeidsovereenkomst wegens bedrijfseconomische redenen op te mogen zeggen. De boete houdt in dat het loon van de betrokken werknemer, verhoogd met 50%, in mindering komt op de subsidie. De tweede tranche kent alleen een boete bij ontslag van 20 of meer werknemers. De boete bedraagt 5% van de ontvangen subsidie. De boete vervalt als er een akkoord over de ontslagaanvraag is tussen werkgever en vakbonden of een vertegenwoordiging van werknemers.
Bonussen Een bedrijf mag bij een beroep op de NOW geen dividend of bonussen uitkeren of eigen aandelen inkopen over 2020. Dit moet bij aanvang verklaard worden. De voorwaarde ziet niet op dividend, bonussen en aandelen over 2019. Het bonusverbod is beperkt tot bonussen voor bestuur en directie. Aan werkgevers wordt een inspanningsverplichting opgelegd om hun werknemers te stimuleren om aan bij- of omscholing te doen. De scholing zelf is geen onderdeel van de NOW.
Seizoenswerk Om seizoensbedrijven tegemoet te komen is het eerste subsidietijdvak van de NOW aangepast. De aanpassing wordt automatisch toegepast als dit voordelig uitpakt. Als de loonsom van maart tot en met mei hoger is dan driemaal de loonsom van januari wordt de loonsom van maart tot en met mei als uitgangspunt genomen voor de berekening van de subsidiehoogte bij vaststelling. De loonsommen van april en mei worden vervolgens gemaximeerd op de loonsom van maart (peildatum 15 mei). De aanvullende tegemoetkoming zal na afloop van de subsidieperiode, maar niet eerder dan september, tot een uitbetaling leiden.
Tegemoetkoming Vaste Lasten MKB
De TOGS-regeling bevatte een eenmalige tegemoetkoming in de vaste lasten voor getroffen sectoren van € 4.000. Voor deze groep ondernemers komt een nieuwe regeling, de Tegemoetkoming Vaste Lasten MKB. Afhankelijk van de omvang van het bedrijf, de hoogte van de vaste kosten en de mate van omzetderving krijgen bedrijven een tegemoetkoming voor hun vaste lasten tot een maximum van € 50.000 voor vier maanden. Voorwaarde voor deze regeling is een omzetverlies van minstens 30%. De tegemoetkoming is, net zoals de TOGS, vrijgesteld van belastingheffing. Wel telt deze subsidie als omzet voor de toepassing van de NOW.
Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo)
De Tozo-regeling loopt tot en met 31 mei 2020. Het kabinet heeft besloten gebruik te maken van de in het Besluit Tozo van 17 april 2020 opgenomen mogelijkheid tot verlenging met vier maanden en de voorwaarden aan te passen. De uitkeringstermijn loopt tot en met 31 augustus. Anders dan de eerste versie bevat de nieuwe Tozo-regeling een partnerinkomenstoets. Huishoudens met een inkomen boven het sociaal minimum komen niet meer in aanmerking voor een tegemoetkoming in het levensonderhoud. De mogelijkheid om een lening voor bedrijfskapitaal aan te vragen blijft bestaan. Ondernemers die al eerder een lagere lening hebben aangevraagd, krijgen de mogelijkheid om een tweede lening af te sluiten tot het maximumbedrag. De ondernemer moet bij de aanvraag van een lening verklaren dat er geen sprake is van surseance van betaling of van het in staat van faillissement verkeren.
Financieringsinstrumenten
De verruimde garantie-instrumenten Borgstellingsregeling MKB-Corona en Garantie Ondernemingsfinanciering-Corona vanuit het noodpakket 1.0 worden voortgezet. Het garantiebudget is verhoogd. De op 7 mei 2020 aangekondigde regeling Klein Krediet Corona (KKC-regeling) wordt momenteel ten uitvoer gebracht.
Startups De Corona-OverbruggingsLening (COL) is bedoeld voor de verbetering van de liquiditeitspositie van innovatieve bedrijven. Het kabinet heeft besloten om voor de komende vier maanden een tweede tranche van € 200 miljoen aan leningen voor de COL beschikbaar te stellen.
Uitstel van betaling van belastingschulden
De regeling voor bijzonder uitstel van belastingschulden is tijdelijk versoepeld in verband met de coronacrisis. Vanaf het moment dat de ondernemer zich meldt voor deze regeling, wordt de invordering van zijn belastingschulden voor een groot aantal belastingen gedurende drie maanden stopgezet. Het kabinet heeft de periode waarin ondernemers zich voor de uitstelregeling kunnen aanmelden verlengd van 19 juni naar 1 oktober 2020. Langer uitstel dan drie maanden is onder voorwaarden mogelijk. Daar wordt nu als aanvullende eis aan toegevoegd dat de ondernemer dient te verklaren geen dividenden en bonussen te zullen uitkeren en geen eigen aandelen te zullen inkopen. De vormgeving van deze verklaring wordt nader uitgewerkt. Het toegekende uitstel van langer dan drie maanden wordt niet eerder ingetrokken dan per 1 oktober 2020.
Uitstel van het betalen van BPM wordt in juni mogelijk gemaakt voor vergunninghouders, vanaf het tijdvak mei 2020. Een verzoek om uitstel van betaling van BPM is pas mogelijk als een naheffingsaanslag is opgelegd voor het tijdvak mei 2020; dat zal ongeveer half juli 2020 zijn.
Belasting- en invorderingsrente
Het kabinet heeft de belasting- en invorderingsrente tijdelijk van 4 naar 0,01% verlaagd. De verlaging van de invorderingsrente is per 23 maart 2020 ingegaan en gold oorspronkelijk voor drie maanden. Nu het uitstelbeleid wordt verlengd, is besloten de verlaging van de invorderingsrente te verlengen tot 1 oktober 2020.
Ook de verlaging van de belastingrente voor andere belastingen dan de inkomstenbelasting wordt verlengd tot 1 oktober 2020. De verlaging van de belastingrente voor de inkomstenbelasting gold al tot 1 oktober 2020. De verlaging van de belastingrente is gunstig voor particulieren en ondernemers die gebruikmaken van de mogelijkheid van uitstel voor het doen van aangifte. Het wetsvoorstel Verzamelspoedwet COVID-19 waarmee de verlaging van de belasting- en invorderingsrente wettelijk wordt geregeld, is inmiddels aangenomen door de Tweede Kamer.
Overige fiscale maatregelen
De btw-vrijstellingen voor medische hulpgoederen en voor het uitlenen van zorgpersoneel, de versoepeling van het urencriterium voor IB-ondernemers en de periode waarin een tijdelijk uitstel van hypotheekbetalingen met behoud van recht op hypotheekrenteaftrek kan worden aangevraagd en verleend, worden verlengd tot 1 oktober 2020.
Steunmaatregelen internationaal opererend Nederlands bedrijfsleven
De staatssecretaris van Financiën informeert de Tweede Kamer voor het zomerreces over de reeds genomen maatregelen op de exportkredietverzekering. Verder zijn binnen het Dutch Trade and Investment Fund en het Dutch Good Growth Fund extra mogelijkheden gecreëerd om werkkapitaal te verstrekken en betalings- en aflossingstermijnen te versoepelen. Het kabinet zal aanvullende maatregelen treffen om internationale ondernemers ook door de komende fase van de crisis te helpen.
|
|
De vorige staatssecretaris van Financiën heeft toegezegd om begin 2020 met concrete bouwstenen en voorstellen te komen voor verbeteringen en vereenvoudigingen van het belastingstelsel.
Het doel van het bouwstenentraject is om uitgewerkte beleidsopties op te leveren voor het volgende kabinet. Er zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd over de volle breedte van het belastingstelsel. Er is gekeken naar de loon- en inkomstenbelasting, de vennootschapsbelasting, de milieubelastingen, belastingen gericht op gezondheidsaspecten, de schenk- en erfbelasting en lokale belastingen. Verder is gekeken naar thema’s als de Nederlandse belastingmix, vereenvoudiging en de rol van Europa in het belastingstelsel.
De onderzoeken zijn gedaan naar aanleiding van de volgende geconstateerde knelpunten in het belastingstelsel:
1. De lastendruk op arbeid voor werkenden wordt steeds hoger.
2. Het huidige stelsel raakt uitgewerkt.
3. De opkomst van flex- en platformeconomie vraagt om aanpassing van wet en uitvoering.
4. Ongelijke belasting van vermogen leidt tot arbitrage en uitstel.
5. Het belasten van winst wordt (nationaal) steeds lastiger.
6. Schade aan klimaat en gezondheid wordt onvoldoende beprijsd.
7. De effectiviteit van nationale belastingheffing neemt af.
Waar de lasten op arbeid vooral voor middeninkomens zijn gestegen, heft Nederland ten opzichte van andere landen relatief weinig belasting op vermogen. Sommige vormen van vermogen, zoals de eigen woning en het vermogen in box 2, worden minder belast dan andere. Er zijn beleidsopties uitgewerkt om het verschil in belastingdruk tussen werknemers, zelfstandigen en gepensioneerden te verkleinen, belastingontwijking aan te pakken en het stelsel eenvoudiger te maken. Ook worden beleidsopties voorgesteld om belastingen op arbeid te verlagen en belasting op (inkomen uit) vermogen te verhogen. Het bouwstenentraject heeft 169 uitgewerkte beleidsopties opgeleverd.
De staatssecretaris van Financiën heeft in een brief aan de Tweede Kamer gezegd dat met ingang van 25 mei het nultarief voor de omzetbelasting wordt toegepast op de binnenlandse verkoop van mondkapjes.
Deze maatregel geldt tot 1 september 2020. De maatregel houdt verband met de invoering van de verplichting om vanaf 1 juni een mondkapje te dragen in het openbaar vervoer. Toepassing van het nultarief betekent dat de verkoper het recht op aftrek van voorbelasting behoudt. Het nultarief geldt zowel voor medische als voor niet-medische mondkapjes. De nadere invulling van het nultarief op mondkapjes wordt op dit moment verder uitgewerkt.
Ieder half jaar per 1 januari en per 1 juli worden de bedragen van het wettelijk minimumloon aangepast aan de ontwikkeling van de contractlonen.
Per 1 juli 2020 stijgt het minimumloon voor werknemers van 21 jaar en ouder van € 1.653,60 naar € 1.680 per maand. Voor werknemers jonger dan 21 jaar gelden hiervan afgeleide bedragen. De tabel bevat alle per 1 juli geldende bedragen per leeftijdscategorie.
Leeftijd
|
Percentage
|
Per maand
|
Per week
|
Per dag
|
21 jaar en ouder
|
100%
|
€ 1.680,00
|
€ 387,70
|
€ 77,54
|
20 jaar
|
80%
|
€ 1.344,00
|
€ 310,15
|
€ 62,03
|
19 jaar
|
60%
|
€ 1.008,00
|
€ 232,60
|
€ 46,52
|
18 jaar
|
50%
|
€ 840,00
|
€ 193,85
|
€ 38,77
|
17 jaar
|
39,5%
|
€ 663,60
|
€ 153,15
|
€ 30,63
|
16 jaar
|
34,5%
|
€ 579,60
|
€ 133,75
|
€ 26,75
|
15 jaar
|
30%
|
€ 504,00
|
€ 116,30
|
€ 23,26
|
Voor werknemers, die de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) volgen, gelden afwijkende bedragen.
Leeftijd
|
Percentage bbl
|
Per maand
|
Per week
|
Per dag
|
20 jaar
|
61,5%
|
€ 1.033,20
|
€ 238,45
|
€ 47,69
|
19 jaar
|
52,5%
|
€ 882,00
|
€ 203,5
|
€ 40,71
|
18 jaar
|
45,5%
|
€ 764,40
|
€ 176,40
|
€ 35,28
|
De wet kent geen uniform wettelijk minimum uurloon. Het uurloon kan verschillen, afhankelijk van het aantal uren dat als normale arbeidsduur geldt. In de meeste cao’s is deze arbeidsduur voor een fulltime dienstverband gesteld op 36, 38 of 40 uur per week. Voor het minimumloon per uur betekent dit het volgende:
Leeftijd
|
36 uur per week
|
38 uur per week
|
40 uur per week
|
21 jaar en ouder
|
€ 10,77
|
€ 10,21
|
€ 9,70
|
20 jaar
|
€ 8,62
|
€ 8,17
|
€ 7,76
|
19 jaar
|
€ 6,47
|
€ 6,13
|
€ 5,82
|
18 jaar
|
€ 5,39
|
€ 5,11
|
€ 4,85
|
17 jaar
|
€ 4,26
|
€ 4,04
|
€ 3,83
|
16 jaar
|
€ 3,72
|
€ 3,52
|
€ 3,35
|
15 jaar
|
€ 3,24
|
€ 3,07
|
€ 2,91
|
Ieder half jaar per 1 januari en per 1 juli worden de bedragen van het wettelijk minimumloon aangepast aan de ontwikkeling van de contractlonen. Per 1 juli 2020 stijgt het minimumloon voor werknemers van 21 jaar en ouder van € 1.653,60 naar € 1.680 per maand. Voor werknemers jonger dan 21 jaar gelden hiervan afgeleide bedragen. De tabel bevat alle per 1 juli geldende bedragen per leeftijdscategorie.
Leeftijd
|
Percentage
|
Per maand
|
Per week
|
Per dag
|
21 jaar en ouder
|
100%
|
€ 1.680,00
|
€ 387,70
|
€ 77,54
|
20 jaar
|
80%
|
€ 1.344,00
|
€ 310,15
|
€ 62,03
|
19 jaar
|
60%
|
€ 1.008,00
|
€ 232,60
|
€ 46,52
|
18 jaar
|
50%
|
€ 840,00
|
€ 193,85
|
€ 38,77
|
17 jaar
|
39,5%
|
€ 663,60
|
€ 153,15
|
€ 30,63
|
16 jaar
|
34,5%
|
€ 579,60
|
€ 133,75
|
€ 26,75
|
15 jaar
|
30%
|
€ 504,00
|
€ 116,30
|
€ 23,26
|
Voor werknemers, die de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) volgen, gelden afwijkende bedragen.
Leeftijd
|
Percentage bbl
|
Per maand
|
Per week
|
Per dag
|
20 jaar
|
61,5%
|
€ 1.033,20
|
€ 238,45
|
€ 47,69
|
19 jaar
|
52,5%
|
€ 882,00
|
€ 203,5
|
€ 40,71
|
18 jaar
|
45,5%
|
€ 764,40
|
€ 176,40
|
€ 35,28
|
De wet kent geen uniform wettelijk minimum uurloon. Het uurloon kan verschillen, afhankelijk van het aantal uren dat als normale arbeidsduur geldt. In de meeste cao’s is deze arbeidsduur voor een fulltime dienstverband gesteld op 36, 38 of 40 uur per week. Voor het minimumloon per uur betekent dit het volgende:
Leeftijd
|
36 uur per week
|
38 uur per week
|
40 uur per week
|
21 jaar en ouder
|
€ 10,77
|
€ 10,21
|
€ 9,70
|
20 jaar
|
€ 8,62
|
€ 8,17
|
€ 7,76
|
19 jaar
|
€ 6,47
|
€ 6,13
|
€ 5,82
|
18 jaar
|
€ 5,39
|
€ 5,11
|
€ 4,85
|
17 jaar
|
€ 4,26
|
€ 4,04
|
€ 3,83
|
16 jaar
|
€ 3,72
|
€ 3,52
|
€ 3,35
|
15 jaar
|
€ 3,24
|
€ 3,07
|
€ 2,91
|
|
|
Ondernemers, die investeren in bedrijfsmiddelen, hebben recht op kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA).
De hoogte van de KIA is afhankelijk van het investeringsbedrag. Het investeringsbedrag moet ten minste € 2.400 bedragen om recht op KIA te hebben. Boven deze drempel bedraagt de KIA 28% van het investeringsbedrag. Vanaf een investeringsbedrag van € 58.238 is de KIA een vast bedrag van € 16.307. Is het investeringsbedrag hoger dan € 107.848, dan daalt de KIA met 7,56% van het meerdere. Vanaf een investeringsbedrag van € 323.544 bedraagt de KIA € 0.
De Hoge Raad heeft een aantal arresten gewezen over de hoogte van de KIA voor ondernemers in samenwerkingsverbanden. De Hoge Raad merkt op dat iedere vennoot in een samenwerkingsverband fiscaal wordt geacht een eigen onderneming te drijven. De winst uit onderneming wordt per vennoot berekend. Dat geldt ook voor de KIA. Daarbij moet rekening gehouden worden met het voorschrift dat voor de berekening van de KIA van een vennoot de investeringen van het samenwerkingsverband worden samengeteld. Dit voorschrift is bedoeld om te voorkomen dat de KIA van de gezamenlijke ondernemers van het samenwerkingsverband hoger is dan de KIA voor een eenmanszaak of een bv bij eenzelfde investeringsbedrag. Volgens dit voorschrift wordt het voor de leden van het samenwerkingsverband geldende percentage van de KIA bepaald alsof de onderneming voor rekening van één belastingplichtige wordt gedreven.
Sinds het Belastingplan 2010 wordt de KIA echter niet meer altijd uitgedrukt in een percentage van het investeringsbedrag. In een eerder arrest over de KIA voor een ondernemer in een samenwerkingsverband, die naast de investeringen door het samenwerkingsverband nog andere investeringen had gedaan, moet volgens de Hoge Raad een tussenstap worden gemaakt als het eigen investeringsbedrag van de ondernemer niet valt binnen de bandbreedte waarin het bedrag valt van de eigen investeringen vermeerderd met de investeringen van de overige leden voor het samenwerkingsverband. In de wet is deze tussenstap niet geregeld. De Hoge Raad hanteert de berekeningswijze voor de desinvesteringsbijtelling door het bedrag aan KIA dat hoort bij het totale investeringsvolume uit te drukken in een percentage daarvan.
Deze methodiek heeft de Hoge Raad ook toegepast bij een vennoot in een vof. De vof kende twee vennoten. Het totale investeringsbedrag van de vof bedroeg € 119.385 in 2016. Bij dat investeringsbedrag behoorde een bedrag aan KIA van € 15.687 verminderd met 7,56% van (€ 119.385 -/- € 103.748) = € 14.504. De vennoot heeft in 2016 geen investeringen in buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen gedaan. Zijn KIA bedroeg 14.504/119.385 maal € 59.692,50 is € 7.252.
Het kabinet heeft drie specifieke steunmaatregelen genomen voor de sportsector. Het gaat om de volgende maatregelen:
kwijtschelding van huur;
- stimuleringsregeling voor kleine verenigingen;
- uitbreiding van het Waarborgfonds Sport.
Kwijtschelding huur
In overleg met de gemeenten is besloten dat sportverenigingen de huur over de periode van 15 maart tot en met 15 juni niet hoeven te betalen aan de gemeente.
Stimuleringsregeling voor kleine verenigingen
Sportverenigingen met een accommodatie in eigendom hebben te maken met de vaste lasten daarvan. Veel van deze verenigingen zijn te klein om in aanmerking te komen voor de rijksbrede regelingen. Voor deze groep is een bijdrage van € 2.500 per vereniging beschikbaar.
Uitbreiding Waarborgfonds Sport
De Stichting Waarborgfonds Sport verleent borgstellingen aan banken voor leningen aan amateursportverenigingen. Het kabinet heeft hiervoor een aanvullend bedrag van € 10 miljoen beschikbaar gesteld aan het Waarborgfonds.
Op 14 juni 2019 heeft de Hoge Raad in een aantal arresten over de vermogensrendementsheffing van box 3 geoordeeld dat deze heffing op stelselniveau in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol (EP) bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden (EVRM) voor zover het nominaal zonder (veel) risico’s gemiddeld haalbare rendement lager is dan 1,2%.
De arresten betreffen de jaren 2013 en 2014. De Hoge Raad heeft niet vastgesteld dat er voor de jaren 2013 en 2014 sprake is van een dergelijke schending omdat niet feitelijk is vastgesteld dat het gemiddeld haalbare rendement lager was dan 1,2%. De arresten gelden ook voor de jaren 2015 en 2016 omdat het box 3-stelsel in die jaren niet is gewijzigd.
Het kabinet heeft drie onafhankelijke juridische deskundigen gevraagd advies te geven over de toepassing van artikel 1 EP EVRM. Daarnaast is het CPB gevraagd om aan te geven welk rendement zonder risico gemiddeld haalbaar was in de jaren 2013 tot en met 2016.
De juridisch deskundigen adviseren de Staat om, als het nominaal zonder (veel) risico’s gemiddeld haalbare rendement in een van de jaren onder de 1,2% uitkomt, belastingplichtigen waar nodig te compenseren. Het CPB geeft aan dat niet duidelijk is welke cijfers gebruikt dienen te worden voor de berekeningswijze van het gemiddeld haalbare rendement. Op basis van het onderzoek van het CPB is het voor het kabinet niet eenduidig vast te stellen of het zonder (veel) risico’s gemiddeld haalbare rendement in de jaren 2013, 2014, 2015 of 2016 lager is dan 1,2%. Het kabinet streeft ernaar om in het najaar de kabinetsreactie op het advies van de drie deskundigen en de notitie van het CPB aan de Tweede Kamer te sturen. Dat betekent ook dat het wetsvoorstel ter aanpassing van box 3 niet zal worden ingediend voor het zomerreces, zoals eerder was toegezegd.
Het kabinet heeft een interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) naar deeltijdwerk laten uitvoeren. Het rapport van dit onderzoek is, met een reactie van het kabinet, naar de Tweede Kamer gestuurd.
Het rapport geeft een overzicht van voor- en nadelen van deeltijdwerk, zowel op individueel als op maatschappelijk niveau. Naar aanleiding van het IBO kondigt het kabinet de invoering van betaald ouderschapsverlof aan. Dat verlof komt in aanvulling op het recent uitgebreide geboorteverlof voor partners. De uitbreiding van het geboorteverlof gaat in op 1 juli 2020. De invoering van betaald ouderschapsverlof zou moeten gebeuren per 21 augustus 2022. Gedurende negen van de huidige 26 weken onbetaald ouderschapsverlof komt er een uitkering van 50% van het dagloon van de werknemer. Dit betaalde ouderschapsverlof moet in het eerste levensjaar van het kind worden opgenomen. De huidige regeling van onbetaald ouderschapsverlof gedurende maximaal 26 weken geldt voor de eerste acht jaar van het kind. Een wetsvoorstel met deze regeling zal na de zomer worden ingediend.
Het IBO is aanleiding voor het kabinet om vrijwillige uitbreiding van uren met name bij kleine arbeidscontracten te stimuleren. Vier op de tien vrouwen verdienen onvoldoende om de ondergrens van economische zelfstandigheid te halen. Zij lopen daarmee een risico op armoede. In dat kader gaat het kabinet alternatieven ontwikkelen voor het stelsel van ondersteuning van gezinnen met jonge kinderen. Dat moet ouders stimuleren om actief te blijven op de arbeidsmarkt. De huidige regeling van de kinderopvangtoeslag doet dat niet, aangezien de toeslag daalt met het stijgen van het inkomen. Daarnaast gaat het kabinet beleid richten op openingstijden van kinderopvang en scholen om belemmeringen weg te nemen om meer uren te werken. Samenwerking tussen kinderopvang, voorschoolse voorzieningen en het onderwijs kan daar aan bijdragen.
Het IBO stelt vier mogelijke beleidsrichtingen voor:
- Bevorderen van economische zelfstandigheid. Dit kan door betaald werken aan de onderkant van de arbeidsmarkt lonender te maken en de inkomensondersteuning te verminderen.
- Het vergroten van de gelijkheid tussen vrouwen en mannen.
- Bevorderen van het totale arbeidsaanbod. Hiertoe moeten maatregelen, die de minstverdienende partner stimuleren om meer te werken, worden gecombineerd met maatregelen waarmee het huishouden ontzorgd wordt.
- De verschillen in de belastingdruk tussen een- en tweeverdienershuishoudens moeten worden verkleind. De fiscale instrumenten die zijn gericht op de minstverdienende partner moeten daarvoor afgebouwd worden.
Daarnaast heeft het IBO vier besparingsvarianten uitgewerkt. Dit zijn het verlagen van het kindgebonden budget en de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK), het afbouwen van de IACK met de leeftijd van het jongste kind, het verlagen van de alleenstaande oudertoeslag in het kindgebonden budget en het afhankelijk maken van de opbouw van de AOW-rechten van het aantal jaren dat iemand meer dan 70% van het wettelijk minimumloon verdient.
De staatssecretaris van Financiën heeft zes nieuwe belastingmaatregelen aangekondigd ter bestrijding van de gevolgen van de coronacrisis.
De maatregelen zijn met name gericht op het geven van financiële ruimte aan bedrijven en ondernemers. Daarnaast is een maatregel voor particulieren met een eigen woning aangekondigd. Het gaat om de volgende maatregelen:
- Verlaging van het gebruikelijk loon bij omzetdaling
- Versoepeling van het urencriterium voor zelfstandigen
- Verruiming van de werkkostenregeling
- De invoering van een coronareserve in de vennootschapsbelasting
- Uitstel van de inwerkingtreding van het wetsvoorstel excessief lenen
- Een betaalpauze voor hypotheekverplichtingen
1. Gebruikelijk loon
Dga’s van wie de bv door de coronacrisis met een omzetdaling wordt geconfronteerd, mogen uitgaan van een lager gebruikelijk loon dan volgens de wettelijke regeling. De toegestane verlaging staat in verhouding tot de omzetdaling. Als gevolg van de verlaging hoeft de bv minder loonheffing in te houden en af te dragen.
2. Versoepeling urencriterium
Ondernemers die voldoen aan het urencriterium hebben recht op de ondernemersaftrek, waaronder de zelfstandigenaftrek. Het urencriterium houdt in dat een ondernemer ten minste 1.225 uur per jaar aan zijn onderneming besteedt. Om te voorkomen dat ondernemers het recht op ondernemersaftrek verliezen geldt als fictie dat een ondernemer in de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 ten minste 24 uur per week aan de onderneming heeft besteed. Voor seizoensafhankelijke ondernemers zal worden geregeld dat zij ook onder de versoepeling vallen.
3. Verruiming werkkostenregeling
De vrije ruimte van de werkkostenregeling voor onbelaste vergoedingen aan werknemers wordt eenmalig verhoogd van 1,7 naar 3% voor de eerste € 400.000 van de loonsom.
4. Coronareserve
De coronareserve is een fiscale reserve die het mogelijk maakt om bij de bepaling van de winst over 2019 rekening te houden met verliezen die bedrijven in 2020 verwachten te lijden. De coronareserve geldt alleen voor bedrijven die onder de vennootschapsbelasting vallen. de coronareserve mag niet hoger zijn dan de winst van 2019.
5. Uitstel inwerkingtreding wetsvoorstel excessief lenen
Het wetsvoorstel excessief lenen bij de eigen vennootschap moet voorkomen dat een dga door geld te lenen van zijn bv belastingbetaling uitstelt. De invoering van dat wetsvoorstel wordt een jaar uitgesteld tot 1 januari 2023.
6. Betaalpauze voor hypotheekverplichtingen
Voor de aftrekbaarheid van hypotheekrente voor de eigen woning geldt sinds 2013 een aflosverplichting op de schuld. Kredietverstrekkers willen klanten de mogelijkheid bieden van een betaalpauze voor rente en aflossing van maximaal zes maanden. Anders dan volgens de wettelijke regeling hoeft de door de betaalpauze opgelopen aflossingsachterstand niet uiterlijk 31 december 2021 te zijn ingelopen om verlies van renteaftrek te voorkomen. De achterstand kan worden ingelopen in de resterende looptijd van de lening. In plaats daarvan kan de klant ervoor kiezen om de resterende lening te splitsen. Dat maakt het mogelijk om de achterstand in een afwijkende periode dan de resterende looptijd in te lopen.
Voor zover de aangekondigde maatregelen wettelijk geregeld moeten worden zullen zij worden opgenomen in het Belastingplan 2021. Daarop vooruitlopend wordt de uitwerking opgenomen in een goedkeurend beleidsbesluit. De maatregelen, die niet wettelijk geregeld hoeven te worden, worden zo spoedig mogelijk uitgewerkt in een beleidsbesluit.
In antwoord op Kamervragen heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gezegd dat door het Verbond van Verzekeraars is bevestigd dat het feit dat iemand overleden is door het coronavirus geen gevolgen heeft voor de uitkeringen uit levensverzekeringen, uitvaartverzekeringen en nabestaandenpensioen.
Eventuele uitsluitingen in polisvoorwaarden met betrekking tot verblijven in gebieden waarvoor een negatief reisadvies geldt zijn niet bedoeld voor een situatie zoals de huidige situatie als gevolg van het coronavirus. Het Verbond verwacht dat verzekeraars gewoon zullen uitkeren. De minister deelt de mening dat het momenteel ongewenst en ongepast is om onzekerheid over verzekeringspolissen te laten ontstaan bij mensen die direct of indirect het slachtoffer zijn van het coronavirus. Op de website van het Verbond van Verzekeraars worden de meest gestelde vragen beantwoord om zo de onzekerheid voor een groot gedeelte weg te nemen.
De minister en de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat hebben een aangepaste versie van de regeling tegemoetkoming ondernemers in getroffen sectoren (TOGS) gepubliceerd.
De oorspronkelijke regeling is op 31 maart 2020 met terugwerkende kracht tot en met 27 maart 2020 in werking getreden. De regeling bestaat uit een tegemoetkoming van € 4.000 voor andere vaste lasten dan personeelskosten. Voorwaarde voor de tegemoetkoming is een verwacht omzetverlies tussen 16 maart en 15 juni 2020 van ten minste € 4.000 en een gelijk bedrag aan vaste lasten, na aftrek van andere steunmaatregelen.
Het aantal sectoren dat voor de eenmalige tegemoetkoming in aanmerking komt is enkele malen uitgebreid. Voor een aantal nieuwe sectoren worden aanvullende voorwaarden gesteld. Daarnaast is een algemene uitzondering opgenomen op de eis dat een onderneming ten minste één vestiging moet hebben op een ander adres dan het privéadres van de eigenaar.
Tot de direct gedupeerde ondernemingen behoren alle sectoren waarvan aannemelijk is dat deze direct door de overheidsmaatregelen getroffen worden. Het gaat dan om gedwongen sluiting, het verbod op het organiseren van bijeenkomsten en evenementen, het negatieve reisadvies, het dringende advies om zoveel mogelijk thuis te blijven en de eis om minimaal 1,5 meter afstand te houden, en maatregelen van regionale overheden zoals de sluiting van markten. De ondernemingen dienen omzetverlies te lijden als direct gevolg van het wegblijven van consumenten of het niet meer kunnen uitoefenen van de hoofdactiviteit.
Gedupeerde agrarische recreatieondernemingen
Onder de direct gedupeerde ondernemingen vallen ook agrarische ondernemingen met een nevenactiviteit op het gebied van recreatie. Voor deze ondernemingen geldt dat het verwachte omzetverlies en de verwachte vaste lasten van ten minste € 4.000 betrekking moeten hebben op de nevenactiviteit.
Toeleveranciers
Aan de lijst met gedupeerde ondernemingen zijn sectoren toegevoegd die vrijwel uitsluitend leveren aan direct gedupeerde ondernemingen of die voor hun omzet grotendeels afhankelijk zijn van door de overheid ontraden of verboden activiteiten. Het betreft onder meer de groothandel in retail en horeca, fotografen en uitzendbureaus voor de evenementensector en horeca. Voor deze groep geldt als aanvullende voorwaarde een verklaring dat de onderneming voor 70% of meer van zijn omzet afhankelijk is van direct gedupeerde ondernemingen.
Gedupeerde zorgondernemingen
Voor gedupeerde zorgondernemingen geldt dat er in veel gevallen tegemoetkomingen worden verstrekt door zorginkopers ter compensatie van het omzetverlies. Deze ondernemingen komen alleen in aanmerking voor een tegemoetkoming indien het omzetverlies en de vaste lasten na aftrek van de tegemoetkoming(en) ten minste € 4.000 bedragen. Hierover dienen gedupeerde zorgondernemingen bij de aanvraag een verklaring in te dienen. Thuiszorgwinkels vallen onder de gedupeerde zorgondernemingen. Onder de SBI-code voor thuiszorgwinkels vallen echter ook andere ondernemingen. Thuiszorgwinkels dienen bij de aanvraag te verklaren dat de onderneming een thuiszorgwinkel is.
Uitzondering op de vestigingseis
Aanvankelijk waren alleen horecaondernemingen uitgezonderd van de vestigingseis. Daar zijn ondernemingen aan toegevoegd in andere sectoren als sprake is van een fysiek van de woning afgescheiden vestiging met omvangrijke periodieke vaste lasten. De fysiek afgescheiden vestiging moet een eigen opgang of toegang hebben. Bij de aanvraag moet een bewijs meegestuurd worden waaruit dat blijkt.
De Europese Commissie heeft een vrijstelling van invoerrechten en omzetbelasting geregeld voor de invoer van goederen die nodig zijn in de bestrijding van het coronavirus.
In aanvulling daarop blijft de uitleen van zorgpersoneel buiten de heffing van omzetbelasting, ongeacht de persoon van de uitlener. De inlener moet een zorginstelling of zorginrichting zijn die is vrijgesteld van omzetbelasting. De uitlener brengt alleen de brutoloonkosten in rekening, eventueel verhoogd met een opslag van maximaal 5%. Met deze uitleen mag geen winst worden beoogd of gemaakt. Het recht op aftrek van voorbelasting van de uitlener blijft in stand.
De gratis verstrekking van medische hulpmiddelen aan zorginstellingen, zorginrichtingen en huisartsen blijft buiten de heffing van omzetbelasting zonder gevolgen voor het recht op aftrek van voorbelasting voor de verstrekker.
Voor het aanbieden van online sportlessen geldt het verlaagde tarief van de omzetbelasting.
Deze drie maatregelen gelden vanaf 16 maart tot 16 juni 2020.
Loonheffingen
Werkgevers hoeven vaste reiskostenvergoeding van werknemers niet aan te passen of tot het loon te rekenen als de werknemer door thuiswerken een gewijzigd reispatroon heeft. De werkgever mag blijven uitgaan van het reispatroon waarop de vergoeding gebaseerd is.
Door de huidige omstandigheden kan het zijn dat werkgevers bepaalde administratieve verplichtingen niet kunnen nakomen. De Belastingdienst zal zich in deze situaties soepel opstellen als de tekortkoming in de administratieve verplichting wordt hersteld zodra dit kan.
Grensarbeiders
Grensarbeiders die gedurende de coronacrisis thuiswerken of thuis zitten met behoud van loon kunnen te maken krijgen met een verschuiving van het heffingsrecht over een deel van hun inkomen van werkstaat naar woonstaat. Met Duitsland is overeengekomen dat thuiswerkdagen van grensarbeiders in loondienst worden behandeld als werkdagen in de werkstaat, mits het daarop betrekking hebbende deel van het inkomen in de werkstaat wordt belast. Deze afspraak geldt van 11 maart tot en met 30 april en wordt daarna van maand tot maand verlengd. Met België is overleg over de behandeling van thuiswerkdagen gaande.
Loondoorbetaling gedurende tijdelijke inactiviteit wordt behandeld alsof de grensarbeider normaal heeft gewerkt.
In Duitsland werkende grensarbeiders kunnen Duitse inkomensondersteuning krijgen in de vorm van een netto uitkering. Als het totaal van Duitse uitkeringen in een kalenderjaar maximaal € 15.000 bedraagt, mag Nederland hierover belasting heffen. Dat is niet de bedoeling. Daarom stelt Nederland Kurzarbeitergeld, Insolvenzgeld en Arbeitslosengeld als gevolg van coronamaatregelen vrij van belasting. Deze vrijstelling (met progressievoorbehoud) geldt van 11 maart tot en met 31 december 2020.
Belasting van personenauto’s en motorrijwielen
Er geldt een vrijstelling van bpm voor kortstondig gebruik. Deze vrijstelling wordt gebruikt om een in het buitenland aangeschafte auto aan te bieden voor de keuring en inschrijving in het Nederlands kentekenregister. De vrijstelling kan een tweede keer worden aangevraagd als de keuring niet door kon gaan door de coronamaatregelen van de RDW.
De einddatum van de overgangsregeling voor taxi's die worden omgebouwd voor bijvoorbeeld rolstoelvervoer is verschoven van 1 april 2020 naar 1 juli 2020.
Het taxatierapport dat wordt gebruikt bij de aangifte bpm mag op dat moment niet ouder zijn dan één maand. De geldigheidstermijn van het taxatierapport is verlengd naar maximaal vier maanden.
Invorderingsrente
De invorderingsrente is voor een periode van drie maanden verlaagd naar 0,01%. Omdat de invorderingsrente is gekoppeld aan de betalingskorting kan de verlaging van het rentepercentage nadelig zijn voor ondernemers. Ondernemers kunnen bezwaar maken, waarna de betalingskorting alsnog zal worden toegekend. De door de Belastingdienst te vergoeden invorderingsrente blijft op het bestaande niveau van 4%.
Een schenking die binnen 180 dagen voor het overlijden van de schenker is gedaan wordt aangemerkt als een erfrechtelijke verkrijging.
Dat betekent dat het bedrag van het erfdeel van de persoon die de schenking heeft ontvangen voor de berekening van de erfbelasting wordt verhoogd met het bedrag van de schenking. De over de schenking betaalde schenkbelasting vermindert het bedrag van de verschuldigde erfbelasting. De vermindering vindt plaats naar evenredigheid van de schenking ten opzichte van de totale erfrechtelijke verkrijging. Dat betekent dat niet het volledige bedrag van de schenkbelasting in mindering komt op de erfbelasting. Over de wijze waarop de vermindering wordt berekend heeft de Hoge Raad onlangs een arrest gewezen.
In het kalenderjaar voor haar overlijden deed een moeder twee schenkingen aan haar zoon. De eerste schenking bedroeg € 5.000; de tweede € 80.000. Alleen de laatste schenking was binnen 180 dagen voor het overlijden van moeder gedaan. De schenkbelasting wordt berekend over het totaal van de schenkingen in een kalenderjaar. Over de ontvangen schenkingen betaalde de zoon € 7.972 aan schenkbelasting.
Het erfdeel van de zoon bedroeg inclusief de schenking € 105.358. De daarover berekende erfbelasting bedroeg € 8.521. Hof Arnhem-Leeuwarden berekende de vermindering van erfbelasting op het aan de schenking van € 80.000 toe te rekenen deel van de betaalde schenkbelasting. De berekening van het hof kwam uit op een vermindering van de erfbelasting met 80.000/85.000 x € 7.972 = € 7.503.
De Hoge Raad is van oordeel dat de vermindering niet hoger kan zijn dan het bedrag van de over de fictieve verkrijging geheven erfbelasting. Dat vloeit volgens de Hoge Raad voort uit de tekst van de regeling. De Hoge Raad heeft de vermindering berekend door de erfbelasting naar evenredigheid toe te rekenen aan de als erfrechtelijke verkrijging aangemerkte schenking. De vermindering kwam uit op een bedrag van 80.000/105.358 x € 8.521 = € 6.470. Dat is beduidend minder dan aan schenkbelasting is betaald.
Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd eindigt van rechtswege.
Op de werkgever rust in beginsel niet de verplichting om een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, die van rechtswege is geëindigd, te verlengen. Dit kan echter anders zijn als een werknemer bij gebleken geschiktheid een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in het vooruitzicht is gesteld. Het is aan de werkgever om te beoordelen of hij de werknemer geschikt vindt voor de functie. De werkgever heeft daarbij een ruime beoordelingsvrijheid. Komt het tot een procedure over het niet aanbieden van contractverlenging, dan kan de kantonrechter het oordeel van de werkgever over de geschiktheid van de werknemer en zijn beslissing de werknemer wegens onvoldoende geschiktheid geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te bieden slechts marginaal toetsen. Het toetsingskader is in dit opzicht minder streng dan bij een opzegging van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd wegens disfunctioneren.
De rekening-courantschuld van een dga aan zijn bv liep in een reeks van jaren op van ruim € 700.000 in 2004 tot bijna € 1,4 miljoen in 2012.
Nadat de inspecteur bij de aanslagslagregeling voor het jaar 2007 een uitdeling van € 815.000 in aanmerking had genomen vanwege een te hoge schuld aan de bv, kwam in de loop van het jaar 2014 een compromis tot stand. Het compromis werd in een vaststellingsovereenkomst vastgelegd.
Volgens het compromis zou de bv dividend uitkeren aan de dga. Het na aftrek van dividendbelasting resterende bedrag zou worden gebruikt ter betaling van rente en aflossing op de schuld aan de bv. Daarnaast was het de dga niet toegestaan om nieuwe opnames in rekening-courant te doen. Wanneer dit wel zou gebeuren, zouden deze bedragen naast de dividenduitkeringen ook als uitdeling worden aangemerkt. Na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst heeft de bv dividend uitgekeerd van in totaal € 370.000. De bv heeft een bedrag van € 55.500 aan dividendbelasting ingehouden en afgedragen.
De vraag was of de inspecteur het bedrag van het bruto dividend terecht in 2014 bij de dga in de heffing van inkomstenbelasting heeft betrokken als inkomen uit aanmerkelijk belang.
Volgens de dga stond in de vaststellingsovereenkomst dat de belastingheffing over de dividenduitkeringen beperkt zou blijven tot de heffing van dividendbelasting. Met een overeenkomst op grond waarvan de dividenden belast zouden worden met een heffing van in totaal 25% zou hij niet akkoord zijn gegaan. De inspecteur voerde aan dat de vaststellingsovereenkomst is gesloten om het probleem van de hoge rekening-courantschuld aan de bv op te lossen. De tekst van de vaststellingsovereenkomst was door de gemachtigde van de dga opgesteld. Volgens de inspecteur bleek uit de correspondentie over de vaststellingsovereenkomst niet dat het de bedoeling was de heffing van inkomstenbelasting over het dividend achterwege te laten.
Hof Den Haag was van oordeel dat de bewoordingen van de vaststellingsovereenkomst geen steun bieden aan de door de dga verdedigde uitleg daarvan. De vaststellingsovereenkomst bevat geen bepaling over hoeveel belasting is verschuldigd over het dividend. De bepaling waarin staat in hoeverre de bedragen aan uit te keren dividend moeten worden gebruikt voor de betaling van rente en aflossing op de schuld aan de bv houdt niet in dat er geen inkomstenbelasting bij de dga zal worden geheven over de dividenduitkeringen.
Het hof merkte op dat de heffing van inkomstenbelasting over de aan de dga uitgekeerde dividenden rechtstreeks uit de wet voortvloeit. Als zijn gemachtigde in afwijking van de wettelijke regeling de dividenden uitsluitend in de heffing van dividendbelasting had willen laten betrekken, had hij dit aan de inspecteur duidelijk moeten maken. Ten slotte hoefde de inspecteur niet uit de context waarin de vaststellingsovereenkomst is gesloten te begrijpen dat de dga uitsluitend dividendbelasting wenste te betalen over de dividenduitkeringen. De vaststellingsovereenkomst leidde immers ook bij de heffing van inkomstenbelasting over de dividenduitkeringen tot een gunstiger uitkomst dan de door de inspecteur bij de aanslag over 2007 aangebrachte correctie. De belasting zou door het compromis later en gespreid over meerdere jaren worden betaald en de boete zou geheel komen te vervallen.
De Belastingdienst kan te weinig geheven belasting corrigeren door het opleggen van een navorderingsaanslag.
Om te mogen navorderen moet er wel een nieuw feit zijn dat grond oplevert voor het vermoeden dat te weinig belasting is geheven. Een feit dat de inspecteur bekend was of had kunnen zijn, levert alleen een reden voor navordering op als de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.
Van kwade trouw is sprake als de belastingplichtige bij het doen van aangifte opzettelijk onjuiste gegevens of inlichtingen verstrekt of achterhoudt. Tussen het gedrag van de belastingplichtige en het ten onrechte te weinig heffen van belasting dient een causaal verband te bestaan. Als een belastingplichtige bij het doen van aangifte gebruik maakt van de diensten van een derde, zoals een adviseur, wordt de kwade trouw van die derde aan de belastingplichtige toegerekend.
Hof Arnhem-Leeuwarden heeft onlangs geoordeeld in een zaak waarin de inspecteur navorderingsaanslagen oplegde op grond van aan de belastingplichtige toegerekende kwade trouw van diens adviseur.
De belastingplichtige ontkende gebruik gemaakt te hebben van een adviseur en stelde dat hij zijn aangiften zelf had ingediend. Aan de hand van het IP-adres van waar de aangiften zijn verzonden, was echter aannemelijk dat de belastingplichtige zijn aangiften niet zelf had ingediend. Naar het gedrag van de adviseur was door de Belastingdienst onderzoek gedaan vanwege het hoge percentage aangiften waarvan de persoonsgebonden aftrek moest worden gecorrigeerd. Dit percentage was zo hoog dat het om structurele onjuistheden ging en niet om vergissingen. De belastingplichtige kon geen bewijsstukken overleggen van de geclaimde zorgkosten. Volgens de inspecteur was dit bij het merendeel van de gecorrigeerde aangiften uit het onderzoek naar het gedrag van de adviseur het geval. De adviseur is overigens strafrechtelijk veroordeeld voor het valselijk opmaken van aangiften inkomstenbelasting.
Het hof vond de resultaten van het onderzoek van de Belastingdienst en de strafrechtelijke veroordeling van de adviseur onvoldoende voor de conclusie dat de adviseur bij deze aangiften te kwader trouw is geweest. Omdat de adviseur bij het verzorgen van de aangiften van de belastingplichtige geen onderzoek heeft gedaan naar de voorwaarden voor aftrekbaarheid van de geclaimde specifieke zorgkosten en de belastingplichtige in de loop van de procedure geen informatie heeft verschaft over de wijze waarop de adviseur de aftrek van specifieke zorgkosten heeft bepaald, vond het hof aannemelijk dat ook hier sprake was van gefingeerde aftrekposten. Mede bepalend daarvoor was dat de belastingplichtige geen enkele onderbouwing heeft gegeven van de geclaimde zorgkosten. Informatie over de aard van de ziekte of invaliditeit ontbrak en er waren geen nota’s of betalingsbewijzen waaruit bleek dat de uitgaven zijn gedaan.
Door de coronacrisis leven er veel vragen over vakantiedagen.
Kan de werkgever een werknemer verplichten om vakantie op te nemen of mag de werkgever een werknemer vragen vakantie op te nemen?
Recht op verlof
In het Burgerlijk Wetboek is geregeld dat een werknemer recht heeft op vier keer het aantal uren dat hij per week werkt aan verlof. Gaan we uit van voltijds werken gedurende vijf dagen per week dan heeft de werknemer na een jaar werk dus recht op vijf maal vier is twintig dagen verlof. Dat zijn de wettelijke verlofdagen. Veel werkgevers bieden hun werknemers meer vakantiedagen dan het wettelijke minimumaantal. Deze extra dagen zijn de bovenwettelijke verlofdagen. Afspraken over bovenwettelijke verlofdagen staan in de arbeidsovereenkomst of zijn geregeld in de voor het bedrijf van de werkgever geldende cao.
Vakantiedagen tijdens coronacrisis
De werkgever kan een werknemer niet verplichten om vakantiedagen op te nemen, tenzij in de arbeidsovereenkomst of in de cao is opgenomen dat de werkgever daartoe bevoegd is. Controleer dus eerst de arbeidsovereenkomst of de cao voordat u een werknemer met verlof stuurt.
Wel kan de werkgever de werknemer vragen om verlof op te nemen. De werknemer zal daar uitdrukkelijk mee moeten instemmen.
Wat te doen met aangevraagd verlof?
Een andere vraag is wat de werkgever moet doen met aangevraagd en verleend verlof van een werknemer. Door de coronacrisis is reizen naar een aantal bestemmingen niet mogelijk. Het kan zijn dat een geboekte reis van een werknemer niet doorgaat. De werknemer heeft in die situatie wellicht geen belang bij het opnemen van verlofdagen en vraagt de werkgever of hij kan komen werken. Voor deze situatie is in de wet niets geregeld. Het is aan de werkgever om te bepalen hoe hij met een dergelijk verzoek omgaat.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor behoud van Werkgelegenheid (NOW) bekendgemaakt.
De NOW is bedoeld voor werkgevers die geconfronteerd worden met een omzetdaling van ten minste 20% over de maanden maart tot en met mei. Uitgangspunt is dat omzetdalingen van die omvang het gevolg zijn van buitengewone omstandigheden die buiten het normale ondernemersrisico vallen. De werkgever hoeft niet aan te tonen in welke mate de buitengewone omstandigheden bijdragen aan de omzetdaling.
Inhoud NOW-regeling
De NOW is een loonkostensubsidie voor werknemers, die verplicht verzekerd zijn voor de werknemersverzekeringen. De regeling geldt dus niet voor de dga. Wel geldt de regeling voor werknemers met een flexibel contract als zij in dienst blijven en loon ontvangen van de werkgever. De NOW is ook van toepassing op de loonkosten van werknemers waarvoor de werkgever geen loondoorbetalingsplicht heeft, zoals werknemers met een nulurencontract.
Hoogte subsidie gerelateerd aan omzetdaling
De subsidie bedraagt maximaal 90% van de loonsom over de maanden maart tot en met mei 2020. Voor de loonsom is het socialeverzekeringsloon uit tegenwoordige dienstbetrekkingen uitgangspunt. Werkgeverspremies, werknemersbijdragen aan pensioen en de opbouw van vakantiebijslag worden ook gecompenseerd. Er geldt een standaard opslag voor werkgeverslasten van 30%. Het loon per werknemer is maximaal twee keer het maximumdagloon per maand. Dat betekent dat loon boven € 9.538 per maand niet voor subsidie in aanmerking komt. De maximale subsidie wordt uitbetaald bij een omzetdaling van 100%. Is de omzetdaling lager, dan wordt de subsidie evenredig lager vastgesteld. De omzetdaling wordt bepaald aan de hand van de jaaromzet 2019 gedeeld door vier. Voor een werkgever, die op 1 januari 2019 nog niet bestond, geldt een afwijkende omzetbepaling.
Als de werkgever verwacht dat de daling van de omzet door de coronacrisis pas later zichtbaar wordt, kan hij de meetperiode voor de omzetvergelijking één of twee maanden later laten aanvangen.
Formule hoogte subsidie
De hoogte van de subsidie wordt bepaald aan de hand van de volgende formule: A*B*3*1,3*0,9. In deze formule staat A voor het percentage omzetdaling en B voor de loonsom over het tijdvak januari. De vermenigvuldigingsfactor 3 hangt samen met het aantal maanden waarvoor subsidie wordt verleend. De factor 1,3 betreft de opslag voor werkgeverspremies en de factor 0,9 de maximale bijdrage van 90%.
Aanvraag
Bij de aanvraag geeft de werkgever de verwachte omzet voor de gekozen meetperiode op en vergelijkt deze met een kwart van de omzet van 2019. De werkgever berekent het omzetverlies in procenten en vult dat percentage op het aanvraagformulier in.
Werkgevers met meerdere loonheffingennummers moeten per loonheffingennummer een aanvraag indienen om voor de gehele loonsom in aanmerking te komen voor subsidie. De werkgever dient wel de omzetdaling op te geven die hij voor de gehele onderneming verwacht.
Voorschot
Het UWV betaalt een voorschot uit van 80% van de berekende subsidie, nadat positief op de aanvraag is beslist. Gegevens over de loonsom baseert het UWV op de polisadministratie over de maand januari 2020. Het UWV heeft 13 weken de tijd om te beslissen op een aanvraag. De betaling van het voorschot vindt plaats in drie termijnen. Het streven is om de eerste termijn binnen twee tot vier weken te betalen.
Definitieve vaststelling achteraf
Binnen 24 weken na afloop van de periode waarover de NOW is toegekend dient de werkgever vaststelling van de subsidie aan te vragen. Daarbij is een accountantsverklaring nodig. Binnen 22 weken na ontvangst van deze aanvraag stelt het UWV de definitieve subsidie vast. Bij de definitieve vaststelling van de subsidie wordt rekening gehouden met een eventueel opgetreden daling van de loonsom over de maanden maart tot en met mei ten opzichte van de loonsom over de maand januari.
Voorwaarden
De werkgever neemt een inspanningsverplichting op zich om de loonsom zoveel mogelijk gelijk te houden. Een daling van de loonsom heeft gevolgen voor de hoogte van de uiteindelijke subsidie. Daarnaast zal de werkgever gedurende de periode waarvoor subsidie ontvangen is geen ontslagaanvragen doen wegens bedrijfseconomische omstandigheden. Deze voorwaarde geldt niet voor ontslagaanvragen die bij het UWV zijn ingediend in de periode van 1 maart tot en met 17 maart 2020.
Start aanvraagperiode
Op vrijdag 3 april 2020 zal het UWV vaststellen of de regeling vanaf 6 april 2020 kan worden uitgevoerd. In de tekst van de regeling is opgenomen dat de aanvraagperiode loopt van 14 april tot en met 31 mei 2020 of zoveel eerder als mogelijk is.
Verlenging
De mogelijkheid bestaat dat de regeling met drie maanden verlengd wordt. Daarover zal voor 1 juni 2020 besloten worden.
De staatssecretaris van Financiën heeft de Regeling elektronisch berichtenverkeer Belastingdienst (Regeling EBV) gewijzigd. De wijziging hangt samen met het gebruik van eHerkenning.
De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) vereist dat informatiesystemen, die persoonsgegevens verwerken, passend zijn beveiligd. In verband daarmee heeft de Belastingdienst een nieuw portaal gelanceerd: MijnBelastingdienst Zakelijk. Dat portaal vervangt het inloggen voor ondernemers. Om in te kunnen loggen op MijnBelastingdienst Zakelijk is eHerkenning nodig op beveiligingsniveau 3. Andere authenticatiemiddelen dan eHerkenning voldoen nog niet aan de eisen voor dit beveiligingsniveau.
In de Regeling EBV wordt opgenomen dat voor de aangifte vennootschapsbelasting en de aangifte loonbelasting in bepaalde gevallen eHerkenning moet worden gebruikt om in te loggen en de aangifte in te dienen. Voor de aangifte omzetbelasting geldt dat vooralsnog niet.
Het verplichte gebruik van eHerkenning geldt voor de aangifte vennootschapsbelasting over boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2019 en worden ingediend door een binnenlands belastingplichtige. Voor de aangifte loonbelasting geldt de verplichting met ingang van tijdvakken die aanvangen op of na 1 januari 2020. De verplichting geldt niet voor een natuurlijk persoon, die een onderneming drijft met tien of minder werknemers. De verplichting om eHerkenning te gebruiken geldt ook voor het verzoek om een voorlopige aanslag vennootschapsbelasting die betrekking heeft op een boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2020.
De gewijzigde regeling is met terugwerkende kracht tot 1 januari 2020 in werking getreden.
De Stichting van de Arbeid, een overlegorgaan van werkgevers- en werknemersorganisaties, heeft een voorstel voor een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen zonder personeel uitgewerkt.
Zelfstandigen met personeel worden uitgezonderd van de verzekeringsplicht.
Het voorstel houdt in dat elke zelfstandige standaard verzekerd is voor een uitkering van 70% van het laatstverdiende inkomen, tot een bedrag van circa € 30.000 per jaar. De uitkering is maximaal gelijk aan het wettelijk minimumloon van momenteel € 1.650 bruto per maand. De premie voor deze verzekering bedraagt 8% van het inkomen en is aftrekbaar. De uitkering kent een wachttijd van 52 weken. Zelfstandigen hebben de keuze om de wachttijd te verkorten tot 26 weken of te verlengen tot 104 weken. De verzekering loopt tot het bereiken van de AOW-leeftijd. Zelfstandigen hebben de mogelijkheid zich aanvullend te verzekeren.
Het UWV wordt verantwoordelijk voor de claimbeoordeling, de uitkeringsverstrekking en de re-integratie van arbeidsongeschikte zelfstandigen. Re-integratie begint zodra de wachttijd ingaat om zelfstandigen zo snel mogelijk weer aan het werk te krijgen. Voor een effectieve re-integratie is een apart Arbocentrum voor zelfstandigen wenselijk. De Belastingdienst wordt verantwoordelijk voor de premie-inning. Lopende private arbeidsongeschiktheidsverzekeringen worden geëerbiedigd. Dat wil zeggen dat een zelfstandige die privaat verzekerd is, niet verplicht wordt over te stappen naar de verplichte verzekering. Net als bij de volksverzekeringen en de werknemersverzekeringen is ontheffing van de verzekeringsplicht mogelijk voor gemoedsbezwaarden.
Zoals bekend is er door de overheid een fors aantal maatregelen genomen om te proberen het coronavirus in te dammen.
Als gevolg van deze maatregelen zullen er bij u vragen opkomen. Wellicht worden er aan u ook vragen gesteld, bijvoorbeeld door personeelsleden.
Eén van de meest urgente vragen zal verband houden met de sluiting van de scholen. Als een van uw personeelsleden geen kinderopvang kan regelen, dan kan diegene een beroep doen op het calamiteitenverlof. Dit houdt in dat er, met behoud van salaris, thuis gebleven kan worden tot het moment dat de kinderopvang wel geregeld is. In de regel zal dit gaan om een paar uur tot hooguit een paar dagen. De komende dagen zal hier, vanuit de overheid, waarschijnlijk extra informatie over gegeven worden.
Op dit moment weten wij verder helaas nog niet meer dan er via de formele kanalen bekend is.
Wij adviseren om zo veel als mogelijk is de door de overheid aangekondigde maatregelen op te volgen.
Voor nadere informatie kunt u op internet informatie vinden op:
- Rijksoverheid (https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/coronavirus-covid-19 waar veelgestelde vragen en antwoorden voor o.a. werkgevers/ondernemers/werknemers vermeld staan):
- RIVM (https://www.rivm.nl/nieuws/actuele-informatie-over-coronavirus hier staat een telefoonnummer waar informatie gevraagd kan worden);
- Kamer van koophandel (https://www.kvk.nl/coronaloket ook hier staat een telefoonnummer vermeld).
Daarnaast verwijzen we u, naast de toespraak van onze minister president van 19.00 uur, naar de uitzending van vanavond 19.50 uur op RTL Z welke zal gaan over thuiswerken, rechten en plichten, ondernemers in zwaar weer en de impact van de uitbraak op de economie.
Bedrijven die door het coronavirus tijdelijk te weinig werk hebben voor hun werknemers, kunnen een beroep doen op de regeling voor werktijdverkorting.
Deze regeling geldt bij buitengewone gebeurtenissen, die niet onder het normale ondernemersrisico vallen. Het coronavirus is zo’n buitengewone gebeurtenis. Als een buitengewone gebeurtenis tot gevolg heeft dat er tijdelijk onvoldoende werk is voor alle werknemers kunnen zij een WW-uitkering wegens werktijdverkorting krijgen. Om voor een WW-uitkering wegens werktijdverkorting in aanmerking te komen moet de werkgever een vergunning voor werktijdverkorting hebben van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Voorwaarden vergunning
Het ministerie verleent een vergunning voor werktijdverkorting als voldaan is aan twee voorwaarden:
- Het bedrijf is getroffen door een bijzondere situatie die niet onder het normale ondernemersrisico valt, zoals het coronavirus.
- De verwachting is dat er voor een periode van minimaal twee tot maximaal 24 kalenderweken minstens 20% minder werk is.
Een vergunning voor werktijdverkorting geldt voor maximaal zes weken. Als de situatie binnen de geldigheidsduur van de vergunning verbetert, dan kunnen de werknemers weer gewoon aan het werk. Als er geen verbetering is opgetreden is verlenging van de vergunning mogelijk tot maximaal 24 weken. Voor oproepkrachten met een nul-urencontract en uitzendkrachten wordt geen vergunning voor werktijdverkorting verleend.
De werkgever moet de vergunning voor werktijdverkorting melden bij het UWV. Het UWV heeft daarvoor het formulier Melding werktijdverkorting. Een verlenging van uw vergunning hoeft de werkgever niet te melden. Na afloop van de vergunningsperiode kan de werkgever een WW-uitkering wegens werktijdverkorting aanvragen met behulp van het formulier Aanvraag WW-uitkering bij werktijdverkorting. De tijdelijke WW-uitkering betreft alleen de niet gewerkte uren tijdens de vergunningsperiode. Het UWV betaalt de WW-uitkering aan de werkgever. De werkgever betaalt het volledige loon uit aan de werknemers.
Een werknemer, die ziek is voordat de vergunningsperiode ingaat, komt niet in aanmerking voor een tijdelijke WW-uitkering wegens werktijdverkorting. Wordt een werknemer ziek tijdens de vergunningsperiode, dan loopt zijn tijdelijke WW-uitkering door.
De ketenregeling bepaalt dat wanneer meer dan drie elkaar opvolgende tijdelijke arbeidsovereenkomsten worden gesloten of elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten voor meer dan drie jaar, er een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan.
Er is sprake van elkaar opvolgende arbeidscontracten als de periode tussen twee contracten maximaal zes maanden bedraagt. In de cao kunnen van de wet afwijkende voorwaarden worden gesteld.
Inzet van een procedure bij de Hoge Raad was of tussen werkgever en werknemer een contract voor onbepaalde tijd tot stand was gekomen. De werknemer had in totaal drie jaar gewerkt op basis van een drietal overeenkomsten voor bepaalde tijd, zonder enige tussenperiode. Na drie jaar werkte de werknemer voor de werkgever op basis van een payrollcontract met een derde partij. De derde partij was door de werkgever naar voren geschoven; de werknemer heeft geen contact gehad met deze partij. De werkzaamheden van de werknemer veranderden niet door het payrollcontract. Na afloop van het payrollcontract trad de werknemer in dienst bij de werkgever. De werknemer claimde een contract voor onbepaalde tijd. In de cao was geen afwijkend aantal contracten of een langere maximale duur opgenomen. Het hof oordeelde dat de payrollconstructie geen ander doel diende dan het ontduiken van de bescherming die de ketenregeling aan werknemers biedt.
Volgens de Hoge Raad geeft het oordeel van het hof geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Vanwege de feitelijke aard kan het oordeel in cassatie niet verder op juistheid worden onderzocht. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie van de werkgever ongegrond verklaard. Het oordeel van het hof, dat tussen de werknemer en de werkgever na drie jaar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand is gekomen, is juist.
Naar aanleiding van vragen in de media is een fout ontdekt in de berekening van de forfaitaire rendementen van box 3 voor de jaren 2019 en 2020.
De onjuiste percentages zijn gebruikt bij de berekening van voorlopige aanslagen 2019 en 2020. De gevolgen van de onjuiste forfaitaire rendementen voor belastingplichtigen zijn volgens de staatssecretaris van Financiën beperkt. Het gaat om een tot enkele honderden euro’s die te veel worden geheven.
Het forfaitaire rendement op beleggen voor 2019 is 0,01%-punt te hoog (5,60% i.p.v. 5,59%) vastgesteld. Voor 2020 is het forfaitaire rendement op beleggen 0,05%-punt te hoog (5,33% i.p.v. 5,28%) en het forfaitaire rendement op sparen 0,01%-punt te laag (0,06% i.p.v. 0,07%) vastgesteld.
Herstel van de onjuiste percentages gebeurt bij de definitieve aanslagen over 2019 en 2020. Voor beide jaren zullen alsnog de juiste rendementspercentages in de wet worden opgenomen. De Belastingdienst zal de aangifteprogramma’s voor het jaar 2019 op korte termijn aanpassen.
Een van de afspraken uit het klimaatakkoord is de invoering van een subsidieregeling voor de aanschaf van elektrische auto’s door particulieren. Deze regeling is nu in concept gepubliceerd. De subsidie bedraagt maximaal € 4.000 voor een nieuwe en € 2.000 voor een gebruikte elektrische auto. De regeling gaat naar verwachting op 1 juli in. De subsidie geldt niet alleen voor de koop van een elektrische auto, maar ook voor private lease.
Voorwaarden voor de subsidie zijn de volgende:
- De (oorspronkelijke) cataloguswaarde ligt tussen € 12.000 en € 45.000.
- De actieradius bedraagt minimaal 120 kilometer.
- De auto moet minimaal drie jaar op naam van de eigenaar blijven staan. In het geval van lease moet het leasecontract vier jaar lopen.
- De auto behoort tot het privévermogen van de koper.
Eigenaren, die de auto binnen drie jaar verkopen, betalen een deel van de subsidie terug. Bij een leasecontract wordt subsidie in maandelijkse termijnen uitbetaald. Wordt het leasecontract binnen vier jaar beëindigd dan stopt de subsidie.
Iedere particulier kan slechts één keer subsidie aanvragen. De subsidie wordt alleen verkregen bij aankoop of lease via een erkend bedrijf.
Het subsidiebedrag voor nieuwe auto’s daalt de komende jaren geleidelijk tot € 2.550 in 2025. Voor gebruikte auto’s blijft het subsidiebedrag tot en met 2024 gelijk. De subsidieregeling loopt tot en met 2025 voor nieuwe en tot en met 2024 voor gebruikte auto’s. In totaal is een bedrag van € 250 miljoen beschikbaar voor de subsidieregeling.
Voor de heffing van bpm bij invoer is van belang of het voertuig nieuw of gebruikt is op het tijdstip van registratie in het kentekenregister.
Een nieuw voertuig is een voertuig dat na de vervaardiging ervan niet of nauwelijks is gebruikt. De bewijslast van de gebruikte staat van het voertuig rust op de invoerder.
Een personenauto met op het moment van registratie 758 kilometer op de teller is door de rechtbank Den Haag aangemerkt als een gebruikte auto. De auto is in het buitenland nieuw aan de invoerder geleverd. De kilometerstand was het gevolg van het vervoer van de auto van de plaats van aankoop naar Nederland. De rechtbank verwees naar een arrest van de Hoge Raad. Daaruit volgt dat het voor de staat van een voertuig ten tijde van de registratie niet ter zake doet met welke intentie de auto in het buitenland is gekocht en gebruikt.
In hoger beroep oordeelde Hof Den Haag anders. In het door de rechtbank aangehaalde arrest ging het om een auto waarmee in het buitenland circa 3.000 kilometer was gereden. Dat aantal kilometers was zodanig dat de auto niet kon worden aangemerkt als niet of nauwelijks gebruikt. De vraag bij welk in het buitenland gereden kilometrage geen sprake meer is van een nieuwe auto ligt volgens Hof Amsterdam bij 1.000 kilometer. Op het moment dat deze kilometerstand is bereikt, zal de modale autokoper een auto niet meer als nieuw aanvaarden. Hof Den Haag sluit zich aan bij deze grens van 1.000 km. Dat betekent dat de auto met 758 km op de teller als nieuw diende te worden aangemerkt.
Werkgevers zijn verplicht om zieke werknemers gedurende 104 weken minimaal 70% van het loon door te betalen, tenzij het contract van de werknemer eerder eindigt.
Werkgevers en zieke werknemers hebben verplichtingen om zieke werknemers terug te laten keren in het arbeidsproces. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een wetsvoorstel ter consultatie gepubliceerd dat voorziet in de invoering van een gedifferentieerde premie voor het Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof). Deze premie wordt afhankelijk van de grootte van de werkgever. De wetswijziging zou per 1 januari 2022 moeten ingaan. Er gaat voor kleine werkgevers een lagere premie gelden. Voor middelgrote en grote werkgevers komt er een hogere premie. Kleine werkgevers zijn werkgevers met een loonsom tot en met 25 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer per jaar. Middelgrote en grote werkgevers hebben een hogere loonsom dan 25 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer per jaar.
Het wetsvoorstel is bedoeld als tegemoetkoming voor kleine werkgevers in de lasten van loondoorbetaling en re-integratieverplichtingen. De financiële tegemoetkoming voor kleine werkgevers bedraagt € 450 miljoen.
Op dit moment geldt voor alle werkgevers een gelijke basispremie voor het Aof. Deze basispremie wordt vervangen door een gedifferentieerde premie. Er wordt aangesloten bij de manier waarop de premie wordt vastgesteld voor de Werkhervattingskas (Whk). Hierdoor kunnen de werkprocessen van beide gedifferentieerde premies worden geïntegreerd in de bestaande werkprocessen van de Belastingdienst en het UWV.
De huidige grens tussen een kleine en middelgrote werkgever voor de Whk van 10 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer zal worden opgehoogd naar 25 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer.
Wanneer in een arbeidsovereenkomst een proeftijd is bedongen, geldt dat zowel de werkgever als de werknemer bevoegd is de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen zolang de proeftijd nog niet is verstreken.
De in het Burgerlijk Wetboek opgenomen opzegverboden zijn gedurende de proeftijd niet van toepassing. Opzegging tijdens de proeftijd is niet toegestaan als de opzegging in strijd is met het verbod op discriminatie.
Het is de werkgever niet toegestaan de arbeidsovereenkomst te beëindigen vanwege het feit dat een zwangere werkneemster niet beschikbaar is voor het verrichten van arbeid. Daaronder valt ook de afwezigheid door ziekte samenhangend met de zwangerschap. Als de werkneemster gemotiveerd stelt dat sprake is van discriminatie vanwege zwangerschap, moet de werkgever bewijzen dat de opzegging niet samenhangt met de zwangerschap.
In een procedure over ontslag tijdens de proeftijd oordeelde de kantonrechter dat de werkneemster voldoende feiten en omstandigheden had gesteld voor het vermoeden dat haar zwangerschap de reden was voor de opzegging van de arbeidsovereenkomst. De werkneemster deelde de werkgever mee dat zij vanwege aan de zwangerschap gerelateerde klachten langere tijd niet zou kunnen werken. In reactie daarop heeft de werkgever de werkneemster uitgenodigd voor een gesprek. Tijdens dat gesprek, dat enkele dagen later plaatsvond, is de werkneemster ontslagen. Het tijdsbestek tussen de bekendmaking van de langdurige afwezigheid en het ontslag was zeer kort. De kantonrechter heeft de werkgever in de gelegenheid gesteld om te bewijzen dat niet in strijd met het discriminatieverbod is gehandeld.
De staatssecretaris van Financiën heeft Kamervragen beantwoord over de nieuwe Kleineondernemersregeling (KOR).
De staatssecretaris deelt de mening van de vragenstellers dat alle kleine ondernemers onder de nieuwe KOR moeten kunnen vallen. Voor aanpassing van de KOR ziet de staatssecretaris geen aanleiding. De btw-richtlijn biedt daar, behalve voor wat betreft de gehanteerde omzetgrens, ook geen ruimte voor. De staatssecretaris erkent dat kleine ondernemers in sommige gevallen niet kiezen voor de KOR. Dat doet zich voor wanneer zij afnemers hebben die de aan hen berekende btw kunnen verrekenen of wanneer zij grote investeringen voorzien. De btw op investeringen is alleen als voorbelasting aftrekbaar als de ondernemer onder de reguliere btw-heffing valt.
Een ondernemer, die de KOR toepast, is niet verplicht om een factuur uit te reiken voor de goederenleveringen en diensten die hij in Nederland verricht. Toepassing van de KOR houdt verder in dat de ondernemer geen btw in rekening brengt aan zijn afnemers. De afnemer krijgt daarmee kennis van de bescheiden jaaromzet van de ondernemer. Dit aspect kan een reden zijn om de KOR niet toe te passen.
De staatssecretaris is van mening dat de Belastingdienst tijdig is begonnen met de communicatiecampagne rond de KOR. Ook zijn de factuur- en administratie-eisen die gelden bij toepassing van de KOR duidelijk uitgelegd. Voor de omzetgrens van € 20.000 is gekozen omdat de wetgever wilde dat de vernieuwing van de KOR budgetneutraal zou verlopen.
In 2021 vindt een evaluatie plaats van de KOR.
De staatssecretaris van Financiën heeft gereageerd op vragen en opmerkingen van de Tweede Kamer naar aanleiding van een brief over fiscale stimulering van elektrische auto’s van de Algemene Rekenkamer.
Sinds 2008 wordt via fiscale prikkels ingezet op de aanschaf van CO2-zuinige auto’s. Mede als gevolg daarvan is de gemiddelde CO2-uitstoot van nieuwe auto’s in Nederland gedaald van circa 160 g/km in 2008 naar circa 106 g/km in 2018. Sinds de Wet uitwerking Autobrief I worden volledig elektrische auto’s, hybride en plug-inhybride auto’s fiscaal gestimuleerd. Bij deze stimulering is rekening gehouden met marktontwikkelingen. In het Klimaatakkoord wordt de fiscale stimulering meer gericht op particulieren. Een eenduidig overzicht van kosten van de stimulering van elektrische en semi-elektrische auto’s over de afgelopen tien jaar kan de staatssecretaris niet geven.
Het kabinet is van mening dat het budgettaire belang van een fiscale regeling geen goede maatstaf is voor de kosteneffectiviteit omdat geen rekening wordt gehouden met gedragseffecten. Het kabinet ziet de fiscale stimulering van emissievrije auto’s niet alleen als CO2-beleid maar als een initiële investering in de transitie naar emissievrij rijden. Deze transitie leidt niet alleen tot een lagere CO2-uitstoot, maar ook tot gezondere lucht, minder geluidsoverlast, innovatiekansen voor Nederlandse bedrijven en verminderde afhankelijkheid van fossiele brandstoffen.
De fiscale stimuleringsmaatregelen voor emissievrije auto’s zouden worden uitgewerkt in het wetsvoorstel Autobrief III. Om het pakket van fiscale maatregelen uit het Klimaatakkoord zo snel mogelijk aan het parlement voor te kunnen leggen worden de stimuleringsmaatregelen voor emissievrije auto’s opgenomen in het wetsvoorstel Wet fiscale maatregelen Klimaatakkoord. Dit wetsvoorstel is onderdeel van het pakket Belastingplan 2020 en is reeds ingediend op 17 september 2019. Dit betekent dat er geen wetsvoorstel met de titel Autobrief III zal worden ingediend.
De stimuleringsmaatregelen uit het Klimaatakkoord slaan in de periode 2020-2030 voor circa 30% neer bij particulieren en voor circa 70% bij zakelijke rijders.
De ANWB doet jaarlijks onderzoek naar de opkomst van de elektrische auto en waarom mensen elektrisch willen rijden of juist niet. De hoge aanschafprijs is veruit de belangrijkste belemmering voor de aanschaf van een elektrische auto. De milieuvoordelen van een elektrische auto zijn het belangrijkste voordeel van elektrisch rijden. In de doorrekeningen van het Klimaatakkoord staat een overzicht per autosegment van de totale kosten over vier jaar voor een nieuwe en tweedehands elektrische auto ten opzichte van een benzineauto uit dezelfde klasse. Het kabinet is van mening dat het informeren van de consument over de terugverdientijd van een elektrische auto kan bijdragen aan het verleiden van de consument om een elektrische auto aan te schaffen.
Verenigingen en stichtingen zijn vennootschapsbelastingplichtig indien en voor zover zij een onderneming drijven.
Er geldt een vrijstelling voor verenigingen en stichtingen als de winst in een jaar niet meer bedraagt dan € 15.000 of als de winsten van het jaar en de vier voorafgaande jaren tezamen niet meer bedragen dan € 75.000. Als in een van deze vijf jaren een verlies geleden wordt, wordt de winst voor dat jaar gesteld op nihil. Volgens de parlementaire moet de winstdrempel voorkomen dat grote verenigingen en stichtingen met professionele ondernemingen een beroep op de vrijstelling doen. Om deze reden is opgenomen dat de winst in een verliesjaar op nihil wordt gesteld.
Een vereniging behaalde in het eerste jaar van haar bestaan een winst van € 9.884. In het tweede jaar bedroeg de winst € 28.433 en in het derde jaar € 31.414. De vereniging deed over het derde jaar een beroep op de vrijstelling van vennootschapsbelasting omdat de cumulatieve winstdrempel van € 75.000 nog niet was gehaald. Hof Arnhem-Leeuwarden was van oordeel dat een grammaticale uitleg van de wettekst daartoe geen ruimte biedt. De vereniging voldeed in het derde jaar niet aan de eerste winstgrens, omdat de winst van het jaar meer bedroeg dan € 15.000. De vereniging voldeed evenmin aan de tweede winstgrens, omdat zij nog geen vijf jaren bestond en daarom niet aan het vereiste van vier voorafgaande jaren kon voldoen. Volgens het hof kan uit de parlementaire geschiedenis niet worden opgemaakt dat bedoeld is om de tweede winstgrens van € 75.000 ook van toepassing te laten zijn als een vereniging of stichting korter dan vijf jaren geleden is opgericht.
Op grond van een besluit uit 2008 kan een pro rata-benadering van de tweede winstgrens een tegemoetkoming vormen voor verenigingen en stichtingen die nog geen vijf jaren bestaan. Op basis van de pro rata-benadering blijven verenigingen en stichtingen waarvan de jaarwinst hoger is dan € 15.000 alsnog buiten de belastingheffing als zij de naar rato berekende tweede winstgrens niet overschrijden. In dit geval zou de tweede winstgrens uitkomen op een bedrag van € 45.000. Dat bedrag werd door de vereniging in deze procedure echter overschreden.
De inkomensafhankelijke combinatiekorting is een heffingskorting die geldt voor de minstverdienende partner of voor de alleenstaande ouder die zorg heeft voor een kind dat jonger is dan 12 jaar.
Om voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting in aanmerking te komen moet het kind op het woonadres van de aanvrager staan ingeschreven of moet het kind doorgaans ten minste drie hele dagen per week bij de aanvrager verblijven.
De rechtbank Den Haag heeft het beroep van een gescheiden ouder tegen het niet toekennen van de korting afgewezen. De kinderen stonden ingeschreven op het woonadres van de ex-partner en verbleven per twee weken één weekend bij de belanghebbende. Er was geen sprake van een bestendige situatie van een gelijk of vrijwel gelijk verblijf van het kind in de huishoudens van beide ouders. De belanghebbende kwam niet in aanmerking voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
In verband met de ophef over het verplichte gebruik van eHerkenning geeft de Belastingdienst ondernemers die zelf aangifte loonheffing doen uitstel tot 1 juli 2020.
Dit in verband met het nieuwe inlogmiddel eHerkenning. Het uitstel betreft zowel het doen van aangifte als de betaling. Het uitstel wordt automatisch verleend. De Belastingdienst zal de groep ondernemers voor wie dit geldt binnenkort per brief informeren.
Binnen de Europese Unie geldt het beginsel dat de socialezekerheidswetgeving van slechts één van de lidstaten van toepassing is.
Een van de uitgangspunten van de EU-regelgeving is dat de wetgeving van toepassing is van de lidstaat waar iemand in loondienst werkt, zelfs als deze persoon in een andere lidstaat woont. Volgens het Hof van Justitie EU mag een lidstaat afwijken van dit beginsel door onder bepaalde voorwaarden aan een migrerende werknemer gezinsbijslagen of een ouderdomspensioen toe te kennen. De lidstaat is daartoe niet verplicht.
Volgens de Nederlandse wetgeving is een ingezetene hier niet verzekerd voor de sociale verzekeringen als hij in een andere lidstaat werkt. Dat geldt ook als deze migrerende werknemer in geen recht heeft op uitkering op grond van de wetgeving van de werklidstaat.
De Hoge Raad heeft, na beantwoording van de prejudiciële vragen door het Hof van Justitie EU, geoordeeld dat een inwoonster van Nederland met een beperkte dienstbetrekking in Duitsland (een zogeheten mini-job) geen recht heeft op kinderbijslag. De uitsluiting van de sociale verzekering in Nederland is niet in strijd met het recht van de EU. Op grond van de mini-job was de socialezekerheidswetgeving van Duitsland van toepassing. Volgens de Duitse wetgeving heeft iemand met een mini-job geen recht op uitkering van toeslagen als de kinderbijslag.
De minister van Financiën heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over het advies dat hij heeft gevraagd over de gevolgen van de arresten van de Hoge Raad van 14 juni 2019 over de vermogensrendementsheffing in box 3.
Drie juridische deskundigen zullen daarover gezamenlijk advies uitbrengen. Het Centraal Planbureau (CPB) doet onderzoek naar het zonder risico haalbare gemiddelde rendement in box 3 in de jaren 2013 tot en met 2016.
Het deskundigenadvies en de resultaten van het onderzoek van het CPB zullen voor vrijdag 21 februari 2020 worden uitgebracht. De minister stuurt het advies en de resultaten met de kabinetsreactie over de gevolgen van de arresten nog dit voorjaar naar de Kamer.
De Wet op de vennootschapsbelasting bevat een aftrekverbod voor kosten die verband houden met de aan- of verkoop van een deelneming.
De Hoge Raad heeft in een arrest uit 2018 geoordeeld dat alleen kosten, die verband houden met de daadwerkelijke aan- of verkoop van een specifieke deelneming, onder het aftrekverbod vallen. Het moet gaan om kosten die zonder de aan- of verkooptransactie niet zouden zijn gemaakt. Wanneer de verkoop van een deelneming niet doorgaat en de deelneming daarna aan een andere partij wordt verkocht, moet worden beoordeeld in hoeverre de verkoopkosten die zijn gemaakt in de eerdere fase ook zouden zijn gemaakt indien die fase niet had plaatsgevonden. Slechts in zoverre vallen de kosten onder het aftrekverbod.
In een door Hof Den Bosch behandelde zaak stond vast dat een deel van de kosten betrekking had op eerdere verkooppogingen. Deze kosten zouden niet zijn gemaakt zonder die verkooppogingen. Volgens het hof betrof het kosten voor ontvangen diensten die geen nut hadden bij de uiteindelijk tot stand gekomen verkoop van de deelneming. Kosten waarvan op balansdatum vaststaat dat deze op een eerdere aan- of verkooppoging zien, maar die ook nut kunnen hebben bij een latere aan- of verkooppoging, dienen op de balansdatum voor het gehele bedrag in een transitorische actiefpost te worden opgenomen totdat vaststaat of de aan- of verkoop doorgang vindt. De kosten waarvan op de balansdatum vaststaat dat deze niet zijn gemaakt ter zake van de latere verkoop van de deelneming vallen niet onder het aftrekverbod. Voor die kosten hoeft geen actiefpost op de balans te worden opgenomen, omdat ze in het betreffende jaar aftrekbaar zijn.
De minister van Financiën is van mening dat het oordeel van het hof juist is. Om die reden heeft hij het ingestelde cassatieberoep ingetrokken.
Op grond van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ) wordt de waarde van een onroerende zaak jaarlijks bij een voor bezwaar vatbare beschikking vastgesteld.
De beschikking wordt binnen acht weken na het begin van het kalenderjaar, waarop de beschikking betrekking heeft, genomen. De beschikking wordt toegezonden aan degene die aan het begin van het kalenderjaar eigenaar of zakelijk gerechtigde is van de onroerende zaak.
Bij verandering van de eigendom in de loop van het kalenderjaar kan de gemeente op verzoek van de nieuwe eigenaar of uit eigen beweging een nieuwe waardebeschikking nemen. Die beschikking werkt niet terug tot de eerste dag van het kalenderjaar, maar geldt vanaf het tijdstip waarop de eigendom is overgegaan.
De wet kent de mogelijkheid dat aan een persoon, die belang heeft bij de WOZ-waarde van een onroerende zaak, op diens verzoek een waardebeschikking wordt afgegeven die wel terugwerkt tot het begin van het kalenderjaar. Er is sprake van een belang als de waarde op grond van een wettelijk voorschrift wordt gebruikt en de belanghebbende door dit gebruik in zijn individuele belang kan worden geraakt.
Hof Den Bosch is van oordeel dat voldaan is aan de voorwaarde van een belang bij de nieuwe eigenaar van een woning, die op grond van de koopovereenkomst de onroerendezaakbelasting over het jaar van aankoop naar rato van tijd voor zijn rekening neemt. De gemeente had de afgifte van een beschikking die terugwerkte tot 1 januari geweigerd en in plaats daarvan een beschikking genomen per datum overdracht.
Volgens het hof is aan de voorwaarde, dat de waarde op grond van een wettelijk voorschrift wordt gebruikt, voldaan bij de heffing van onroerendezaakbelasting van de verkoper. Ook aan de voorwaarde dat dit gebruik van de waarde de nieuwe eigenaar in zijn individuele belang kan raken, is voldaan. De nieuwe eigenaar heeft immers belang bij een mogelijke tijdsevenredige vermindering van de onroerendezaakbelasting als de waarde van de zaak lager zou worden vastgesteld per 1 januari van het jaar van overdracht. Een fiscaal belang is sinds 1 oktober 2015 niet langer vereist.
De Wet IB 2001 kent een rangorderegeling voor het inkomen in box 1.
Op grond van deze rangorderegeling wordt looninkomen, dat tot de belastbare winst uit onderneming behoort, als zodanig in de heffing betrokken, ondanks dat dit inkomen ook als belastbaar loon kan worden gekwalificeerd. Dat doet zich voor als er een nauwe samenhang bestaat tussen de in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden en de werkzaamheden als ondernemer. De werkzaamheden in dienstbetrekking moeten dan wel in het geheel van de ondernemersactiviteiten een ondergeschikte plaats innemen.
Een ondernemer werkte ook in loondienst. Het loon uit dienstbetrekking bedroeg in 2005 € 42.401. De ondernemer wilde deze inkomsten tot de winst uit onderneming rekenen om zo te voldoen aan het urencriterium en recht te hebben op zelfstandigenaftrek. Volgens de urenadministratie bedroeg het totaal aantal gewerkte uren in 2015 1.569,5, waarvan 1.295,5 uren in loondienst.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat er geen bewijs voor de vereiste nauwe samenhang tussen de ondernemersactiviteiten en de in loondienst verrichte werkzaamheden was geleverd door de ondernemer. Op basis van de omvang van de werkzaamheden in loondienst en van de ondernemersactiviteiten was niet voldaan aan de voorwaarde dat de in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden in het geheel van de ondernemersactiviteiten een ondergeschikte plaats hebben ingenomen. Het loon uit dienstbetrekking was geen onderdeel van de winst uit onderneming.
Een werknemer met een aanmerkelijk belang in de vennootschap waarvoor hij werkt, moet voor zijn werkzaamheden ten minste een gebruikelijk loon ontvangen.
Dat is het hoogste van de volgende bedragen:
- 75% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking;
- het hoogste loon van de andere werknemers van de vennootschap;
- € 46.000.
De gebruikelijkloonregeling is niet van toepassing als de werkzaamheden voor de vennootschap beperkt van omvang zijn en het loon daarvoor niet hoger zou zijn dan € 5.000.
De Belastingdienst legde een aanslag inkomstenbelasting op aan de dga van een bv voor een gebruikelijk loon van € 15.000. De dga bestreed de aanslag. Omdat de dga geen aangifte had gedaan, werd de bewijslast omgekeerd en verzwaard. De rechtbank merkte daarbij op dat ter zake van niet of onvoldoende gemotiveerd betwiste feiten geen bewijs geleverd hoeft te worden. Volgens de rechtbank is de dga in de verzwaarde bewijslast geslaagd. Voor zover de dga al werkzaamheden heeft verricht voor de bv waren deze zo beperkt van omvang dat het loon daarvoor niet meer dan € 5.000 zou hebben bedragen. De bv werd feitelijk bestuurd door de vader van de dga, die zelfstandig bevoegd bestuurder van de bv was. De dga was zelf student en verbleef voor de studie in het buitenland. De bv exploiteerde enkele onroerende zaken. De huurders correspondeerden rechtstreeks met werknemers van het vastgoedconcern van de vader van de dga. In het dossier ontbraken concrete aanknopingspunten dat de dga meer werkzaamheden zou hebben verricht dan enkele formele bestuurshandelingen. De rechtbank heeft de aanslag inkomstenbelasting verminderd tot nihil.
De Wet inkomstenbelasting 2001 omschrijft de eigen woning als het gebouw of een gedeelte daarvan dat de belastingplichtige als hoofdverblijf dient en waarvan hij in ieder geval economisch eigenaar is.
De belastingplichtige moet degene zijn die de voordelen uit de woning geniet. De kosten en lasten van de woning moeten op de belastingplichtige drukken en de waardeverandering van de woning moet in ieder geval grotendeels voor diens rekening zijn.
Een procedure voor Hof Den Haag had betrekking op de vraag of de belanghebbende na haar echtscheiding economisch eigenaar was van de gehele woning en of de gehele hypotheekschuld een eigenwoningschuld was. Niet in geschil was dat de belanghebbende in ieder geval voor de helft economisch en juridisch eigenaar van de woning was. Voor dat deel kwalificeerde de hypotheekschuld als eigenwoningschuld. Dat betekende dat de daarover betaalde rente aftrekbaar was. Volgens de echtscheidingsbeschikking kwamen de waardeverandering en de lasten van de woning vanaf 1 januari 2014 voor rekening van de belanghebbende, tenzij zij de woning per 1 januari 2017 niet zou kunnen overnemen. De inspecteur merkte de “tenzij-bepaling” aan als een opschortende voorwaarde. Volgens de belanghebbende ging het om een ontbindende voorwaarde.
Een opschortende voorwaarde wil zeggen dat de verbintenis pas na het plaatsvinden van de voorwaarde tot stand komt. Door een ontbindende voorwaarde vervalt de verbintenis met het plaatsvinden van de gebeurtenis. Gelet op de tekst van de echtscheidingsbeschikking en de bedoeling van de ex-echtgenoten was volgens het hof sprake van een verbintenis onder ontbindende voorwaarde. Omdat de ontbindende voorwaarde zich niet voor 1 januari 2017 heeft voorgedaan is deze door tijdsverloop vervallen. Dat betekende dat de belanghebbende per 1 januari 2014 het 50%-belang van haar ex-partner in het economisch eigendom van de woning verworven en economisch eigenaar was van de gehele woning. Daarmee kwalificeerde de woning als eigen woning.
Dat had nog niet tot gevolg dat ook alle in het jaar 2016 betaalde hypotheekrente aftrekbaar was. De gehele schuld was aflossingsvrij. Met ingang van 2013 geldt voor aftrekbaarheid van betaalde hypotheekrente dat de schuld in maximaal 30 jaar wordt afgelost. Deze aflossingseis geldt niet voor op 1 januari 2013 bestaande eigenwoningschulden.
Met de overname van het belang van de ex-partner op 1 januari 2014 nam de belanghebbende ook diens aandeel in de hypotheekschuld over. Voor haar vormde dit een nieuwe schuld. Omdat deze schuld na 1 januari 2013 is ontstaan, moet aan de aflossingseis worden voldaan om de schuld als een eigenwoningschuld aan te kunnen merken. Aan die eis was niet voldaan. Voor dat deel van de totale had de belanghebbende geen recht op aftrek van betaalde rente. Het niet als eigenwoningschuld kwalificerende deel van de schuld viel in box 3.
De bijtelling in de loonbelasting voor het privégebruik van een door de werkgever ter beschikking gestelde auto geldt niet alleen voor een personenauto maar ook voor een bestelauto.
De Wet op de loonbelasting gaat uit van de veronderstelling dat, indien aan een werknemer een auto ter beschikking wordt gesteld, deze auto ook voor privédoeleinden ter beschikking staat. De loonbelasting over de bijtelling is voor rekening van de werknemer. De bijtelling kan achterwege blijven als blijkt dat de auto voor niet meer dan 500 kilometer per jaar privé is gebruikt. Het bewijs daarvoor kan geleverd worden met een sluitende rittenregistratie.
Voor bestelauto’s bestaat een bijzondere regeling, waarbij de belasting over het privégebruik in de vorm van een eindheffing van de werkgever wordt geheven. Deze regeling is van toepassing als de bestelauto doorlopend afwisselend gebruikt wordt door twee of meer werknemers, waardoor het lastig is om vast te stellen of en aan wie die bestelauto voor privédoeleinden ter beschikking is gesteld. De verschuldigde belasting bedraagt € 300 per bestelauto per jaar. Het doorlopend afwisselend gebruik door twee of meer werknemers moet samenhangen met de aard van het werk.
Een procedure voor Hof Den Haag betrof de vraag of een aannemersbedrijf de eindheffing voor het doorlopend afwisselend gebruik terecht had toegepast voor de bestelwagens van het bedrijf. De vraag was of het gebruik dermate afwisselend was dat bezwaarlijk kon worden vastgesteld aan wie de bestelauto ter beschikking was gesteld. Welke werknemer een bestelauto ’s avonds mee naar huis nam besloten de werknemers in onderling overleg. Meestal was dat degene die het verst weg woonde van de opdracht die op dat moment werd uitgevoerd. In de praktijk betekende dit dat de auto’s soms één of twee weken niet van gebruiker wisselden en soms elke dag, afhankelijk van de omvang van de klussen.
De inspecteur meende dat sprake was van een door de werkgever vast te stellen volgtijdelijk gebruik gedurende een zekere periode door meerdere werknemers, waarvoor de eindheffing niet geldt. Het hof oordeelde dat niet één werknemer kon worden aangewezen aan wie de auto ter beschikking is gesteld en voor wie door het bijhouden van een rittenadministratie de werkgever zou kunnen bewijzen dat deze niet meer dan 500 kilometer in privé heeft gereden. Omdat niet kon worden bepaald gedurende welk deel van een heffingstijdvak wie de beschikking en de mogelijkheid tot privégebruik had, kon de loonbelasting voor het privégebruik van dezelfde auto niet van de werknemers worden nageheven. Daar kwam bij dat ook andere werknemers dan de vaste berijders gebruik maakten van de bestelauto's.
De inspecteur voerde verder aan dat de eindheffingsregeling niet van toepassing kon zijn omdat de bestelauto’s meer dan 500 kilometer privé konden worden gebruikt vanwege het ontbreken van controle op het privégebruik. Het hof wees de inspecteur erop dat de wetgever die voorwaarde niet stelt voor de toepassing van de eindheffingsregeling.
De minister van Financiën heeft in een brief aan de Tweede Kamer zijn plannen voor reorganisatie van de Belastingdienst uiteengezet.
De Belastingdienst omvat naast de heffing en invordering van belastingen ook de diensten Toeslagen, Douane en de FIOD. De problemen bij de Belastingdienst zijn groot. De dienstverlening aan burgers en bedrijven staat onder druk, de mogelijkheden om nieuw beleid adequaat en tijdig te implementeren nemen af en de staat van de automatisering is reden tot zorg. De minister wil zich nu concentreren op de volgende gebieden:
- versterking van de ambtelijke aansturing;
- verbeteren van managementinformatie en ICT;
- verbeteren van de dienstverlening;
- bereiken van een cultuur met oog voor de menselijke maat en een veilige werkomgeving.
1. Versterking van de ambtelijke aansturing
De onderdelen Douane en Toeslagen worden bestuurlijk zelfstandige onderdelen binnen het ministerie van Financiën en maken dan geen deel meer uit van de Belastingdienst. Voor elk van deze organisatieonderdelen wordt een directeur-generaal (dg) aangesteld als verantwoordelijke. De drie dg’s krijgen de opdracht de ontvlechting uit te voeren en de organisatorische consequenties uit te werken.
2. Verbeteren van managementinformatie en ICT
De aansturing van de Belastingdienst wordt gehinderd door een gebrek aan adequate managementinformatie. Daardoor worden risico’s in de organisatie te laat gesignaleerd en aangepakt. De aanpak van de verbetering van de managementinformatie en van het risicomanagement wordt geïntensiveerd en versneld.
De ICT van de Belastingdienst is een remmende factor. Er zijn veel verouderde systemen met achterstallig onderhoud. Er zijn risico’s voor de continuïteit van processen.
3. Verbeteren van de dienstverlening
De minister vraagt een externe partij om advies over een fundamentele transformatie van de Belastingtelefoon om burgers en bedrijven beter en effectiever te woord te kunnen staan.
4. Cultuur met oog voor de menselijke maat en een veilige werkomgeving
De Belastingdienst draagt een grote verantwoordelijkheid in de samenleving. De gewenste cultuur begint met het juiste doen en ervoor te zorgen dat burgers beschermd worden. De minister wil de praktische rechtsbescherming van burgers verbeteren. Er zijn stappen nodig op het gebied van leiderschap en om te komen tot een veilige werkomgeving, waarin het melden van misstanden mogelijk is met bescherming van klokkenluiders.
In verband met de omvang de problematiek wijzigt ook de politieke aansturing van de Belastingdienst, Toeslagen, Douane en FIOD. Er komen twee staatssecretarissen ter vervanging van de in december vertrokken staatssecretaris.
Eigen woning
Het eigenwoningforfait voor woningen met een WOZ-waarde tussen € 75.000 en € 1.090.000 bedraagt in 2019 0,6% van de waarde. Voor het deel van de WOZ-waarde boven € 1.090.000 geldt een verhoogd eigenwoningforfait van 2,35%.
Als het eigenwoningforfait groter is dan de aftrekbare kosten, zoals de betaalde hypotheekrente, wordt het eigenwoningforfait verminderd met de aftrek wegens geen of een geringe eigenwoningschuld. Deze aftrek was aanvankelijk gelijk aan het verschil tussen het eigenwoningforfait en de aftrekbare kosten. Sinds 2019 wordt deze aftrek geleidelijk afgebouwd. In 2020 bedraagt de aftrek nog 93,33% van het verschil tussen het eigenwoningforfait en de aftrekbare kosten.
Aftrek van betaalde hypotheekrente in de hoogste tariefschijf gaat tegen 46% in plaats van tegen het tabeltarief van 49,5%. De hoogste tariefschijf begint bij een inkomen van € 68.507. Het percentage waartegen aftrek in deze tariefschijf wordt verleend daalt ieder jaar met 0,5%.
De rente in een uitkering uit een kapitaalverzekering eigen woning (KEW) is onbelast als de uitkering in 2020 niet meer bedraagt dan € 168.500. De vrijstelling voor de KEW geldt alleen voor op 1 januari 2013 bestaande verzekeringen die voldoen aan alle voorwaarden.
De maximale vrijstelling voor kamerverhuur bedraagt in 2020 € 5.506.
Premies lijfrenteverzekeringen
Betaalde premies voor lijfrenteverzekeringen zijn onder voorwaarden aftrekbaar. Voor iemand die op 1 januari de AOW-leeftijd nog niet heeft bereikt bedraagt de aftrekbare premie, dat is de jaarruimte, in 2020 13,3% van de premiegrondslag. De jaarruimte is maximaal € 12.968. De jaarruimte wordt verminderd met de opbouw van pensioenaanspraken en dotaties aan de oudedagsreserve.
Wie in de voorgaande zeven jaren de jaarruimte niet of niet geheel heeft benut, kan gebruik maken van een aanvullende aftrek. Deze zogenoemde reserveringsruimte bedraagt 17% van de premiegrondslag in het jaar van aftrek. Er geldt een maximum van € 7.371. Voor wie aan het begin van het kalenderjaar maximaal tien jaar jonger is dan de AOW-leeftijd wordt dit maximum verhoogd tot € 14.552. De premiegrondslag is het totaal van de winst uit onderneming, het resultaat uit werkzaamheden en het inkomen uit arbeid in het vorige jaar, met een maximum van € 110.111 en verminderd met de franchise ter grootte van € 12.472.
Voor tijdelijke oudedagslijfrenten geldt als voorwaarde voor aftrekbaarheid van de premie dat het bedrag van de jaarlijkse uitkering niet hoger mag zijn dan € 22.089. De uitkeringen mogen niet eerder ingaan dan in het jaar waarin men de AOW-leeftijd bereikt.
Box 2
In box 2 wordt belasting geheven over de voordelen uit aanmerkelijk belang, Voordelen zijn het op tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen uitgekeerde dividend en de meeropbrengst bij vervreemding van de aandelen. Het tarief in box 2 bedraagt in 2020 26,25%.
Box 3
In box 3 wordt belasting geheven tegen een tarief van 30% over de grondslag voor sparen en beleggen. Dat is het vermogen in box 3 verminderd met de vrijstelling van € 30.846 per persoon. Schulden komen tot een bedrag van € 3.100 per persoon niet in mindering op de grondslag voor sparen en beleggen.
Deel grondslag sparen en beleggen
|
Spaardeel 0,06%
|
Beleggingsdeel 5,33%
|
Forfaitair rendement
|
Tot en met € 72.797
|
67%
|
33%
|
1,80%
|
Van € 72.797 tot en met € 1.005.572
|
21%
|
79%
|
4,22%
|
Vanaf € 1.005.572
|
0%
|
100%
|
5,33%
|
Oudedagsreserve
De toevoeging aan de oudedagsreserve voor een ondernemer bedraagt in 2020 9,44% van de winst, maar maximaal € 9.218. De toevoeging wordt verminderd met ten laste van de winst gekomen pensioenpremies.
Ondernemersaftrek
Een ondernemer voldoet aan het urencriterium als hij op jaarbasis ten minste 1.225 uur en de helft van zijn arbeidstijd aan zijn onderneming besteedt. Door te voldoen aan het urencriterium heeft de ondernemer recht op ondernemersaftrek. De ondernemersaftrek omvat:
- de zelfstandigenaftrek;
- de aftrek voor S&O-werk;
- de meewerkaftrek;
- de startersaftrek arbeidsongeschikten;
- de stakingsaftrek.
De zelfstandigenaftrek is verlaagd naar € 7.030. De aftrek voor S&O-werk bedraagt in 2020 € 12.980. Wie in een van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was en in deze periode niet meer dan tweemaal de S&O-aftrek heeft toegepast, heeft recht op een verhoogde aftrek S&O-werk. De verhoging bedraagt € 6.494. De overige bedragen van de ondernemersaftrek zijn niet gewijzigd. De ondernemersaftrek in de hoogste inkomensschijf vindt plaats tegen een gereduceerd tarief van 46% in plaats van het tabeltarief van 49,5%.
Gemengde kosten
Gemengde kosten zijn kosten met een deels zakelijk, deels privé karakter. Voor gemengde kosten geldt een beperking van de mate waarin zij in aftrek komen op de winst. De volgende kosten zijn voor 80% aftrekbaar:
- kosten van voedsel, drank en genotmiddelen;
- kosten van representatie, inclusief recepties, feestelijke bijeenkomsten en vermaak;
- kosten van congressen, seminars, symposia, excursies, studiereizen en dergelijke.
De ondernemer kan er voor kiezen 20% van de werkelijke gemengde kosten niet in aftrek te brengen. Als alternatief kan de ondernemer de kosten volledig in aftrek brengen en de winst verhogen met een vast bedrag van € 4.700.
Mkb-winstvrijstelling
De mkb-winstvrijstelling voor ondernemers is niet gewijzigd in 2020 en bedraagt 14% van de winst.
In de loonbelasting zijn per 1 januari 2020 enkele zaken gewijzigd.
Privégebruik auto
Werknemers met een auto van de zaak, die zij ook privé mogen gebruiken, worden geconfronteerd met een bijtelling bij hun salaris.
De bijtelling is een percentage van de cataloguswaarde van de auto inclusief omzetbelasting. Bepalend voor de hoogte van het percentage van de bijtelling zijn de CO2-uitstoot en de datum van eerste toelating op de weg van de auto. Voor in 2020 nieuw toegelaten auto’s zonder CO2-uitstoot geldt een verlaagde bijtelling van 8% over de eerste € 45.000. Voor zover de catalogusprijs hoger is dan € 45.000 geldt de reguliere bijtelling van 22%. In alle andere gevallen bedraagt de bijtelling 22%.
Tot en met 2016 golden nog verschillende verlaagde percentages. Deze verlaagde percentages en uitstootgrenzen gelden gedurende maximaal 60 maanden. Auto’s van voor 2017, waarvoor een verlaagd bijtellingspercentage geldt, vallen na de periode van 60 maanden onder de destijds geldende standaardbijtelling van 25% en niet onder het huidige algemene percentage van 22.
30%-regeling
Voor uit het buitenland afkomstige werknemers met een bijzondere deskundigheid geldt onder bepaalde voorwaarden een belastingvrije vergoeding van 30% van de totale bruto beloning. Om aan te tonen dat een werknemer beschikt over een specifieke deskundigheid die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of schaars aanwezig is, geldt een salarisnorm. Voor 2020 is het normbedrag vastgesteld op € 38.347. Voor werknemers die jonger zijn dan 30 jaar en beschikken over een afgeronde masteropleiding geldt een verlaagde salarisnorm van € 29.149.
De 30%-regeling kent een maximale looptijd van vijf jaar. De verkorting van de looptijd geldt met ingang van 2021 ook voor bestaande gevallen. Van 2012 tot en met 2018 was de maximale looptijd acht jaar. Tot en met 2011 was de looptijd maximaal tien jaar.
Fiets van de zaak
Wanneer een werknemer een fiets ter beschikking heeft gekregen van zijn werkgever, die de werknemer ook privé mag gebruiken, dan moet een bijtelling bij het loon plaatsvinden. Met ingang van 2020 geldt een forfaitaire bijtelling van 7% van de waarde van de fiets op jaarbasis. De regeling geldt ook voor elektrische fietsen en speedpedelecs. Anders dan bij de auto van de zaak geldt de bijtelling voor de fiets van de zaak ook als de werknemer deze niet privé gebruikt.
Werkkostenregeling
De werkkostenregeling kent als uitgangspunt dat alle vergoedingen en verstrekkingen aan werknemers loon vormen. Dat geldt ook als de kosten voor 100% zakelijk zijn. De werkgever heeft de mogelijkheid om vergoedingen en verstrekkingen aan te wijzen die binnen een bepaald budget belastingvrij vergoed kunnen worden. Dat budget, de vrije ruimte, bedraagt 1,7% over de eerste € 400.000 en 1,2% over het meerdere van de fiscale loonsom van de onderneming. Overschrijden de kosten het beschikbare budget, dan is het meerdere belast loon. Dat meerdere wordt betrokken in de eindheffing tegen een tarief van 80%. Eindheffing wil zeggen dat de loonheffing voor rekening van de werkgever komt en niet wordt doorbelast aan de werknemer. De eindheffing leidt tot een kostenverhoging voor de werkgever. Deze kostenverhoging komt in mindering op de winst van de werkgever.
Gerichte vrijstelling verklaring omtrent gedrag
Naast de vrije ruimte voor onbelaste vergoedingen en verstrekkingen kan gebruik gemaakt worden van gerichte vrijstellingen. Met ingang van 1 januari 2020 geldt een nieuwe gerichte vrijstelling voor de vergoeding van een voor de dienstbetrekking benodigde verklaring omtrent gedrag (VOG). De werkgever kan de kosten van een VOG belastingvrij vergoeden zonder dat dit gevolgen heeft voor de beschikbare vrije ruimte.
Verlengen uiterste moment aangifte en afdracht eindheffing
Bij het overschrijden van de vrije ruimte van een kalenderjaar is de werkgever een eindheffing verschuldigd over het meerdere. Per 1 januari 2020 is de termijn voor het aangeven van de verschuldigde eindheffing verlengd tot uiterlijk het moment van de aangifte loonheffingen over het tweede aangiftetijdvak van het volgende kalenderjaar. Dit geeft werkgevers meer tijd om bij overschrijding van de vrije ruimte de verschuldigde eindheffing vast te stellen.
Gebruikelijk loon aanmerkelijkbelanghouders
Het loon van een werknemer, die een aanmerkelijk belang heeft in de rechtspersoon waarvoor hij werkt, moet in 2020 ten minste € 46.000 per jaar bedragen of gelijk zijn aan het loon dat werknemers zonder een aanmerkelijk belang zouden verdienen in een vergelijkbare functie. Vaak betreft het een directeur-grootaandeelhouder (dga). Wanneer het gebruikelijk loon voor een vergelijkbare functie hoger is, kan de Belastingdienst het loon corrigeren tot het niet meer dan 25% afwijkt van wat gebruikelijk is. Wat een gebruikelijk loon is, kan worden bepaald aan de hand van het loon van concrete andere werknemers in de meest vergelijkbare dienstbetrekkingen. Bij de bepaling van het gebruikelijk loon speelt ook het loon van de overige werknemers een rol.
De regeling van de investeringsaftrek is bedoeld om investeringen door ondernemers in bedrijfsmiddelen te bevorderen. Er zijn drie vormen van investeringsaftrek:
kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA);
- energie-investeringsaftrek (EIA) en
- milieu-investeringsaftrek (MIA).
KIA
Voor investeringen in bedrijfsmiddelen kan KIA worden genoten indien het totale investeringsbedrag in 2020 ligt tussen € 2.400 en € 323.544. Er geldt een minimumbedrag per bedrijfsmiddel van € 450. Vanaf een investeringsbedrag van € 2.400 bedraagt de investeringsaftrek 28% van het investeringsbedrag. De maximale KIA bedraagt € 16.307. Dit bedrag wordt bereikt bij een investeringsbedrag tussen € 58.238 en € 107.848. Bij een hoger investeringsbedrag dan € 107.848 daalt de KIA met 7,56% van het meerdere, totdat deze nihil bedraagt bij een investeringsbedrag van € 323.544.
EIA
Het tarief van de EIA voor investeringen in energiebesparende bedrijfsmiddelen bedraagt in 2020 45% van het investeringsbedrag. De lijst met bedrijfsmiddelen die in aanmerking komen voor EIA is aangepast. Het maximale investeringsbedrag waarover aftrek wordt verleend bedraagt € 122 miljoen. Voor het recht op EIA moet het investeringsbedrag per bedrijfsmiddel ten minste € 2.500 bedragen. Een overzicht van de voor EIA kwalificerende bedrijfsmiddelen is te vinden op de website van de Rijksdienst voor ondernemend Nederland.
MIA
De tarieven van de MIA voor investeringen in bedrijfsmiddelen die zijn aangewezen als milieu-investeringen zijn niet gewijzigd. De lijst met bedrijfsmiddelen die in aanmerking komen voor MIA is wel aangepast. De MIA bedraagt voor investeringen:
- in categorie I 36,0%;
- in categorie II 27,0%;
- in categorie III 13,5%.
Voor het recht op MIA moet het investeringsbedrag per bedrijfsmiddel ten minste € 2.500 bedragen. Er geldt een maximumbedrag van € 25 miljoen per belastingplichtige en per bedrijfsmiddel waarover MIA wordt verleend.
Vamil
In aanvulling op de MIA geldt voor milieu-investeringen de Vamilregeling. Deze regeling staat vervroegde afschrijving toe op milieu-investeringen tot 75% van de aanschafwaarde. De resterende 25% moet regulier worden afgeschreven.
Een overzicht van de voor MIA/Vamil kwalificerende bedrijfsmiddelen is te vinden op de website van de Rijksdienst voor ondernemend Nederland.
Desinvesteringsbijtelling
Indien bedrijfsmiddelen, waarvoor eerder investeringsaftrek is genoten, binnen vijf jaar na aanvang van het investeringsjaar worden vervreemd of van bestemming veranderen (bijvoorbeeld van eigen gebruik naar verhuur) wordt de winst verhoogd met een desinvesteringsbijtelling. Er geldt een drempel voor de desinvesteringsbijtelling van € 2.400.
De gebruikelijkloonregeling geldt voor werknemers die een aanmerkelijk belang hebben in de vennootschap waarvoor zij werken. In de regel gaat het om de dga en zijn partner.
Het loon van een dga moet ten minste gelijk zijn aan het hoogste van de volgende bedragen:
1. 75% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking;
2. het hoogste loon van de overige werknemers van de bv;
3. € 46.000 (2019: € 45.000).
De bv heeft de mogelijkheid om een lager loon aannemelijk te maken dan het op grond van de hoofdregel vastgestelde bedrag. Zolang het loon daardoor niet lager wordt dan € 46.000 mag rekening worden gehouden met een afwijking ten opzichte van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking van 25%.
Voor dga's van een innovatieve startup geldt een minder streng regime. Voor hen geldt het minimumloon als gebruikelijk loon of het lagere loon uit een vergelijkbare dienstbetrekking. Er is sprake van een innovatieve startup als:
- de bv beschikt over een S&O verklaring, die voor het gehele of een gedeelte van het jaar geldig is; en
- de bv recht heeft op het verhoogde S&O-starterspercentage.
De tarieven in box 1 van de inkomstenbelasting en voor de loonbelasting zijn in 2020 als volgt.
De tarieven in box 1 van de inkomstenbelasting en voor de loonbelasting zijn in 2020 als volgt.
Inkomen op jaarbasis
|
tarief tot AOW-leeftijd
|
tarief AOW-gerechtigde
|
€ 0 t/m € 34.712
|
37,35%
|
19,45%
|
€ 34.712 t/m € 68.507
|
37,35%
|
37,35%
|
€ 68.508 en hoger
|
49,50%
|
49,50%
|
Voor mensen, die geboren zijn voor 1 januari 1946, geldt een hogere grens van de eerste schijf van € 35.375. De tarieven in de eerste schijf bevat een premiecomponent. Tot de AOW-leeftijd bestaat deze uit 17,9% AOW, 0,1% Anw en 9,65% Wlz. Bij het bereiken van de AOW-leeftijd vervalt de AOW-premie. In 2020 bedraagt de AOW-leeftijd 66 jaar en vier maanden.
Heffingskortingen
Heffingskorting
|
tot AOW-leeftijd
|
AOW-gerechtigde
|
Algemene heffingskorting, maximaal
|
€ 2.711
|
€ 1.413
|
Arbeidskorting, maximaal
|
€ 3.819
|
€ 1.989
|
Inkomensafhankelijke combinatiekorting
|
€ 2.881
|
€ 1.452
|
Jonggehandicaptenkorting
|
€ 749
|
€ 0
|
Ouderenkorting, maximaal
|
€ 0
|
€ 1.622
|
Alleenstaande ouderenkorting
|
€ 0
|
€ 436
|
Levensloopkorting
|
€ 219
|
|
De algemene heffingskorting wordt afgebouwd tot nihil bij een inkomen uit werk en woning boven € 20.711. De afbouw bedraagt 5,672% van het inkomen boven € 20.711. Voor mensen, die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, daalt de algemene heffingskorting met 2,954%. Vanaf een inkomen van € 68.507 is de algemene heffingskorting nihil.
De arbeidskorting wordt afgebouwd tot nihil vanaf een arbeidsinkomen van € 34.954. De afbouw bedraagt 6% van het arbeidsinkomen boven € 34.954. Voor AOW-gerechtigden bedraagt de afbouw 3,124%. De arbeidskorting bedraagt nihil bij een inkomen vanaf € 98.604.
De inkomensafhankelijke combinatiekorting kent in 2020 geen basisbedrag. De korting loopt op bij een hoger arbeidsinkomen dan € 5.072 met 11,45% van het meerdere inkomen tot een maximum van € 2.881.
De ouderenkorting bedraagt € 1.622 tot een inkomen van € 37.372. Boven dat inkomen daalt de ouderenkorting met 15% van het meerdere tot nihil bij een inkomen van € 48.185.
Hoewel de levensloopregeling is afgeschaft, bestaat de levensloopkorting nog wel. Deze geldt bij opname uit het levenslooptegoed. Het bedrag van € 219 geldt voor ieder jaar waarin is deelgenomen aan de levensloopregeling.
|
|
Er ontstaat een douaneschuld bij invoer als de verplichtingen die gelden voor het binnenbrengen van niet-Uniegoederen in het douanegebied van de Unie niet worden nagekomen.
Bij de invoer van goederen uit landen buiten de EU is omzetbelasting verschuldigd. Dat geldt niet alleen voor ondernemers, maar ook voor particulieren die goederen invoeren. Voor de heffing van omzetbelasting wordt onder invoer verstaan het brengen in Nederland van goederen, die zich niet in het vrije verkeer van de Europese Unie bevinden. Er geldt een vrijstelling van goederen die door reizigers worden binnengebracht in de EU van maximaal € 430.
Een procedure voor de douanekamer van Hof Amsterdam had betrekking op de invoer van een duur horloge uit Zwitserland. Het horloge was in Zwitserland vrij van omzetbelasting gekocht en in Nederland binnengebracht via de luchthaven Schiphol. De Nederlandse douane was daarop door de Zwitserse douane geattendeerd. De belanghebbende wilde de aankomsthal verlaten via de uitgang “niets aan te geven”. Dat wordt voor goederen zonder handelskarakter in de persoonlijke bagage van reizigers geacht een douaneaangifte te vormen. Nadat hij door een douaneambtenaar werd aangesproken maakte de belanghebbende melding van het horloge. Vervolgens werd een uitnodiging tot betaling van omzetbelasting over de douanewaarde van het horloge uitgereikt. De belanghebbende bestreed de verschuldigdheid van omzetbelasting, omdat het horloge al eerder binnen de EU, namelijk in Duitsland, zou zijn gebracht. In dat geval zou hij aanspraak kunnen maken op een vrijstelling van omzetbelasting bij invoer. Een aangifte ten invoer van het horloge in Duitsland was niet gedaan. Daarmee ontbrak de onderbouwing van de stelling dat het horloge eerder in het vrije verkeer van de Unie was gebracht en daarna (tijdelijk) uit het douanegebied van de Unie was uitgevoerd. Naar het oordeel van het hof is de douaneschuld ontstaan in Nederland door het rechtstreeks vanuit Zwitserland binnenbrengen van het horloge in Nederland.
De minister van Economische Zaken en Klimaat heeft de energielijst voor het jaar 2020 vastgesteld.
De energielijst bevat de opsomming van bedrijfsmiddelen die kwalificeren voor de energie-investeringsaftrek. De energielijst wordt jaarlijks vastgesteld in verband met technische ontwikkelingen.
De Eerste Kamer heeft de wetsvoorstellen die het Belastingplan 2020 vormen aangenomen.
Het gaat om de volgende wetsvoorstellen:
- Het eigenlijke Belastingplan 2020 (wetsvoorstel nummer 35.302)
- Overige fiscale maatregelen 2020 (nummer 35.303).
- Fiscale maatregelen Klimaatakkoord (nummer 35.304)
- Bronbelasting 2021 (nummer 35.305)
- Afschaffing fiscale aftrek scholingsuitgaven (nummer 35.306)
- Implementatie richtlijn harmonisatie en vereenvoudiging handelsverkeer tussen lidstaten (nummer 35.307)
- Implementatie tweede EU-richtlijn antibelastingontwijking (ATAD2, nummer 35.241)
- Implementatie EU-richtlijn meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies (nummer 35.255).
De Eerste Kamer heeft ook gestemd over een aantal moties die tijdens de behandeling van de wetsvoorstellen zijn ingediend. Een motie waarin gevraagd wordt om een onderzoek naar vereenvoudiging van het belastingstelsel is aangenomen. Dat geldt ook voor een motie betreffende de ODE-heffing (opslag duurzame energie. In de motie wordt gevraagd om de lastenstijging, die door deze heffing voor een aantal bedrijfssectoren optreedt, te matigen. De derde aangenomen motie betreft het voorkomen van dubbele belastingheffing door de uitvoering van de antibelastingontwijkingsrichtlijn.
Een voordeel vormt slechts inkomen als het afkomstig is uit een bron van inkomen. Wil er sprake zijn van een bron van inkomen, dan moet aan drie voorwaarden zijn voldaan.
Er moet worden deelgenomen aan het economische verkeer, met het oogmerk om voordeel te behalen en de objectieve verwachting dat het voordeel kan worden behaald.
Inzet van een procedure voor Hof Arnhem-Leeuwarden was of in 2015 voldaan was aan de voorwaarde van de verwachting van het voordeel. In het kader van de voordeelverwachting onderzocht het hof of de activiteiten van de belanghebbende voorzienbaar blijvend verlieslatend waren of dat, ondanks de geleden verliezen, kon worden verwacht dat zij positieve opbrengsten zullen opleveren. De vraag of in een bepaald jaar sprake is van een objectieve voordeelverwachting moet in beginsel worden beantwoord op basis van feiten en omstandigheden van dat jaar. Feiten en omstandigheden van andere jaren kunnen het bestaan van een objectieve voordeelverwachting onderbouwen en mogen daarom in de beoordeling worden betrokken.
Het hof was van oordeel dat in 2015 geen sprake was van een objectieve voordeelverwachting. De belanghebbende verrichtte zijn activiteiten vanaf 2008. Vanaf dat jaar tot en met 2017 genereerden de activiteiten weinig omzet en overstegen de kosten de omzet steeds in aanzienlijke mate. Volgens het hof kon hieruit geen andere conclusie worden getrokken dan dat in 2015 redelijkerwijs geen voordeel uit de activiteiten viel te verwachten. De inspecteur heeft terecht het door de belanghebbende aangegeven verlies uit onderneming en de mkb-winstvrijstelling gecorrigeerd.
De minister van Financiën heeft in een brief naar de Tweede Kamer geschreven dat er geen wettelijk verbod komt op een negatieve spaarrente voor consumenten.
Op dit moment rekenen Nederlandse banken geen negatieve rente aan gewone spaarders. Uit opmerkingen van de bestuursvoorzitters van de grootbanken maakt de minister op dat er geen plannen zijn om op korte termijn een negatieve rente voor gewone spaarders in te voeren. In de discussie over negatieve spaarrentes is de mogelijkheid van een wettelijk verbod geopperd. De minister wijst erop dat een dergelijk verbod nadelen en risico’s kent.
Voor zover de minister heeft kunnen nagaan is nergens sprake van een wettelijk verbod op een negatieve rente. Een negatieve rente op deposito’s van gewone spaarders doet zich op dit moment internationaal alleen maar voor vanaf een bepaald saldo, meestal in de orde van grootte van € 100.000 of meer. Of een negatieve rente mogelijk is, hangt ook af van de voorwaarden die tussen de bank en de consument zijn overeengekomen. Een negatieve rente lijkt op basis van de huidige voorwaarden niet zomaar te kunnen bij bijvoorbeeld betaalrekeningen.
De minister vindt een negatieve rente voor gewone spaarders zeer ongewenst. Spaarders moeten voldoende mogelijkheden hebben om te bankieren bij een bank die geen negatieve rente rekent. Mochten die mogelijkheden in de toekomst significant worden beperkt, dan sluit de minister een wettelijk verbod niet uit.
Op 1 januari 2020 treedt de Wet arbeidsmarkt in balans (Wab) in werking. Een van de onderdelen van de Wab is de premiedifferentiatie voor de WW, afhankelijk van de aard van het contract.
De lage WW-premie geldt voor werknemers met een vast contract; de hoge WW-premie voor werknemers met een tijdelijk contract. De lage premie geldt niet als het contract voor onbepaalde tijd een oproepovereenkomst is. Aan toepassing van de lage WW-premie is de voorwaarde van een schriftelijke arbeidsovereenkomst gesteld.
Omdat het niet in alle gevallen lukt om vóór 1 januari 2020 een door beide partijen ondertekende schriftelijke arbeidsovereenkomst of een door beide partijen ondertekend schriftelijke aanvulling op de arbeidsovereenkomst voor alle vaste werknemers in de loonadministratie op te nemen, geeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid werkgevers drie maanden extra de tijd om aan dit administratieve vereiste voor de lage WW-premie te voldoen.
Concreet betekent dit dat werkgevers de lage WW-premie mogen afdragen, ook als de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd nog niet schriftelijk is vastgelegd of nog niet door beide partijen is ondertekend. De werkgever vult in de loonaangifte de indicatierubriek ‘schriftelijke arbeidsovereenkomst’ ‘ja’ in. Dit geldt alleen voor arbeidsovereenkomsten van werknemers die voor 1 januari 2020 in dienst zijn getreden.
Als niet voor 1 april 2020 aan de voorwaarde van een ondertekende schriftelijke arbeidsovereenkomst wordt voldaan, is met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2020 de hoge WW-premie verschuldigd.
De staatssecretaris van Financiën heeft de memories van antwoord inzake de tot het pakket Belastingplan 2020 behorende wetsvoorstellen naar de Eerste Kamer gestuurd.
Een van de wetsvoorstellen betreft de afschaffing van de aftrek van scholingsuitgaven in de inkomstenbelasting. Invoering van de vervangende regeling (Subsidieregeling STAP-budget) is per 1 januari 2022 mogelijk. Dit betekent dat in ieder geval tot 1 januari 2022 nog gebruikgemaakt kan worden van de fiscale aftrek van scholingsuitgaven. De minister van SZW verwacht dat de vervangende regeling rond de zomer van 2020 in de Staatscourant kan worden gepubliceerd. Daarna zal bij Koninklijk Besluit de inwerkingtreding van de Wet afschaffing fiscale aftrek scholingsuitgaven worden geregeld.
Het grote verschil tussen de huidige regeling en de vervangende regeling is dat vanwege de drempel voor het in aftrek brengen van scholingsuitgaven van € 250 de eigen bijdrage altijd meer bedraagt dan 50%. De vervangende subsidieregeling kent geen drempel. Tot het maximumbedrag van € 1.000 wordt het volledige bedrag van een kwalificerende opleiding vergoed. Tot dat bedrag is dus geen sprake van een eigen bijdrage.
De staatssecretaris van Financiën heeft vragen beantwoord van de Eerste Kamer, die zijn gesteld naar aanleiding van zijn brief over de uitwerking van verbeteropties voor de giftenaftrek en de ANBI- en SBBI-regeling. SBBI’s zijn sociaal belang behartigende instellingen.
De door een SBBI ontvangen giften, erfenissen en legaten zijn vrijgesteld van schenk- of erfbelasting. Het aantal SBBI’s is niet geregistreerd. Sinds 2012 bestaat de mogelijkheid van aftrek van eenmalige giften aan steunstichtingen SBBI’s. Die regeling is bedoeld om SBBI’s financieel te ondersteunen bij een bijzondere gelegenheid en aan de financiële ondersteuning dezelfde fiscale voordelen te geven als aan schenkingen aan een ANBI. Er zijn slechts enkele steunstichtingen SBBI’s.
Giften van een bv aan een ANBI, die zijn gedaan op persoonlijke motieven van de aandeelhouder, kwalificeren als middellijke uitdeling. In een beleidsbesluit uit 2016 is een goedkeuring opgenomen. Tot het wettelijke maximum van de giftenaftrekbepaling in de vennootschapsbelasting worden giften aan ANBI’s niet als middellijke uitdeling in aanmerking genomen, op voorwaarde dat de aandeelhouder geen doorslaggevende zeggenschap in de ANBI heeft.
De giftenregeling in de vennootschapsbelasting kent een plafond van 50% van de winst, maar maximaal € 100.000. De staatssecretaris ziet er niets in dat te verruimen tot alleen 50% van de winst. Het laten vervallen van het plafond van € 100.000 leidt naar verwachting tot minder belastingopbrengst en kent het risico dat de giftenaftrek wordt ingezet als fiscaal besparingsinstrument.
Bi de schenking van een aanmerkelijk belang aan een ANBI moet de aandeelhouder in beginsel inkomstenbelasting in box 2 betalen. De schenking is een vervreemding van aandelen. Belastingheffing kan worden vermeden als de aanmerkelijkbelanghouder een periodieke gift doet van een bepaald bedrag en de termijnen voldoet door overdracht van een deel van zijn aandelen. De termijnen zijn dan aftrekbaar zodat per saldo de aanmerkelijkbelangheffing wordt gecompenseerd. De staatssecretaris neemt de suggestie om de aandeelhouder bij de schenking van een aanmerkelijk belang geen belasting in box 2 te laten betalen niet over. De wettelijke regeling zou door deze suggestie gecompliceerder worden. Er is een bijzondere regeling in box 2 nodig, met een aanvullende regeling in de giftenaftrek om te voorkomen dat dubbel voordeel wordt genoten.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft onderzoek laten doen naar de gevolgen van de verhoging van de AOW-leeftijd voor private arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (AOV)
Daarbij is ook gekeken naar de mogelijkheden voor oudere zelfstandigen in zware beroepen om zich te verzekeren. Er is sprake van een AOW-hiaat als een zelfstandige een AOV heeft afgesloten en er een onverzekerde periode ontstaat door verhoging van de AOW-leeftijd ten opzichte van de in de verzekering opgenomen einddatum. Dekking tot de verhoogde AOW-leeftijd valt niet onder de polisvoorwaarden. Wel kunnen verzekerden het AOW-hiaat voorkomen door hun verzekering aan te passen. Dat geldt niet voor verzekerden van wie de uitkeringen zijn ingegaan.
Verzekeraars hanteren voor een AOV een maximum acceptatieleeftijd, die veelal vijf jaar voor de maximale eindleeftijd ligt. De eindleeftijd ligt vaak bij 60 jaar. Bij het overschrijden van de acceptatieleeftijd kan de zelfstandige zich niet meer verzekeren. Ook na de eindleeftijd is de zelfstandige niet meer verzekerd. Het arbeidsongeschiktheidsrisico is groot, waardoor de premie nagenoeg onbetaalbaar zou worden. Voor specifieke beroepen bestaan AOV’s tot de AOW-leeftijd. Deze verzekeringen hebben vaak een relatief hoge premie, een beperkte dekking of beperkende voorwaarden. Uitbreiding van de vrijwillige verzekering bij het UWV zou een mogelijkheid kunnen zijn om de verzekerbaarheid van zelfstandigen te vergroten.
De minister merkt op dat hij het wenselijk vindt dat mensen in zware beroepen al vroeg in hun loopbaan nadenken over de vraag of er mogelijkheden zijn om over te stappen naar een minder belastend beroep.
In het Pensioenakkoord is afgesproken dat er een verplichte AOV komt voor zelfstandigen. Een verplichte AOV zal vermoedelijk de AOW-leeftijd als eindleeftijd hanteren. Dat geldt naar verwachting ook voor oudere zelfstandigen in zware beroepen. Voor deze groep is het nu lastig om zich te verzekeren tot de AOW-leeftijd. Omdat sociale partners werken aan een voorstel voor deze verzekering gaat de minister niet in op de uitwerking van een verplichte AOV.
De levering van bestaande onroerende zaken is onderworpen aan de heffing van overdrachtsbelasting. De levering van nieuw gebouwde onroerende zaken en van bouwgrond is vrijgesteld van overdrachtsbelasting maar belast met omzetbelasting.
Nieuw gebouwde onroerende zaken zijn zaken die worden geleverd voor, op of uiterlijk twee jaar na de eerste ingebruikneming.
De vraag in een procedure voor Hof Den Bosch was of de levering van een oud, te slopen bedrijfspand een bestaande onroerende zaak of een bouwterrein betrof. Volgens de Hoge Raad moet bij de beantwoording van deze vraag niet alleen gelet worden op de contractuele bepalingen, maar ook op omstandigheden voorafgaand aan en ten tijde van de levering zoals de intentie van partijen.
Uit de koopovereenkomst bleek dat verkoper en koper aanvankelijk het standpunt innamen dat sprake was van een niet met omzetbelasting belaste levering. Uit een aanvulling op de koopovereenkomst werd duidelijk dat de bedoeling van de koper was om het pand te slopen en nieuw- of vernieuwbouw te plegen. De kosten van deze werkzaamheden kwamen voor rekening van de koper. Voor de levering was al begonnen met slopen. Het hof was van oordeel dat de levering van de onroerende zaak het oude bedrijfspand tot voorwerp had.
Het hof merkt op dat de omstandigheid dat verkoper en koper meenden dat op het tijdstip van de levering een nieuwe onroerende zaak was ontstaan niet doorslaggevend is voor de kwalificatie van de levering. De levering was vrijgesteld van omzetbelasting en belast met overdrachtsbelasting. Naar het oordeel van het hof heeft de inspecteur terecht een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting opgelegd.
De minister voor Medische Zorg heeft de premiepercentages en het maximum bijdrage-inkomen voor de Zorgverzekeringswet voor het jaar 2020 vastgesteld.
De hoge premie daalt van 6,95% naar 6,7%. Het hoge percentage is verschuldigd door inhoudingsplichtigen over het loon dat zij betalen. De lage premie daalt van 5,7% naar 5,45%. Het lage percentage geldt voor verzekeringsplichtigen zoals zelfstandigen en dga’s. Het maximale bijdrage-inkomen stijgt in 2020 van € 55.927 naar € 57.232.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de staatssecretaris van Financiën hebben de vierde voortgangsbrief over de maatregelen op het gebied van werken als zelfstandige naar de Tweede Kamer gestuurd.
In de periode tussen de derde en de vierde voortgangsbrief zijn conceptwetsvoorstellen voor een minimumbeloning voor zelfstandigen en de zelfstandigenverklaring gepubliceerd ter internetconsultatie. In de vierde voorgangsbrief ligt de nadruk op de te ontwikkelen webmodule, die duidelijkheid moet bieden over de aard van een arbeidsrelatie. De webmodule bevindt zich in de testfase. De bewindslieden verwachten dat het eerste kwartaal van 2020 nodig is om de conceptvragenlijst en de beslisboom te vervolmaken en inzicht te krijgen in foutmarges. De conceptvragenlijst wordt uitgezet onder circa 10.000 opdrachtgevers om een actueel bestand van praktijkgevallen te verkrijgen. Deze gevallen zullen in het kader van de verdere ontwikkeling van de webmodule beoordeeld worden door deskundigen om tot een definitieve vragenlijst te komen.
De bewindslieden zullen de Tweede Kamer in het eerste kwartaal van 2020 informeren over de definitieve vragenlijst, de beslisboom en de uitkomsten van de webmodule.
De staatssecretaris van Financiën heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over de indexering van het eigenwoningforfait per 1 januari 2020.
De wettelijke indexering daarvan vindt plaats aan de hand van de ontwikkeling van het indexcijfer van de woninghuren (stijging van 2,58%) en de ontwikkeling van de woningwaarden (stijging van 8,6%). Het op basis daarvan berekende eigenwoningforfait wordt naar beneden afgerond op een veelvoud van 0,05%-punt. Deze indexering leidt voor 2020 niet tot een wijziging. Op grond van het Belastingplan 2019 wordt het eigenwoningforfait per 1 januari 2020 verlaagd met 0,05%-punt tot 0,6%.
In dezelfde brief heeft de staatssecretaris de hoogte van de arbeidskorting na indexering meegedeeld. De indexering van de arbeidskorting wordt niet alleen door de tabelcorrectiefactor bepaald, maar ook door de ontwikkeling van het wettelijk minimumloon. Voor het jaar 2020 is het verloop van de arbeidskorting na indexatie en voorgestelde beleidsmatige wijzigingen als volgt.
Arbeidsinkomen
|
Arbeidskorting
|
Maximaal
|
Tot € 9.921
|
2,812% van arbeidsinkomen
|
€ 279
|
Van € 9.921 tot € 21.430
|
€ 279 + 28,812% van het meerdere
|
€ 3.595
|
Van € 21.430 tot € 34.954
|
€ 3.595 + 1,656% van het meerdere
|
€ 3.819
|
Van € 34.954 tot € 98.604
|
€ 3.819 - 6,0% van het meerdere
|
-
|
Vanaf € 98.604
|
nihil
|
|
Huwelijkse voorwaarden is de manier waarop echtgenoten afwijkingen van het wettelijke regime van de verdeling van goederen vastleggen.
Huwelijkse voorwaarden bevatten vaak een vorm van periodieke verrekening van de inkomsten. In veel gevallen vervalt het recht op verrekening als er niet binnen een zekere termijn is verrekend. In de praktijk vindt periodieke verrekening tijdens het huwelijk vrijwel nooit plaats. Mocht het huwelijk stranden, dan kan het niet verrekenen ertoe leiden dat het totale vermogen wordt verdeeld alsof er een gemeenschap van goederen was. Wie dat wil voorkomen doet er goed aan voor het einde van het jaar het inkomensoverschot te verdelen.
Particulieren maken gebruik van DigiD voor gegevensuitwisseling met de belastingdienst, zoals de aangifte inkomstenbelasting.
Ondernemers loggen tot nu toe in op de website van de Belastingdienst met behulp van gebruikersnaam en wachtwoord. Daar komt verandering in. Rechtspersonen en samenwerkingsverbanden moeten gebruik gaan maken van eHerkenning om in te loggen voor het doen van aangifte. Ondernemers met een eenmanszaak kunnen inloggen met DigiD.
eHerkenning is een digitale sleutel. Om in te loggen bij de Belastingdienst is ten minste niveau 3 nodig. eHerkenning is geen dienst van de overheid maar van private aanbieders. Hieraan zijn kosten verbonden. Houd rekening met een behandeltermijn van enkele weken bij aanvraag van eHerkenning.
Met invoering van de Wet arbeidsmarkt in balans (Wab) per 1 januari 2020 ontstaat het recht op een transitievergoeding bij ontslag niet pas als het dienstverband twee jaar heeft geduurd, maar direct bij indiensttreding.
De transitievergoeding bedraagt 1/3 maandsalaris per gewerkt jaar, ongeacht de duur van het dienstverband. Wat niet verandert is dat de werknemer in beginsel geen recht heeft op een transitievergoeding bij beëindiging op zijn initiatief. Dat is anders als het einde van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. De bestaande verhogingen van de transitievergoeding voor dienstverbanden langer dan tien jaar en voor 50-plussers vervallen.
Overgangsrecht
De huidige regeling van de transitievergoeding kent een tijdelijke regeling voor oudere werknemers en een overbruggingsregeling. Deze regelingen vervallen per 1 januari 2020. Bij wijze van overgangsrecht zijn deze regelingen nog van toepassing als:
- de arbeidsovereenkomst voor 1 januari 2020 is opgezegd;
- de werknemer voor 1 januari 2020 schriftelijk heeft ingestemd met een beëindigingsvoorstel;
- de arbeidsovereenkomst is opgezegd met toestemming van het UWV en het verzoek om toestemming is gedaan voor 1 januari 2020; of
- het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst voor 1 januari 2020 is ingediend.
Ondernemers hebben recht op investeringsaftrek voor investeringen in bedrijfsmiddelen. De kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA) bedraagt voor investeringen boven € 2.300 tot een bedrag van € 57.321 28% van het investeringsbedrag.
Het maximum van de KIA is € 16.051. Het bedrag van de KIA blijft tot een investeringsbedrag van € 106.150 gelijk, om daarna af te nemen met 7,56% van het meerdere. Door uw investeringen slim te plannen kunt u de KIA optimaliseren. De KIA geldt niet voor alle bedrijfsmiddelen, er zijn uitzonderingen.
Extra investeringsaftrek
In aanvulling op de KIA heeft u mogelijk recht op energie-investeringsaftrek (EIA) of op milieu-investeringsaftrek (MIA). U heeft recht op EIA voor investeringen in energiebesparende bedrijfsmiddelen. De EIA bedraagt 45%.
U heeft recht op MIA voor investeringen in bedrijfsmiddelen die zijn opgenomen in de MIA/Vamillijst. Deze lijst wordt ieder jaar gewijzigd. Wilt u zeker zijn dat u met uw investering in aanmerking komt voor MIA dan moet u nog dit jaar investeren. De MIA varieert van 13,5 tot 36%.
Plan de verkoop van bedrijfsmiddelen
Bij de verkoop van bedrijfsmiddelen, waarvoor u eerder KIA hebt gehad, moet u een deel van het genoten voordeel terugbetalen als de verkoop plaatsvindt binnen vijf jaar na het begin van het kalenderjaar van aanschaf. Stel de verkoop zo mogelijk uit tot na het vijfde jaar.
Uitgangspunt van de werkkostenregeling is dat alle vergoedingen en verstrekkingen aan werknemers loon vormen, ook als het gaat om kosten die 100% zakelijk zijn.
Er is een vrije ruimte waarbinnen vergoedingen en verstrekkingen belastingvrij gegeven kunnen worden. De vrije ruimte bedraagt 1,2% van de fiscale loonsom. Is het totale bedrag aan vergoedingen en verstrekkingen aan uw werknemers hoger dan de vrije ruimte, dan moet u over het meerdere een zogenaamde eindheffing van 80% betalen.
Let op! In 2020 gaat de vrije ruimte voor de eerste € 400.000 van de loonsom omhoog naar 1,7%.
Bonussen en eindejaarsuitkeringen zijn doorgaans bruto. Wellicht dat u deze uitkeringen geheel of gedeeltelijk belastingvrij kunt doen, bijvoorbeeld in de vorm van een vergoeding voor reiskosten. Mogelijk hebt u nog een deel van de vrije ruimte over om bonussen belastingvrij uit te betalen.
Voor bepaalde vergoedingen en verstrekkingen gelden aparte vrijstellingen, die niet ten laste komen van de vrije ruimte. Wanneer de vergoeding hoger is dan de daarvoor geldende norm, dan is het deel boven de norm belastbaar loon voor de werknemer. Er zijn ook verstrekkingen die op nihil worden gewaardeerd. Daarvoor hoeft dus geen bedrag bij het loon geteld te worden.
Als u een pensioentekort heeft, zijn de premies die u betaalt voor een lijfrenteverzekering en/of banksparen aftrekbaar.
De aftrekbare premie of inleg bedraagt in 2019 maximaal 13,3% van de premiegrondslag. De aftrekbare premie bedraagt maximaal € 12.678.
Om de aftrekruimte dit jaar te benutten moet u de premie uiterlijk op 31 december betaald hebben. Voor de berekening van een pensioentekort moet u uitgaan van de pensioenaangroei en het inkomen van vorig jaar. U heeft vermoedelijk een pensioentekort wanneer u nu niet over uw gehele inkomen pensioen opbouwt. Heeft u een pensioentekort en de afgelopen zeven jaar de jaarlijkse aftrekruimte niet benut, dan heeft u recht op een extra aftrek van 17% van de premiegrondslag met een maximum van € 7.254.
Gezien de lage rente die u krijgt op uw spaartegoed kan het aantrekkelijk zijn om (extra) af te lossen op uw hypotheekschulden.
Hoewel de hypotheekrente heel laag is, ligt deze toch hoger dan de spaarrente. Boetevrije aflossing is vaak mogelijk tot 10 of zelfs 20% van de oorspronkelijke hoofdsom. Aflossing met spaargeld verlaagt bovendien het vermogen in box 3, waardoor u mogelijk minder belasting betaalt.
Heeft u de rente in het verleden voor langere tijd vastgezet op een hoger niveau dan de huidige rente? Informeer bij uw bank naar de mogelijkheid van rentemiddeling of vraag wat het u kost aan boeterente om het contract open te breken en de rente op een lager niveau vast te zetten. Omdat er altijd een deel extra mag worden afgelost, kan dit voordelig zijn. De boeterente die u bij vervroegde aflossing moet betalen is aftrekbaar.
Ondanks de kosten van een nieuwe hypotheek kan het voordeliger zijn om over te stappen. Oriënteer u ook bij andere geldverstrekkers dan uw huisbankier. Denk in dat kader aan uw eigen bv als geldverstrekker voor uw hypotheek.
Bij uw overlijden gaat uw vermogen naar uw erfgenamen. De erfgenamen moeten over hun aandeel in de nalatenschap erfbelasting betalen.
Heeft u geen testament, dan geldt het wettelijk erfrecht. Dat komt erop neer dat uw echtgenoot en de kinderen voor gelijke delen erven, waarbij het vruchtgebruik van de kindsdelen naar uw echtgenoot gaat. De kinderen krijgen een vordering op uw echtgenoot. Voor de echtgenoot geldt een hoge vrijstelling. De vrijstelling voor de kinderen is beperkt. De wettelijke regeling kan goed uitpakken, maar een goed testament kan helpen om bij overlijden belasting te besparen.
Soms wordt gekozen voor het verschuiven van erfbelasting in plaats van besparen van erfbelasting. Een mogelijke reden hiervoor is dat het geld vastzit, bijvoorbeeld in een huis of in beleggingen. Het kan fiscaal gunstig zijn om ook de kleinkinderen te laten erven, bijvoorbeeld door voor hen legaten op te nemen in het testament. Een kleinkind kan van zijn grootouders een bedrag van € 20.616 belastingvrij erven. Laat controleren of uw testament actueel is en nog past bij uw huidige situatie.
Heeft u geen testament, overweeg dan om een testament op te laten stellen.
Vermogen overhevelen bij leven
Door tijdens uw leven (een deel van) uw vermogen over te dragen aan uw kinderen kan de heffing van erfbelasting worden beperkt. Door schenkingen te spreiden in de tijd kunt u optimaal gebruik maken van de bestaande vrijstellingen. Het verdient in dat kader aanbeveling om een schenkingsplan op te (laten) stellen en uit te voeren. Schenkingen aan uw kinderen zijn vrij van schenkbelasting tot € 5.428 per kind. Voor kinderen tussen 18 en 40 jaar geldt eenmalig een verhoogde vrijstelling van € 26.040. De verhoogde vrijstelling kan verder worden verhoogd tot € 54.246 als de schenking betrekking heeft op een dure studie van het kind. Heeft uw kind voor 1 januari 2010 gebruik gemaakt van de verhoogde vrijstelling, dan is een aanvullende schenking voor studie of woning vrijgesteld tot maximaal € 28.206.
Voor schenkingen aan uw kleinkinderen of aan anderen geldt een vrijstelling van € 2.173.
Speciale vrijstelling voor schenkingen voor de eigen woning
De vrijstelling voor schenkingen die verband houden met de financiering van een eigen woning bedraagt onder voorwaarden € 102.010. Om van deze vrijstelling gebruik te maken hoeft er geen familierelatie tussen schenker en verkrijger te zijn. De verkrijger moet tussen 18 en 40 jaar oud zijn. Het bedrag van € 102.010 wordt verminderd met eerder toegepaste verhoogde vrijstellingen, voor zover het gaat om schenkingen van ouders aan kinderen voor de eigen woning of de studie. Wanneer u in 2015 of 2016 een schenking voor de eigen woning aan uw kinderen heeft gedaan, kunt u deze schenking belastingvrij aanvullen. De vrijgestelde aanvulling is maximaal € 47.764, ongeacht of de verhoogde vrijstelling in 2015 of 2016 volledig is benut.
Een belastingvrije aanvullende schenking is niet mogelijk als in de jaren 2010 tot 2015 een beroep is gedaan op de verhoogde vrijstelling eigen woning. Dat geldt ook als de vrijstelling destijds niet volledig is benut.
Het tarief voor dividenduitkeringen aan dga's bedraagt in 2019 25%. In 2020 gaat dit tarief omhoog naar 26,25% en in 2021 naar 26,9%.
De tariefstijging van box 2 van de inkomstenbelasting hangt samen met de verlaging van de tarieven in de vennootschapsbelasting voor de winsten van de bv. Het tarief voor de eerste € 200.000 winst bedraagt in 2019 19%, in 2020 16,5% en in 2021 15%. Voor het deel van de winst vanaf € 200.000 is het tarief in 2019 en 2020 25% en in 2021 21,7%.
De tariefstijging in box 2 kan een aanleiding zijn om nog dit jaar een dividenduitkering te doen, bijvoorbeeld om een schuld aan de bv af te lossen. Denk wel aan de mogelijke gevolgen voor de belastingheffing in box 3 van een dividenduitkering voor de jaarwisseling.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in een brief aan de Tweede Kamer meegedeeld dat de AOW-leeftijd in het jaar 2025 67 jaar en drie maanden zal bedragen.
Dat is gelijk aan de AOW-leeftijd in de jaren 2022 tot en met 2024. De AOW-leeftijd voor 2025 is berekend aan de hand van de raming van de gemiddelde resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd voor 2025 en 2031. Het CBS gaat uit van een gemiddelde resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd in 2025 van 20,75 jaar en van 21,43 jaar in 2031.
Op basis van de prognose van de gemiddelde resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd in 2031 blijft de pensioenrichtleeftijd tot en met 2021 68 jaar.
De staatssecretaris van Financiën heeft een deel van de vragen over het pakket Belastingplan 2020 schriftelijk beantwoord.
Een deel van de vragen heeft betrekking op het tijdstip van invoering van wijzigingen in de belastingheffing in box 3. Volgens de staatssecretaris leidt een eerdere invoering dan op 1 januari 2022 tot problemen bij het opleggen van voorlopige aanslagen, omdat het niet mogelijk is de automatisering tijdig aan te passen. De staatssecretaris wijst op het grote aantal belastingplichtigen dat onder het voorgestelde systeem meer belasting gaat betalen. Een verhoging van het heffingvrije vermogen of een verlaging van de forfaitaire rendementen in box 3 is wel mogelijk per 2020, maar leidt tot een grote vermindering van de belastingopbrengsten.
Verder heeft de staatssecretaris gezegd dat hij binnenkort in een brief aan de Tweede Kamer een nadere anal